| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Kreatief
4de jrg., nr. 2, mei 1970
Stevi Braem publiceert ‘Notities bij Brechts Bedenkingen “Über Lyrik”’ en confronteert opvattingen over autonome poëzie met een visie op dichtkunst als geëngageerde communicatie. Twee vertaalde gedichten van Brecht volgen dit stuk. G. Demets evoceert de Rusdische auteur Isaak E. Babel als ‘idool der jongeren’.
Bijzonder boeiend, agressief en spits is weer ‘De literaire grabbelton. Beschouwingen, polemiek’. H. Lampo reageert op de ‘culturele repressie’ en op de reactie daarop van L. Deflo. H.J. Loreis valt Walschap aan terwille van diens kritiek op ‘NR = NF’ in het NVT. Deflo geeft Weverbergh er van langs naar aanleiding van zijn jongste publikatie: ‘Puin. Korzelig proza’. Speliers heeft het over Gezelle als brandstichter (n.a.v. ‘Beschuldigde, sta op!’) en over Streuvels en het fascisme. Werner Lagae hekelt de mentaliteit van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, voornamelijk de georganiseerde aanval op Geeraerts die daarin werd geënsceneerd.
Een uitvoerig vraaggesprek met Jo Delahaut en een geïllustreerde bijdrage over Lucassen brengen ook in dit nummer de plastische kunsten op een degelijke manier naar voren.
| |
Maatstaf
18de jrg., nr. 1, mei 1970
Na Kentering moet nu ook Maatstaf nog eens zo nodig het oorlogsverleden en het verzet oprakelen. Complexen en trauma's raakt men niet zo gauw kwijt, vooral wanneer men nog overal fascisme, crypto- en neofascisme meent te moeten onderkennen. Zelfs onze nationale Herwig Leus doet zijn vrome duit in het zakje met een gedicht dat even racistisch en vooringenomen is als de vrijheidslievende en antiracistische pretenties ervan. Dergelijke rancuneuze tijdschriftafleveringen - onder het mom van historische objectiviteit - liggen mij niet. Maar dat was intussen allicht wel duidelijk geworden.
| |
Raam
nr. 65, mei 1970
Deze aflevering is opgevat als een album amicorum ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Jan Engelman. Jan H. Cartens schrijft over ‘Jan Engelmans literair-kritische beginselen’ onder de titel ‘De ongesluierde Venus’. A. van Domburg haalt herinneringen op aan de vriendschap tussen Engelman en Van Duinkerken. Enkele afzonderlijke gedichten worden besproken: ‘De Ge- | |
| |
boorte’ (uit ‘Het Roosvenster’) door G. Knuvelder, ‘Adieu’ door Martien J.G. de Jong en ‘Vera Janacopoulos’ door Victor E. van Vriesland. Dat laatste mede aan de hand van een brief van Engelman over het ontstaan van dit beroemde gedicht. Voorts zijn er bijdragen van Meeuwesse, die Engelman tracht te karakteriseren, vertrekkend van zijn omineuze naam, van Wouter Paap, over ‘Jan Engelman, Utrecht en de muziek’. Kortere huldegroeten en enkele brieven van Engelman completeren dit portret.
| |
Ons erfdeel
13de jrg., nr. 4, juni 1970
Slechts schaarse bijdragen ditmaal over literatuur. Als dichter wordt Jacques Hamelink in het Frans voorgesteld, vertaald door M. Buysse en voortreffelijk ingeleid door J. van der Vegt. Otto Dijk constateert de malaise in het Nederlandstalig toneel en pleit voor een stimuleren van de eigen produktie. Adèle Durieux publiceert beschouwingen rondom ontstaan en betekenis van De Pillecijns ‘Monsieur Hawarden’. En dan zijn er nog enkele boekbesprekingen: ‘Droevig feest’ van Walter Haesaert door M. Janssens. ‘Schrijvers binnenste buiten’ van Huug Kaleis door De Wispelaere (polemisch). E. van Itterbeek spreekt nu ook hier (zoals in Kultuurleven) zijn vertrouwen uit in de Yang-dichters, voornamelijk D. van Ryssel. Wat de schilderkunst betreft, zijn er o.m. bijdragen over het onthaal van de Vlaamse schilderkunst te Parijs (n.a.v. de tentoonstelling in de Orangerie) en over Rik Slabbinck.
| |
Yang
nr. 29-30, januari-maart 1970
Aforismen en vertaalde gedichten van F. Nietzsche openen dit nummer - een wel verrassende patroonheilige voor deze nieuwrealisten. ‘Convitalisme’ is toch nog iets anders dan vitalisme, dacht ik. Overigens is heel de samenstelling van deze aflevering nogal bizar en inconsequent. Na een simplistisch stukje over ‘social science fiction’ volgen nog simplistischer versjes van Marja Mirjon, W.F.A. Bomhof en June Luymen. Twee interviews van F. Auwera over literair engagement, met E. van Itterbeek en R. Willockx, worden afgewisseld door een voorstelling van schilder Jean Bilquin, vier Breughelgedichten van D. Christiaens en drie grotesken van Gils. Als dat allemaal bijdragen zijn ‘die in de lijn van het tijdschrift passen’, dan is het wel een heel avontuurlijke lijn. Nog enkele onbeduidende gedichten en de tweede aflevering van ‘Evangelie volgens Judas’ zorgen er mee voor dat het gewone Yang-niveau niet wordt bereikt.
| |
De Vlaamse gids
54ste jrg., nr. 6, juni 1970
Dagboekbladen van De Wispelaere evoceren, onder de titel ‘Een dag als een ander’, de figuur van Jan Walravens en zijn betekenis voor mens en schrijver De Wispelaere. De zoveelste brief rondom liefde en dood van Jef Geeraerts is gericht aan Roger de Neef en hekelt de bouw van een seminarie in Antwerpen. Zeer goed is het verhaal van Judicus Versteegen: ‘Leve de vrijheid’,
| |
| |
een sober aangrijpend beeld van de dodelijke zinloosheid van het militaire infantilisme. Frans van den Broeck heeft ‘Ontmoeting in de Zonnekeer’ van Daisne gelezen en spreekt naar aanleiding daarvan zijn afkeer uit voor die auteur. Uitgebreid is de kroniek plastische kunsten van A. Merckx. Het werk van beeldhouwer Bailleux wordt gepresenteerd door Piet Sterckx. Gedichten van Patricia Lasoen, Richter Roegholt en Bert Leyns blijven onder de maat.
| |
Vws-cahiers
5 de jrg., nrs. 2A en 2B, zomer 1970
Twee totaal verschillende figuren worden in deze bibliotheek van de West-vlaamse letteren voorgesteld. In nr. 24 (2A) presenteert A. Demedts de bekende Frans-Vlaming met het grootnederlandse ideaal: J.M. Gantois, o.m. stichter van het tijdschrift ‘Notre Flandre - Zuid-Vlaams Heem’. Raf Seys leidt in nr. 26 de minder bekende Oostendse romancier en novellist, maar in de eerste plaats folklorist Ary Sleeks in. Van beide figuren wordt een beknopte bloemlezing en bibliografie opgenomen.
| |
Maatstaf
18de jrg., nr. 2, juni 1970
Ben van der Velden leidt een getuigenis in van Céleste Albaret, de dienstmeid en vertrouwelinge van Proust. Over een heel andere Franse auteur, La Rochefoucauld, schrijft Theo Kars: een soort rehabilitatie, maar aan de simpele kant. Wim Zaal vertelt historische anekdoten over de Nederlandse zouaven. Zeer goede, sobere en sterke gedichten van Lars Gustafsson werden uit het Zweeds vertaald door Marguérite Törnqvist. Andere verzen komen van Victor E. van Vriesland, C. Buddingh' en Jacob der Meistersanger. In het ‘cursief’ werd een merkwaardig document opgenomen: herinneringen van Tilly Meilof, die eens als wees in het nu - om andere redenen - beruchte Amsterdamse Maagdenhuis werd ‘opgevoed’.
| |
Vlaanderen
19de jrg., nr. 112, mei-juni 1970
‘De Pelgrimbeweging’ is het onderwerp van deze documentaire aflevering. De geschiedenis van deze artistieke beweging (1924-1930), die een renouveau van christelijk Vlaamse kunst beoogde, wordt geschetst door J. van Remoortere. Dezelfde auteur tracht ook de ledenlijst van de Pelgrims te reconstrueren. Verder karakteriseert hij de plastische kunst (Flor van Reeth, E. Yoors, O. Sinia e.a.) en de architectuur (Fl. van Reeth, A. van Nuffel, Jef Huygh) van de beweging. André Demedts situeert de Pelgrim-literatuur in een ruimer Europees kader. Andere bijdragen handelen over het tijdschrift ‘De Pelgrim’, de componisten, en de invloed op het toneelleven (inz. het Vlaams Volkstoneel).
Een afzonderlijke bijdrage is gewijd aan de kapel van de zusters Annunciaden te Heverlee, het meest representatieve werkstuk van de beweging, met name door de beroemde glasramen van E. Yoors. Enkele getuigenissen besluiten dit overzicht.
| |
| |
| |
Heibel
5de jrg., nr. 6
De redacteurs, Frans Depeuter en Robin Hannelore, kondigen een verruiming van de redactie aan, die tevens een verjonging is. De zorg voor de samenstelling van de nummers wordt vanaf de 6de jrg. hoofdzakelijk toevertrouwd aan de ‘jonge elementen’ Gust Faes en Luc Vancampenhout. Wij wensen hun evenveel kritische consequentie als hun voorgangers. In deze aflevering twee uitgebreide artikelen. Hannelore publiceert enkele fragmenten uit een grondig en zeer openhartig interview met Lampo. Mochten alle geïnterviewden zich zo ongecompliceerd uiten, heel wat vooroordelen en misverstanden in ons literaire wereldje zouden vanzelf verdwijnen. Depeuter schrijft een kritiek op ‘De grote schaamlippen’ van Robberechts in de vorm van het antwoord van een sterk bij de tekst betrokken lezer. Enkele al te filosoferende aberraties doen slechts weinig afbreuk aan zijn briljante gefragmenteerde analyse. Een reactie van Robberechts op deze reactie besluit dit nummer.
| |
Morgen
4de jrg., nr. 2 (nr. 20), maart-april 1970
De helft van deze aflevering wordt besteed aan de figuur van Jack Kerouac tegen de achtergrond van de beat generation. Jan van Hemeledonck schreef een ‘Lamento to the memory of Jack Kerouac’, Willem M. Roggeman vertaalde een gedicht van Kerouac en een van L. Ferlinghetti. Dezelfde Roggeman publiceert de tekst van een lezing over de beat generation. Een merkwaardige, verzorgde bibliografie van Kerouac werd verzorgd door J. van Hemeledonck. De rest van het tijdschrift wordt gevuld door poëzie en poëziekritieken. Vooral verzen van W. Kotte en D. Desmadryl kunnen aanbevolen worden.
| |
Open deur
Tijdschrift van het Ministerie van Nederlandse Cultuur, 2de jrg., nr. 1, februari 1970
In dit nummer een facsimile van het juryverslag omtrent de staatsprijs voor de roman. Van een verslag gesproken! Misschien zou de publikatie van een uitgebreid en kritisch gemotiveerd rapport van de jury ertoe bijdragen in de toekomst heel wat misverstanden omtrent de toekenning van dergelijke prijzen weg te nemen. Bert Decorte schetst het profiel van die andere laureaat, Marnix Gijsen. Belangwekkend en alleszins leerrijk is het statistisch verslag van de werking en de financiering van de openbare bibliotheken gedurende het werkjaar 1968. Op een heel ander gebied ligt de bijdrage van Renaat Braem en Johan de Roey over de twistvraag n.a.v. de voorgestelde klassering van art nouveau en neo-stijl (Cogels Osylei te Antwerpen).
Karel Jonckheere ten slotte licht de spelregels van de vertaalpolitiek van het ministerie toe.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
23ste jrg., nr. 4, april 1970
Zeer verdienstelijke creatieve bijdragen zijn een romanfragment van Tony Rombouts en gedichten van Diana van Mol en Wilfried van Craeynest. ‘Brief aan mijn kater’ van Clem Schouwenaars is een minderwaardige belijdenis, terwijl een verhaal van Peer Linke, ‘Toen ik die morgen wakker werd’, volgens het beproefde systeem van Kafkaiaanse vervreemding verloopt. Twee gedichten van Achilles Mussche zijn wellicht menselijk maar niet poëtisch ontroerend. Gerard Walschap schrijft een essay over ‘De ontoereikendheid van het woord’. Het is een aanval op de nouveau roman en het Franse structuralisme, tevens verdediging van de traditionele roman. Door een kennelijk tekort aan degelijke informatie en door een mengeling van gegronde argumentatie en ongeargumenteerde veralgemeningen gooit hij het kind met het badwater weg. De tragische episode van Oscar Wildes liefde voor Lord Alfred Douglas wordt interpreterend gereconstrueerd door Henri-Floris Jespers. De dagboekbladen van De Wispelaere ten slotte bevatten banale naast indringende fragmenten.
| |
Argo
nr. 18-19 Een Jean Ray-nummer
Een eerste afdeling behandelt het levan van de Frans schrijvende Vlaming Jean Ray / John Flanders, meester in de fantastische literatuur. Een stamboom van de auteur en een zorgvuldig samengestelde chronologie van zijn levensloop zijn erop gericht een einde te maken aan de koppige Jean Ray-mythes. Herinneringen aan de auteur zijn afgedrukt van Claude Seignolle, Johan Daisne, Hubert Juin en Thomas Owen. Een van de voornaamste werken, ‘Malpertuis’, wordt besproken door Françoise Martin en door H. Lampo, die het nawoord publiceert van een binnenkort te verschijnen Nederlandse vertaling. Marc Vuylsteke maakte aan de R.U.G. een verhandeling over Jean Ray en synthetiseerde die tot de bijdrage: ‘Le thème des mondes parallèles chez Jean Ray’. Enkele kortere getuigenissen en een bibliografie completeren dit overzicht, dat tevens een stimulans voor verder onderzoek wil zijn.
| |
Raster
4de jrg., nr. 1, voorjaar 1970 en nr. 2, zomer 1970.
In het eerste nummer van de nieuwe jaargang valt vooral op een artikel van Italo Calvino ‘Aantekeningen over het vertellen als combinatieproces’. De auteur ontwikkelt daarin een theorie, waarin literatuur gezien wordt als ‘een combinatiespel dat de mogelijkheden volgt, die in het eigen materiaal besloten liggen’ en dat op een gegeven ogenblik een combinatie tot stand brengt, die op een mens/lezer met bewustzijn en onderbewustzijn een schok (d.i. poëtisch effect) teweegbrengt. Isaak Kisch analyseert op juridische grondslagen ‘Het advokatenbriefje in het konflikt Douwes Dekker-Van Lennep’. Johan P. Snapper gaat na welke functie de fata morgana's hebben in het werk van Heere Heeresma. Gedichten zijn er van Rein Bloem en Hans Favery, de trouwe, op theorie afge- | |
| |
stemde Rasterdichters. Heel anders zijn de herinneringsfragmenten van F.C. Terborgh en de vertaalde ‘Canto I’ van Ezra Pound. Muziek (Bruynèl) en film (Hitchcock) worden besproken door Ernst Vermeulen en Rein Bloem.
Het zomernummer opent met het verslag van een belangwekkende discussie tussen H.C. ten Berge, J. Bernlef, Rein Bloem, Gerrit Kouwenaar en Jacq Firmin Vogelaar. Zij trachten, uitgaande van het artikel van Grivel (Raster, winter 69/70) verschuivingen en vernieuwingen in de Nederlandse literatuur te bepalen, uit te spreken en zelfs uit te lokken. Ook interessante poëzie van Hans Verhagen, Ad Zuiderent en Gust Gils, naast, naar mijn smaak krampachtiger experimenten van Favery en Kouwenaar. Engelse gedichten van Kenneth White overtreffen de Nederlandstalige produktie spelenderwijs. F.C. Terborgh publiceert autobiografische herinneringen aan de Spaanse burgeroorlog, Beb Vuyk aan een bezoek aan Brazilië. Een degelijk informatief document is ‘Semiotiek en literatuur’ van T.A. van Dijk. Raster doet ontegensprekelijk zeer verdienstelijk werk door het publiceren van dergelijke overzichtelijke bijdragen, die - niet al te vulgaristisch - de weg bereiden voor een ruimere doorbraak van moderne onderzoekmethodes.
| |
De gids
133ste jrg., nr. 4-5, 1970
Hugo Claus volgt Ed. Hoornik op als redacteur. Van hem is ook de eerste bijdrage in dit nummer: een aantal poëtische dagboekbladen, poëzie rond de actualiteit, soms zelfs niet eens zo kwaad. Extra-literair zijn artikels over de Nederlandse koloniale politiek 1918/1919-1969, over het proces Weinreb, het kolonelsregime in Griekenland en een interview met twee progressieve hoogleraren van de universiteit van California, Berkeley. Op het randgebied tussen politiek en poëzie beweegt zich de bijdrage van B. Dijk: ‘Literatuur en vrijheidsstrijd in Angola’. Een beknopte keuze uit de besproken poëzie wordt aan dit artikel toegevoegd. Zeer knap is een verhaal van Judicus Versteegen: ‘De deserteur’. Ook de notities van J. Bernlef ‘Rondom een gat’ zijn over het algemeen geslaagd. Wat zeker nog te signaleren valt is een analyse door R. Geel van het bekende stripverhaal ‘Astérix’.
| |
Kruispunt - sumier
nr. 34, juni 1970
‘In troebel water’ is een troebel romanfragment van Thomas Triphon, ‘aangrijpend realistisch’. Goede gedichten van Dirk Christiaens en Jos Vanhamme staan naast minderwaardig werk van Gilbert Goos, den boon en Gi Mateusen. Een oerkomisch, zgn. gecensureerd radio-interview met dichter Wim Triesthof is een fragment uit ‘Intiem dossier van Wim Triesthof’, in voorbereiding door Gerd de Ley. Heeft hij zich laten verleiden door kassuccessen als ‘Het intieme leven van Angélique’? Een hele reeks poëzierecensies door Fred de Swert vult de resterende bladzijden.
| |
| |
| |
Witte bladen
1ste jrg., nr. 2, juli 1970
De redactie werd uitgebreid met Bob Maes en Dirk Depreeuw. Misschien is er geen verband, maar dit nummer is stukken beter dan het vorige. En Alstein zelf is er in zijn poëzieopvattingen op vooruitgegaan. Zijn programmatisch stuk ‘Men noemt het “Poëzie Redden”’ bevat enkele behartenswaardige uitspraken, al is oppervlakkigheid aan het geheel niet vreemd. Ook de kwaliteit van de poëzie is verbeterd met gedichten als die van L.M. van den Brande, Bob Maes en zelfs Rob Goswin. Dirk Depreeuw pleit ‘Voor een kwaliteitsverbetering van de Vlaamse toneelkritiek’. Zijn stuk is te emotioneel en te weinig geargumenteerd om werkelijk in te slaan.
| |
De Vlaamse gids
54ste jrg., nr. 7, juli 1970
Aansluitend bij de brief van Roger van de Velde aan Jeroen Brouwers (NVT) publiceert Brouwers ‘Zes Pioenrozen’, dagboekbladen omtrent Van de Velde. Een fragment uit ‘Tabula Rasa’, de postume roman van R. van de Velde, volgt op dat getuigenis. Een spel ‘om te lezen, te filmen, op te voeren, te dansen en te zingen’ is ‘De dood bij het heldere water’ van A.M. Dhondt, een nogal gratuite fantasie. Interessanter is het gesprek dat Willem M. Roggeman heeft met Ivo Michiels n.a.v. diens bekroning met de Vijverbergprijs van de Jan Campertstichting. Hoewel niet buiten het traditionele kader van de internaatjeugdherinneringen boeit een verhaal van Peter Andriesse toch door zijn zuivere stijl en onderdrukte emotie. Enkele korte stukjes van Bert Verm en twee prachtige gedichten van Dirk Christiaens houden deze aflevering op een hoog peil.
| |
Varia
- | Het Ministerie van Nederlandse Cultuur publiceerde een brochure waarin 21 maanden Nederlands cultuurbeleid voor Hoofdstad-Brussel (uiteraard propagandistisch) uit de doeken wordt gedaan. |
- | In Kultuurleven (37ste jrg., nr. 5, juni 1970) geeft Herman de Coninck een uitstekende - zij het m.i. wat te lovende - karakteristiek van de poëzie van Roland Jooris, ‘Een konsumptief landschap’, verschenen in de Yangreeks. |
- | Als nr. 7-8 van de 2de jrg. van Totems (nu Totems/Schrift) verscheen het eerste deel van een werkdocument over het uitgeversbedrijf. De bestaande toestand wordt er vrij amateuristisch in onderzocht en fragmentarisch voorgesteld. Dat neemt niet weg dat het een belangrijke bijdrage kan zijn voor het rechttrekken van ongezonde toestanden in de uitgeverswereld. Een tweede deel zal een project voor een alternatieve (gezonde) uitgeverij trachten uit te werken. |
Hugo Brems
|
|