| |
| |
| |
Lieve Scheer / Röntgens van Ruyslinck IX
8. Het reservaat
* Zowel het eerste als tweede deel van dit lijvige werk beginnen met een tijdsbepaling. Dat geeft een min of meer plechtige aanhef zoals in de oude historische romans. De indeling in drie ‘boeken’ ligt in dezelfde lijn.
Had u wellicht het gevoel dat u met Het reservaat aan een heel belanrijke, ja voor u bijna ‘historische’ roman begon?
Misschien wel, ik weet het niet. Als ik begin te schrijven, heb ik altijd het gevoel dat het heel belangrijk wordt. Ik zou er niet aan beginnen, als ik dat gevoel niet had. Wat die tijdsbepalingen en die indeling in drie boeken betreft, ik stel me voor dat die ook een structurele functie zouden kunnen hebben. De roman valt inderdaad uiteen in drie delen: ‘De Achterhoede’, ‘Paalberg’ en ‘Homo mollis’, waarvan het laatste, naar verhouding korte deel als een soort epiloog mag opgevat worden, zoals het laatste hoofdstuk van Het dal van Hinnom, weet u nog wel: ‘la farce est jouée’, maar de wereld neemt haar loop en niets is veranderd. En hoewel ‘Homo Mollis’ veel nauwer samenhangt met de vorige twee delen dan bijv. het slothoofdstuk in Het dal van Hinnom met al wat daaraan voorafgaat, staat het toch min of meer los van ‘De Achterhoede’ en ‘Paalberg’. Tussen het tweede en derde boek heeft een soort breuk in de continuïteit plaats: Jonas, de centrale figuur, heeft eigenlijk op het eind van het tweede boek al opgehouden te bestaan. Het derde deel omvat zijn ‘nabestaan’ en is min of meer te vergelijken met de verschijning van Christus aan zijn discipelen na zijn dood: ‘gij zijt getuigen van deze dingen’. Als je 't zo bekijkt, hebben die tijdsbepalingen aan het begin van de eerste twee boeken een andere dan ‘historische’ betekenis: ze geven de samenhang en continuïteit van die delen aan. Daarom begint het laatste deel, naar mijn gevoel, niet met een tijdsbepaling. Als ik, bewust of onbewust, had willen aansluiten bij de oude historische romans, zou ik dat waarschijnlijk ook in deel III gedaan hebben.
| |
| |
* Dit boek trekt, anders dan De stille zomer, de lijn uit Het dal van Hinnom door. Er zijn in u eigenlijk twee auteurs. Een die vanuit zijn innerlijke gekweldheid sterk-geëngageerde verhalen schrijft en een die serener en losser, soms speels zelfs, dat verhaal zijn eigen weg kan laten gaan.
Zijn er in ons allemaal niet twee, drie of meer personaliteiten aanwezig? Wij worden allen minstens bewoond door een alter en een ego, die essentieel een eenheid vormen. Als ik mijn omgeving mag geloven, zou mijn persoonlijkheidsstructuur sterk beheerst worden door dualismen: rede en gevoel, verdraagzaamheid en agressiviteit, wantrouwen en argeloosheid... Dit verklaart zowel de ‘ups and downs’ in mijn humeur, de gemoedsschommelingen waaraan ik vaak onderhevig ben, als de gespletenheid van mijn artistieke personaliteit. Ik neem aan dat het geëngageerde proza geschreven wordt door de homo militans in me, het serener en speelser proza door de homo ludens. In satirische werken als De paardevleeseters, Golden Ophelia, Het ledikant van Lady Cant en De Karakoliërs zouden die twee faculteiten dan samenvallen. Zo zie ik het tenminste.
* Die schommelingen zijn dus iets essentieels voor uw karakter?
Ja, maar ze worden ook aangewakkerd door persoonlijke levensomstandigheden. Sociale en seksuele spanningen beïnvloeden die tegenstellingen in de mate waarin ze beïnvloedbaar zijn.
* Op de flap wordt Het reservaat voorgesteld als een ‘pleidooi voor het individu’ een ‘pleidooi voor een werkelijke beschaving’. In de roman identificeert u zich echter nogal sterk met de hoofdfiguur en dan zou ik het boek veeleer zien als een aanklacht tegen allerlei soorten mensen: collega's, magistraten, psychiaters.
Een pleidooi is altijd, direct of indirect, terzelfder tijd ook een aanklacht tegen iets. Wanneer de eerste minister zijn onderdanen oproept om de eendracht te bewaren, dan is dat een pleidooi voor een unitaristische politiek, maar onrechtstreeks ook een requisitoir tegen de scheurmakers, de federalisten. In Het reservaat heb ik me misschien wel zo sterk met Jonas geïdentificeerd, dat het boek zichzelf als aanklacht duidelijker zichtbaar maakt dan als pleidooi. Daarmee samenhangend zou ik u erop kunnen wijzen, dat in het boek alleen slacht- | |
| |
offers en heersers voorkomen, geen aangepasten, geen geïntegreerden, en in die verhouding wordt duidelijk de huidige sociaal-historische evolutie aangegeven, die volkomen beheerst wordt door dergelijke tegenstellingen. De wereld is op weg om zich, maatschappelijk en ideologisch, in antinomieën op te stellen, in pleitbezorgers en aanklagers, in heersers en slachtoffers. De gematigde standpunten worden weggeveegd, of ze worden toch zeker niet gehoord. Alleen de extreme standpunten worden gehoord. Wij zien nu werkelijk gebeuren datgene waarvoor Rathenau waarschuwde: ‘den vertikalen Einfall der Barbarei’. Men heeft me nogal eens verweten, o.a. met betrekking tot Het dal van Hinnom en ook met dit boek, dat ik zwart-wittekeningen maak, maar het schijnt tot weinigen te zijn doorgedrongen dat het beeld dat onze tegenwoordige samenleving te zien geeft, ook in steeds toenemende mate op een zwart-witbeeld begint te lijken. Ik kan me troosten met de gedachte, dat die visie gedeeld wordt door vooraanstaande sociologen en cultuurfilosofen. Op het gevaar voor een fatale verscherping van de tegenstellingen op politiek, maatschappelijk, ideologisch en economisch gebied werd trouwens reeds een halve eeuw geleden al gewezen door universele denkers als Rathenau, Ortega y Gasset en Max Picard (auteur van Der letzte Mensch, een boek dat
niemand minder dan Rilke maandenlang als een nachtmerrie vervolgde).
* Is het aan dit felle engagement te danken dat u als hoofdfiguur iemand gekozen heeft die de naam draagt van een profeet, Jonas?
Deze naam roept niet alleen associaties op met de bijbelse profeet. In de overdrachtelijke zin betekent ‘een Jonas’ ook een pechvogel. ‘Kijken als Jonas in de walvis’ is bijv. een algemeen gebruikelijke zegswijs voor iemand die angstig kijkt. Het zit er ongetwijfeld allemaal in. De naam is me in ieder geval plompverloren ingevallen. Een irreële of louter symbolische naam is het ondertussen niet: ook als familienaam leeft hij nog steeds voort.
* En waar komt de ouderwetse voornaam Basile vandaan? Is het om al het kwetsbare van uw niet aangepaste hoofdfiguur beter te laten uitkomen?
Om de waarheid te zeggen: oorspronkelijk had ik me eigenlijk vastgebeten in de naam Ben Jonas, maar om de een of andere reden was ik niet tevreden met die voornaam. Ik kon me de ‘homo mollis’ zoals
| |
| |
die in mijn verbeelding begon te leven, moeilijk voorstellen als drager van de voornaam Ben. Ben deed me misschien te zeer denken aan een resolute, doortastende persoonlijkheid, iemand die met zijn twee benen op de grond staat. Ik was er wel de hele tijd van overtuigd, dat zijn voornaam met een B zou moeten beginnen. Ik zag bijvoorbeeld, en dat is een curieus detail, al zijn schoolschriften en de schutbladen van de boeken in zijn bibliotheek gemerkt met de initialen B.J. Een detail dat blijkbaar alleen maar een elektriserende waarde had, want het heeft zich niet geïnfiltreerd in het boek zelf. Nu goed, op zekere dag liep ik door het Antwerpse stadspark en hoorde ik een plantsoenarbeider, die bladeren bijeen stond te harken, een deuntje fluiten dat me bekend voorkwam, maar waarvan ik me de woorden niet dadelijk te binnen kon brengen. Ik liep er over te piekeren en toen wist ik het opeens: ‘où vas-tu, Basile?’. Meteen wist ik dat dit de voornaam was die ik wilde hebben voor mijn ‘homo mollis’, de naam die onafscheidelijk bij hem hoorde en die inderdaad misschien, zoals u zegt, zijn geestelijk isolement en zijn kwetsbaarheid oproept.
* In het eerste boek vinden we iets dat voor u zo ongeveer uniek is: een uitvoerige flashback. Deze techniek verdubbelt de spanning. Men is niet alleen benieuwd naar de vroegere feiten maar ook naar het verloop van het onderzoek zelf. Of gebruikte u de flashback eerder om een volle klemtoon te krijgen op het onderzoek, op de relatie tussen Jonas en... zijn belagers?
Ja, dit is een van de zeldzame keren dat ik mijn toevlucht heb genomen tot het flashbackprocédé. Maar ik had geen andere keuze als ik, binnen een zelfde tijdsverloop, het proces van Jonas wilde maken én het proces van de maatschappij die hem vermorzelt. Het heeft dus niets te maken met een voorkeur voor het een of ander procédé; het was bijna een noodzaak. Daarnaast lokte mij ook de mogelijkheid aan om, door een voortdurende afwisseling van het feitenmateriaal zoals het is neergelegd in het dossier van de commissie van onderzoek, met het relaas van de feiten zoals ze zich reëel hebben voorgedaan, het subjectivisme in de benadering en interpretatie van ‘feiten’ aan te tonen. Het is dan ook dààrtegen dat Jonas zich in de eerste plaats moet verdedigen: tegen de interpretatie van feiten - niet zozeer tegen de feiten zelf. Je kunt met feiten doen wat je wil, en alsof dit in zichzelf nog niet benauwend genoeg is, wordt deze ‘Vieldeutigkeit’ in onze rechtspraak nota bene - nee, niet alleen in Het reservaat, maar
| |
| |
in de onthutsende schouwtonelen van onze Belgische rechtszalen - op een immorele manier uitgebuit, zonder enige schroom. Als je in om het even welk strafproces de versies van het Openbaar Ministerie en van de verdediging met elkaar gaat vergelijken, dan kom je tot de conclusie dat het eenzijdige en tegenstrijdige retorische bravourstukjes zijn, waartussen de waarheid doodgedrukt wordt. Het middeleeuwse steekspel tussen godsadvokaat en duivelsadvokaat wordt in onze rechtszalen voortgezet, met een schaamteloosheid en een raffinement die de grofste twijfels aan de sereniteit van onze rechtsbeginselen rechtvaardigen. De kans om ook dàt immorele aspect van onze samenleving aan te tonen, heb ik in Het reservaat dankbaar aangegrepen.
* Toch laat dit onderzoek uw hoofdfiguur juist als een onaangepaste verschijnen. Het verhaal dat hij voor de commissie opdist is te emotioneel, te gedetailleerd. Hij verliest zich in zijn herinneringen en weidt uit over allerlei emotionele aspecten en sfeerscheppende emoties die men aan vrienden vertelt, maar hier helemaal niet te pas komen.
Ja, de tegenstellingen tussen de schijnbare nuchterheid waarmee het onderzoek wordt geleid en de emotionaliteit van Jonas' relaas werpt zeer zeker een nog schriller licht op zijn onvermogen tot maatschappelijke integratie. Maar die emotionaliteit is inherent aan zijn natuur. Ik zou me de ‘homo mollis’ moeilijk anders kunnen voorstellen. Wat hij aan de commissieleden vertelt, komt inderdaad niet altijd aan het onderzoek te pas, en hij wordt dan ook voortdurend terechtgewezen, maar in zijn voorstellingswereld nemen allerlei gevoeligheden, individuele denkwijzen, persoonlijke verhoudingen een belangrijke plaats in.
* Het motief van de olifant, door de illustratie nog speciaal in reliëf gesteld, is een belangrijk bindend element. Het wordt uitgewerkt als een symbool van massificatie. Heeft u tegelijkertijd ook aan de ‘dikhuid’ gedacht?
Ja. Ik heb er trouwens een allusie op gemaakt, toen ik Jonas in de trein aandacht liet schenken aan de reclame-affiche voor filtersigaretten waarop een olifant was afgebeeld boven de leus ‘Jumbo, la cigarette du charmeur. Zoekend naar een mogelijk verband tussen de tekst en de illustratie, stelde Jonas zich toen de vragen: ‘de sigaret van de dikhuidige charmeur; rook een Jumbo en wees een heer in de beschaafde wildernis?’...
| |
| |
* De idee van Het reservaat en de manier waarop het werd uitgewerkt getuigen van een wonderlijk-wrede fantasie. Hoe bent u daartoe gekomen? Had u dat van bij het vertrekpunt voorzien of was het een vondst die u slechts aanwaaide toen u al een eind in de roman gevorderd was?
Sinds enige tijd al was ik, mede dank zij mijn interesse voor cultuurhistorische vraagstukken, tot de conclusie gekomen dat de technologische en collectivistische evolutie van onze maatschappij een aantal menselijke verschijningsvormen, die tot voor enkele generaties hun constructieve waarde in de gemeenschap hadden bewezen, met verdringing bedreigde. Ik kwam tot de vaststelling dat deze ‘overlevingstypen’ - de idealist, de altruïst, de platonische minnaar, de filantroop, de individualist - zich hoe langer hoe minder konden doen gelden en handhaven in een samenleving die hoe langer hoe meer nivellerende normen hanteerde. Omstreeks diezelfde tijd maakte ik nader kennis met Ortega y Gassets prognose omtrent de heerschappij van de hordemens en toen ik in De opstand der horden zinnen las als ‘de horde loopt al het afwijkende, het verhevene, het persoonlijke, het verdienstelijke en uitgelezene onder de voet; wie niet is als iedereen, loopt gevaar terzijde geworpen te worden’, voelde ik me niet alleen gesterkt in de overtuiging die ik me langs persoonlijke weg had gevormd, maar voelde ik me ook aangemoedigd om de lijn van dat denken door te trekken. Het leek me niet onwaarschijnlijk, met historische voorbeelden als de jodengetto's en de Amerikaanse Indianenreservaten voor ogen, dat een totalitair regime (en ik zie er weinig andere) vroeg of laat het besluit zou nemen om die ‘overlevingstypen’ af te zonderen, zogezegd om ze als minoriteit te beschermen. Uit deze idee is de Rijkskolonie Paalberg, het mensenreservaat, gegroeid. U noemt die idee een ‘wonderlijk-wrede fantasie’, maar zo wonderlijk is ze niet of nog geen jaar na het verschijnen van mijn roman duikt ze eveneens op in de omstreden film Alphaville '90 van Godard. Er bestaat een vreemde en huiveringwekkende overeenkomst tussen die film en mijn boek, vaak tot in bijzonderheden. Ik kan niet nalaten hierbij niet
zonder enige bitterheid te doen opmerken, dat de film spoedig heel wat ophef in de wereld heeft gemaakt, terwijl mijn boek buiten de Lage Landen nauwelijks werd opgemerkt. De Belgische filmcritici
hebben Godards film als een ‘oorspronkelijk, actueel en universeel’ werk bejubeld zonder zelfs enige verwijzing naar Het reservaat.
| |
| |
* U verlangt van uw lezer dat hij duidelijk partij zou kiezen voor uw hoofdheld Jonas?
Hoe komt u daarbij? Ik ben wel nuchter genoeg om in te zien, dat de gemiddelde lezer zich onmogelijk in Jonas kan herkennen. De gemiddelde lezer herkent zichzelf niet of niet graag in een zwakke, kwetsbare en verdrukte enkeling. Hij identificeert zich het liefst met de sterke, machtige en triomferende held, met Zorro en Batman en James Bond. Jonas is een antiheld, maar daarom in mijn ogen zoveel waardevoller dan de zoëven genoemde personificaties van de dagdromen van de kleine, gefrusteerde burger. De klassieke held gaat niet roemloos ten onder, hij trekt zelden aan het kortste eind. Jonas wél, en die roemloze ondergang is zijn exclusiviteit.
* Trouwens, ook reeds een klein stukje redenering bewijst dat u met de problematiek van Het reservaat maar een klein leespubliek echt kunt raken. Immers als velen het eens zouden zijn met uw Basile Jonas, zijn dat allemaal witte olifanten; waar blijft dan nog de zogenaamde grijze kudde? Als we allemaal akkoord zouden gaan met Basiles agressiviteit tegen de gevoelloze maatschappij, waar moeten we die gevoelloze maatschappij dan toch gaan zoeken?
Ik maak me over het leespubliek geen illusies. Het reservaat is alleszins een boek dat zich tot een uitgelezen minderheid richt, maar die beleeft het dan ook op een zeer persoonlijke en geëngageerde manier, zoals uit epistolaire en mondelinge reacties is gebleken. Zo schijnen, binnen die minderheidsgroep, tamelijk veel jonge meisjes zich te willen herkennen in Martha Simons, de beschermelinge van Jonas. Het boek in zijn geheel blijkt overigens, ook voor wat de Jonasfiguur betreft, meer weerklank bij het vrouwelijke dan het mannelijke lezerstype te vinden.
* Hoe verklaart u dat?
De man is te trots om zijn sentimentaliteit, zijn gevoeligheid, zijn kwetsbaarheid te erkennen. Hij vereenzelvigt zich ongaarne met de mislukkeling die Jonas op maatschappelijk vlak toch wel is. Jonas apelleert dan ook veel directer aan de vrouwelijke natuur, aan het vrouwelijke minderwaardigheidsgevoel op sociaal gebied, aan het bewustzijn van zwakheid en kwetsbaarheid. Verder veronderstel ik dat ook heel wat vrouwen in het conflict van Martha Simons hun eigen
| |
| |
conflict herkennen, omdat zij ook zo lang mogelijk hun romantisch verlangen naar een ‘zuivere’ liefde hebben verdedigd tegen de agressiviteit van het mannetjesdier. Een 30-jarige, ongehuwde vrouw heeft mij zelfs in een zeer uitvoerige brief haar door persoonlijke ervaringen geïnspireerd ‘vervolg op het levenslot van Martha Simons’ gestuurd. Zij noemde het Boek vier: De prins in hemdsmouwen. Geen briljant proza, maar de tragische biecht van een ontgoochelde vrouw.
* Een andere stoute opmerking nu. Jonas beschouwt zichzelf als een soort witte olifant, een ‘reine dwaas in een schuldige wereld’. Hij is de enige die eerlijk doorzet te midden van een groep egoïsten, corrupten, oppervlakkigen en lafaards ‘zonder geweten’. Is zulk algemeen misprijzen van de anderen niet een zwart vlekje van zelfingenomenheid op die witte olifant?
U stelt het wel nogal scherp. Ik geloof niet dat Jonas zo radicaal is in zijn veroordeling van tegenstanders als u het voorstelt. Hij is in dat opzicht veel minder radicaal dan Christus, die zei: ‘Wie niet mét Mij is, die is tegen Mij.’ Ik zou tal van voorbeelden kunnen aanhalen, waaruit blijkt dat hij in staat is tot begrip voor andere zienswijzen en levenshoudingen. Wanneer bijv. kanunnik Lemaire zich uit gebrek aan zedelijke moed van hem distantieert, denkt hij, Jonas: ‘Ik kon hem dat in de grond niet kwalijk nemen. Ieder had het recht zich met zijn eigen middelen te verdedigen tegen een maatschappij’, enzovoort. Of wanneer zijn collega Stubbe hem om dezelfde reden de rug toekeert, voelt hij zich teleurgesteld: ‘van hèm deed het me pijn’. Hij veroordeelt Stubbe niet. Zelfs na zijn oplopend gesprek met Martha's moeder, die wel degelijk aan de zijde van de vervolgers staat, komt hij voor zichzelf tot het besluit: ‘Ik had medelijden met haar.’ Geen wrok, geen misprijzen, geen brandmerken. Neen, ik geloof dat u dàt overdrijft. Alleen tegenover de commissieleden en tegenover Drexeler en diens aanhang getuigt Jonas van een onverzoenlijke houding - maar dat is dan ook de houding van het opgejaagde wild tegenover de jagers. Het was allerminst mijn bedoeling Jonas als een volmaakt menselijk wezen te tekenen, en nog veel minder als een heilige. Van zelfingenomenheid is hij niet helemaal vrij, dat is juist, maar niet in die mate als u wil doen geloven. En dat ‘eerlijk doorzetten’ van hem is niets anders dan een consequent handelen volgens zijn geweten. Als zijn besluit eenmaal genomen is, kan hij geen compromissen meer aanvaarden en kan zijn houding misschien nogal geëxalteerd lijken.
| |
| |
* In het rechtsgeding tegen Jonas staat er ergens: ‘De acteurs verhieven hun pathetische stemmen, braken de graven van zijn moeder en vader open, drongen zijn verleden binnen als een obscuur huis, forceerden de deur van zijn slaapkamer, haalden er alles overhoop, vonden er dingen die er nooit hadden gelegen, renden door de muffe kamers van zijn verbeelding, trokken monsters van zijn gevoelsleven en sloegen hem om de oren met alle mogelijke verdrongen complexen die sedert Freud aan bod waren gekomen.’
Hier hebt u ongetwijfeld iets van uw eigen weerzin uitgedrukt tegenover de professionele nieuwsgierigheid van gerecht, politie, pers en misschien ook wel ... interviewers. Op het emotionele vlak heeft Jonas natuurlijk gelijk dat hij daarvoor terugdeinst. Maar denkt u niet dat zoiets een onvermijdelijk kwaad is voor een behoorlijke rechtspraak in onze maatschappij?
Naar mijn gevoel legt u het accent verkeerd. Niet de professionele nieuwsgierigheid van heel dat justitiële apparaat vind ik stuitend, maar de willekeurige perspectief waarin de resultaten van die nieuwsgierigheid gezet worden. Ik heb het daarstraks al daarover gehad: het is de taak van het Openbare Ministerie om de verdachte als een monster af te schilderen, en die van de verdediging om van de verdachte een onschuldige, misleide goedbloed te maken. Het zijn acteurs die een rol spelen, en hoe beter ze die rol spelen, hoe minder de gerechtigheid erdoor gediend wordt.
* Jonas is tegen de technische beschaving, tegen diepvries, astrofysica, interplanetair verkeer, enz., omdat ze voor hem in contradictie staan met de godsdienst, muziek of poëzie. In hoever verwoordt hij hier iets dat van u is?
Jonas is evenmin als ik tegen het een of voor het ander, maar de dweperige, dichterlijke ziel die hij is, wordt in het defensief gedreven door een technocratische Utility-and-Profit-maatschappij die de gevoelsrechten van de enkeling als ‘niet nuttig en niet winstgevend’ miskent en verwerpt. Godsdienst, muziek en poëzie zijn in die maatschappij abjecte waarden, omdat ze uit een onvruchtbare sentimentaliteit ontspruiten, omdat ze als ‘remmende factoren’ worden beschouwd bij de technisch-wetenschappelijke opbouw van de Utipro-gemeenschap. Al wat daarentegen tot die opbouw bijdraagt, is sacrosanct. Ik geloof dat een dergelijk toekomstbeeld dichterbij is dan de meesten
| |
| |
van ons vermoeden en hoewel ik me in de huidige fase van de maatschappelijke ontwikkeling persoonlijk nog niet direct bedreigd voel, zie ik als ‘homo mollis’ de tijden naderen waarin de computer, de DNA-biologie, de diepvriescultuur zullen zegevieren over de droom en de vrije creativiteit, over de verlangens en uitdrukkingsnood van de gevoelsmens. In Jonas vind ik dus een deel van mijn angst voor die verdrukking van de gevoelsmens terug. Vanuit zijn positie dramatiseert hij alleen veel sterker de tegenstellingen dan ik op dit moment geneigd ben te doen, omdat aan hem reeds het lot voltrokken wordt waarvan ik voorlopig alleen denk dat het mij, of mijn zoon, of de zoons van onze kwetsbare enkelingen te wachten staat.
* Ook de wetenschappelijke vooruitgang komt er maar heel slecht uit. Ik lees hier bijv. zo iets als: ‘De mens was aardig op weg om een van de afvalprodukten van de wetenschap te worden.’
Denkt u dat veel wetenschapsmensen hun eerbied voor de mens verloren hebben, of hebt u een soort huiver tegenover allerlei wetenschappelijke ontdekkingen die het menselijke narcisme moeten kwetsen: evolutieleer bijv, sociologie, psychoanalyse?
Ik ben niet van oordeel dat de wetenschapslui, op enkele uitzonderingen na, hun eerbied voor de mens verloren hebben. Zo pas nog heeft een duizendtal Amerikaanse fysici, onder wie Nobelprijs Paulus, een collectief protest laten horen tegen de nieuwe escalatieplannen van de regering Nixon, omdat deze een ernstige bedreiging voor de vrede inhouden. Persoonlijk ken ik een technisch ingenieur die verzen schrijft en een chemisch laborant die dweept met Bach en Beethoven. Einstein was trouwens een voortreffelijk violist. Neen, ik geloof niet dat de wetenschapslui en technici enige morele schuld hebben aan wat Arnold Toynbee noemt ‘de degradatie van de menselijke persoon tot een ding dat hulpeloos wordt gehanteerd door niet-menselijke krachten.’ De politiek heeft daaraan de grootste schuld, omdat zij zich meester maakt van wetenschap en techniek als middelen om een onbeperkte macht uit te oefenen over de massa's. Ook de resultaten van een halve eeuw biologisch, sociologisch en psycho-analystisch onderzoek worden door de politici en de met hen om lucratieve redenen getrouwde grootindustriëlen aangewend om de mens te onderdrukken en uit te buiten in plaats van hem te corrigeren, te veredelen, hem dichter bij de geluksstaat te brengen. Een volledige lijst maken van de misdadige projecten, waartoe die resultaten de machthebbers in- | |
| |
spireren, is onbegonnen werk. Het is een ontstellend lange lijst. Ik herinner me alleen het feit dat de Verenigde Staten jaarlijks zo wat 17,5 miljard frank besteden aan de ontwikkeling en produktie van biochemische wapens - en de Sovjetunie schijnt daarbij niet achter te blijven. Met de kunstmatige kweek van het volmaakte mensenras - de zogenaamde DNA-biologie - is men ondertussen ook reeds begonnen in Amerikaanse research-centra: de Uebermensch is in wording (in Het reservaat noem ik hem de Utipro-Man en in De Karakoliërs de Hifi-Man). De droom van Hitler gaat
in vervulling. De mensheid is bezig haar Frankensteinmonster te baren. Over een kwart eeuw zullen wij met nieuwe, nog veel afschuwelijker vormen van racisme en genocide worden geconfronteerd. Als u mijn angst op dat punt niet begrijpt, dan merkt u niets van wat er in de wereld aan de hand is. Vijf jaar nà Het reservaat kan ik, in het licht van de jongste evolutie, het gevaar dat de ‘mens op weg is een afvalprodukt van de wetenschap te worden’ alleen met nog méér nadruk onderschrijven.
* Psychiater Gruben die uw hoofdfiguur moet testen, is weer zo'n exemplarisch-mytisch personage gelijk we er vroeger verscheidene gevonden hebben. De vinnige karikatuur die u geeft van de man en zijn methode herinnert aan de sterk gehekelde psychiatrische gesprekken over ‘het geval Rooseboom’ (Dal van Hinnom). U draagt de psychoanalyse en haar beoefenaars blijkbaar niet al te zeer in het hart.
De psychoanalysten zijn voor mij, zoals voor velen onder ons, een openbaring geweest en ik heb zoals die velen geprofiteerd van de verdiepte kennis van het menselijke driftwezen die Freud, Adler en Jung met hun onderzoekingen hebben nagelaten (ik heb zelfs een tijdlang zoals iedereen, en zoals u blijkbaar nu nog, gedweept met Freud), maar in het licht van mijn vorig antwoord zal het wel duidelijk worden waarom ik de psychoanalyse wantrouw: omdat zij zich op haar beurt laat prostitueren als wetenschap in dienst van de gewetenloze politiek (denk aan het propaganda-apparaat van dictators en de businesswereld, denk aan de reclame). Zelfs in een van haar onschuldigste toepassingen, de psychotechniek, dreigt zij tot gevaarlijke situaties te leiden: zij probeert momenteel de werkslaven te hergroeperen tot produktieslaven met een laag, gemiddeld en hoog rendement binnen het arbeidsproces. Een nieuwe vorm van ‘Aufartung’, die ongetwijfeld tot de uitstoting van minoriteiten moet leiden. De meeste van die toepassingen worden gedirigeerd van boven af, door
| |
| |
de leidende politici en invloedrijke industriëlen. Ook dokter Gruben is zo'n wetenschappelijke slaaf, die zich uit geldingsdrang of opportunisme laat gebruiken door een politiek systeem, door het Heilige Monster de Staat, dat de moderne wetenschap en techniek nodig heeft om zich te kunnen handhaven of om zijn macht uit te breiden.
* U tekent in dit boek niet alleen een Jonas die ondergaat, maar ook een Martha Simons die zich, in zeker opzicht, aan de ‘utipro’-maatschappij aanpast. Nu heb ik de indruk dat Martha, en ook u voor zover u in haar huid zit, iets van angst heeft, omdat de aanpassing zo vlot gaat, omdat de principes en de levensvisie zo vlot veranderen. Martha stelt de aspecten van haar nieuwe leven vast zonder opstandigheid. Ik meen dat dat juist Martha, en ook u, ergens bang moet maken: te ontdekken dat men verder leeft, ook nadat de principes waar men zich zo sterk mee vereenzelvigd heeft, zijn verkracht.
Die aanpassing van Martha Simons heeft zich in feite niet zo vlot voltrokken als het u toeschijnt. Tussen het slot van het tweede boek en het begin van het derde is ongeveer een half jaar verlopen, zoals blijkt uit de datering van Jonas' dagboeknotities. In die tussentijd heeft Martha zich zogezegd aangepast. In werkelijkheid heeft ze zich neergelegd bij de overmacht; zwakkere en onpersoonlijker naturen capituleren veel vlugger, en zij was ook te jong en te kneedbaar om zonder de morele steun van Jonas haar verzet tegen een vijandige omgeving door te drijven. Hoe en ten koste van welke innerlijke strijd die verandering, die berusting laten we zeggen, zich in haar heeft voltrokken, heb ik niet uitvoerig aangegeven. Ik laat dat aan de verbeelding van de lezer over en uiteindelijk doet het er ook niet zoveel toe. Hoe dan ook, haar ‘principes en levensvisie’ zijn in het laatste boek niet wezenlijk veranderd, dat hebt u verkeerd gezien. Het blijkt ook nergens uit het boek. Ze is een cynisch jong meisje geworden dat, zoals zij zelf zegt, ‘door haar moeder tegen een behoorlijke rente is uitgezet’; aan haar relatie met Drexeler, die ze in haar diepste gevoelens blijft verfoeien, denkt ze als aan een ‘transactie’. Ze liegt wanneer Drexeler haar vraagt of ze gelukkig is en ze constateert verderop voor zichzelf dat het leven ‘één grote sluikhandel’ is. Enzovoort. Ze is niet wezenlijk veranderd. Ze doet zichzelf geweld aan om volgens een opgedrongen modus vivendi te leven, en slaagt daar maar half in. Haar aanpassing is alleen een uiterlijke aanpassing.
| |
| |
* De belager Drexeler tenslotte, schijnt me in het laatste deel iets meer te worden dan een karikaturale machtspersoon. U heeft zich daar af en toe emotioneel in hem ingeleefd, vooral voor zover er vage maar prangende gevoelens van schuld in hem komen, schuld tegenover de leraar die door zijn toedoen aan de dijk werd gezet en de dood heeft gevonden, terwijl hij Martha van hem heeft losgemaakt voor een onwettelijk seksueel avontuur.
Een beklemmende vondst in dat verband is op het einde van het boek de donkere raaf die de hele tijd voor Johan uit blijft vliegen ‘als een zwarte vloek, als een boze geest: de geest van Basile Jonas.’ Ik heb het gevoel dat dat beeld u toegewaaid is als iets obsederends en geheimzinnigs en dat men zoiets slechts kan schrijven als men zich overgeeft aan de allerdiepste lagen van het onbewuste.
Ik herinner me dat ook in De ontaarde slapers zulke huiveringwekkende sfeer gebracht wordt door een andere zwarte onheilsvogel: de kraai die op de nok van het dak neerstrijkt onmiddellijk na de dood van Silvester. Is dat toeval of betekent zulke zwarte vogel inderdaad iets angstwekkends voor u? Een symbool van een onbekend noodlot?
Als die vogels inderdaad ontsnapt zijn aan de allerdiepste lagen van het onderbewuste, dan zullen ze wel meer met seksuele symboliek geladen zijn, nietwaar? In de droomsymboliek van ons aller Freud leidt de erectie, de eigenschap van het mannelijk lid om zich tegen de wetten van de zwaartekracht in te kunnen oprichten, tot een symboolvorming die haar oorsprong vindt in het analoog vermogen tot stijgen van ballons, vliegtuigen en vogels. Aangezien in mijn werk de vogels meestal neerstrijken, ben ik geneigd erin symbolen te zien van een mogelijke angst voor impotentie. Zou dat kunnen? Als die verklaring u niet bevredigt, kunt u die vogel desnoods ook interpreteren zoals hij door Drexeler geïnterpreteerd wordt: ‘als een zwarte vloek, als een boze geest, de geest van Basile Jonas.’ Hij zou dus, in dit geval, wel eens wroeging en schuldgevoelens kunnen suggereren.
* Mag ik er de aandacht op vestigen dat u en niet ik met die scabreuze verklaring bent aangekomen. Ik had alleen willen aanknopen met Freuds analyse van een kinderherinnering van Da Vinci (of de analyse door H. Piron van een herinnering van J. Ensor) waar de zwarte vogel symbool is van de benadeelde en opzijgeschoven vader, die zich over illegale, libidineuze wensen komt wreken, begeleidend beeld dus, inderdaad, van wroeging en schuld.
| |
| |
De andere ‘Freudiaanse’ verklaring nu die u zelf in elkaar heeft gestoken, is, vooral omdat u ze woedend geeft, misschien wel het overdenken waard.
Een laatste vraag nu. Als men Het reservaat uitleest, merkt men dat de vernietigde Basile Jonas uiteindelijk toch de overwinnaar blijft. Hij heeft zijn belager Drexeler binnenin aangetast, zijn gemoedsrust verstoord. Een van zijn dagboeknotities zal Drexeler trouwens voorgoed achtervolgen en het genot aan bijv. de jacht ontnemen. Zo zorgt u ervoor dat de zwakke toch weer overwint door de macht van het woord, zij het ditmaal postuum. Zou u een Reservaat hebben kunnen verdragen dat niet met zulke uiteindelijke overwinning van de zwakke was geëindigd?
U slaat het nogal zwaar aan, wanneer u vindt dat Jonas ondanks alles de overwinnaar blijft. Voor mij is hij, ook al slaagt hij erin Drexelers gemoedsrust te verstoren, de verliezer. Dit is trouwens zo duidelijk aangevoeld door een belangrijke Parijse filmmaatschappij, die vóór enkele jaren belangstelling had voor een eventuele verfilming van het boek, dat zij de wens naar voren bracht Jonas toch minstens levend de dans te laten ontspringen, bij voorkeur als zegevierende ‘vrijheidsstrijder’, bijv. door hem door een soort partizanenleger uit Paalberg te laten ontzetten. Het argument daarvoor was, dat de ‘esprit Latin’ zich minder goed kon verzoenen met het pessimistische slot, ‘la défaite de l'homo mollis’. Ik heb deze gelegenheid om Jonas te laten triomferen categoriek afgewezen, en meteen ook de mogelijkheid om mijn boek in een grote filmproduktie op de Europese schermen te zien verschijnen, want de onderhandelingen zijn dààrop afgesprongen. Het is het énige wat Jonas ten slotte door zijn dood bereikt: dat hij Drexeler even uit zijn evenwicht brengt. En hij bereikt dat niet eens door de macht van het Woord, maar door de ontzetting die zijn vreselijke en nutteloze dood bij Drexeler opwekt. Je zou kunnen zeggen dat dit het begin van een historisch keerpunt is, dat op dat moment het systeem heel even aan het wankelen gaat. Maar de gewetenskramp van één steunpilaar van het systeem brengt het hele bestel nog lang niet in gevaar. Dàt kan slechts de dood van honderden, duizenden Jonassen mogelijk maken.
(Hiermee vindt de reeks gesprekken die we met Ruyslinck over zijn oeuvre mochten hebben een eindpunt in dit tijdschrift.)
|
|