Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 115(1970)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 576] [p. 576] Walter Haesaert / Gedichten Naar het najaar Ik zie de mist verbeten kruipen langs de wortels van het licht, zijn adem was hem dagen voor. Hij drinkt de zachte stammen leeg en fluistert in de tuinen van weleer. Hij is mijn vriend. Zijn trage rug verbergt een late bloem, de scherpe geur die paarden dragen. En als het moet dan wordt hij regen, ademtocht, gesloten boek. Ik woon met hem of is het slapen, verstilde kamer voor een laat bezoek. 's Nachts gaat zijn stem zichzelf te buiten, lokt hij de bomen uit hun desolaat gewelf, het koele vee wordt gras, de huizen worden water. En langs een droom verdwijnt het laatste licht. Hij is mijn vriend. Het najaar komt pas later. [pagina 577] [p. 577] Nu komt de tijd Nu komt de tijd dat ik de bomen nader, 's nachts als de wind me ziet, als koeien zich ballen tot vuisten, het gras ruikt vreemd en donkergroen. Soms kan ik als kind de zon verklaren, het kloppen van de spechten nog eens overdoen, de wolken drogen en als bloem bewaren. Soms beeft mijn hand, ik geef het toe. De vogels spreken stotterend van later als het water bijna vloeibaar wordt. Ze hebben zich ontkleed, hun nest verduisterd. Ik draag verloren pluimen op mijn hoed. In de vochtige tuin van de avond was mijn huis een bloedrood dier met weke lippen die zich sluiten rond de prooi: gelach van kinderen, een dwaze droom, dat stukje leven in een jas verpakt. Ik vlucht, de mensen kijken met gestrekte vinger. Dit is de tijd dat ik de bomen nader 's nachts als de hoge wind me ziet. Vorige Volgende