Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 115(1970)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 481] [p. 481] Dietsche Warande & Belfort 115e Jaargang Nr 7 september 1970 Pieter Geert Buckinx / Gedichten Pelgrimage Zij fietsten langs de meidoornhaag de slingerheuvel op naar Wintershoven. De zon hing uit te doven achter de veldkapel maar sprong nog even langs de rinkelbel over haar vingers, terwijl hij zei: ‘kleine prinses, hier is het dat ik u heb liefgehad, een glanzend berkenblad viel op uw schoudergoud en waaide dan over het koren als een vogel zonder vleugels.’ Daarna, aan de klaagmuur van de kerkdeur stonden zij roerloos bij de grafsteen waarin de naam van een kind gebeiteld werd. Het deed pijn. Hemel en aarde raakten elkaar. Maar zij beefden niet. Biddend stonden zij daar: twee boetekaarsen in het kraken van de avond. Later, langs de kronkelbeek, waarin de molenwieken het water naar de diepte joegen, reden zij huiswaarts toen het donker werd. [pagina 482] [p. 482] De winter wordt kouder De winter wordt kouder en uw ogen worden stiller onder de natte wimpers, maar mijn handen beven niet in de nachtelijke klaarte, want niets werd gedoofd in het landschap van dons en zijde. Wij worden nooit ouder dan twintig jaar. Uw lichaam heeft dezelfde geur als toen in die maannacht in het voorjaar der tijden. [pagina 483] [p. 483] Een vogelkreet in de morgen Een vogelkreet in de morgen door de duizeling van mijn slaap. De zon springt in de spiegel en kaatst haar goudglans over uw fiere schouders. Mijn lippen bewegen nog niet maar mijn hand strijkt over uw haar als plots mijn blik in de spiegel die goudglans ontwaart op uw schouders dan hoor ik die andere stem: zo oeverloos en glanzend zal de bruidsnacht zijn in mijn koninkrijk. [pagina 484] [p. 484] Niemand kan het verklaren Niemand kan het verklaren, maar ik kan het raden, bijna betasten, zoals de blinde de vleugels van het licht betasten kan en de aanwezigheid van de geliefde in de stilte als het donker wordt. Ik kan het raden, bijna betasten, als de twijfel mij uitholt en de aardse adder mij met blindheid slaat, als in een bliksemschicht kan ik het raden, bijna betasten, wat niemand verklaren kan. [pagina 485] [p. 485] Gij en ik Soms, een zeldzaam ogenblik, herkennen wij elkaar in het marmervlak der eeuwigheid: gij en ik. Al blijft gij binnenwaarts, ik hoor uw stem die mij beroert in bloed en been. Verstrengeld met de wereld en de ruimte om mij heen, maar los van honger en gewicht schrijf ik, een zeldzaam ogenblik, de woorden neer van het volmaakt gedicht: Gij en ik. Vorige Volgende