Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 115
(1970)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
IILuidop lachend, vrolijk de ganse stad.
Op een stoep breekt een vrouw haar woord,
een man loert naar boven, een hemel, nooit
angstiger dan deze mens.
| |
[pagina 262]
| |
IIIDe bloemen dragen geen vruchten in de herfst,
een mens geen naam,
een vrouw geen kind.
Alleen de wind in een hemel van vogels,
de herfst langst het smalle pad, het water.
Wie lacht zonder woorden?
| |
IVOp de weide, onze eerste god. Hij maakte
ons gelukkig met zijn vingers,
een gezang van gebrekkige herders, en de zon,
bijna geluiden loslatend.
Wij stonden er, onze ogen gericht naar
een verre, een onzichtbare horizon,
onze handen strelend een liefste, een meisje
dat nooit kwam.
Zwevend met de wind, een gedode vogel,
een kogel in ons hart. De kreet, een langgerekte
gil, de mooie vrouw, ons sprookjes voorhoudend,
noemt zich gelukkig als een dag vol rozen.
|
|