| |
| |
| |
De laatste ronde
A taste of oil
Weer werd op mijn kleine scherm een neger in koelen bloede neergeschoten. Mijn kinderen waren zelfs niet geschokt. Wat is het verschil (op het heldere scherm) tussen een gefingeerde en een echte moord? Maar ik ben er ziek van. Ik heb mijn halve bladzijde over Een Hollands drama uit mijn machine gedraaid. Mijn bekentenis zal niet baten, zal niets veranderen, maar ik wil ten minste geprotesteerd hebben. Wat hebben wij met onze broeders gedaan. Het mooiste volk van Afrika werd het slachtoffer van een volkerenmoord met onze wapens en voor onze benzine. In het fantastisch clean nieuws verneem je dat de ‘secessionistische rebellen’ zijn verslagen, en dat de zgn. beschaafde landen, Engeland op kop alsjeblief, een grootscheepse hulpactie plannen om de nood te lenigen die wij zelf hebben veroorzaakt. Om wat rijst te geven aan kinderen en vrouwen die wij bewust hebben làten verhongeren want honger is niet alleen de beste saus, het is ook het beste wapen. Ik walg voor dit gemene farizaïsme, ik walg van onze beschaving die drijft op aardolie, ik heb een vieze smaak van benzine in de mond. Wij zijn allemaal specialisten geworden in endgültige Lösungen van rassenvraagstukken.
De arme Oe Thant, die in zijn schrale onmacht als UNO-ambtenaar, zijn handen wit wast met te zeggen dat Biafra geen tweede Katanga mocht worden, is te verstandig om te weten dat dit geen doorzichtig sofisme is. En dat zal hij misschien wel bedoéld hebben. Want hier is het niet de ‘afgescheiden provincie’ die door het Westerse kapitalisme wordt gesteund om zijn grondstoffenmarkt te beschermen, hier wordt een volk opgeofferd aan onze petroleumbelangen, en geen opiniemacht ter wereld, zeker niet de gestroomlijnde nieuwsagentschappen, hebben zich Biafra aangetrokken, zoals anderen zich wel Viëtnam, Cuba, Griekenland, Zuid-Afrika, Tsjechoslovakije hebben aangetrokken. Iljoesjins en Britse tanks vochten aan dezelfde zijde, en DUS werd er niet geprotesteerd, werd er nauwelijks geïnformeerd, behalve ergens diep in een krant, niet ver van de sportbladzijden. Maar natuurlijk minder uitvoerig. Het machteloze cynisme van Oe Thant is het cynisme van de machteloze, die weet dat voor het drama Biafra geen kruid maar alleen kruit gewassen is. Het is alsof de zgn. blokken elkaar de eer betwistten om deze volkerenmoord te mogen begaan. Er blijft ons niets over, naast het oeverloze medelijden met deze
| |
| |
slachtoffers van ons waanzinnig systeem, dan dégoût voor het sordiede economische kolonialisme, waardoor wij met een uitgestreken gelaat miljoenen de dood in jagen om miljoenen te verdienen aan de oliebronnen.
Wij zijn gedegouteerd van onze beste vrienden, van de ons meest bevriende natie, maar dit heft onze solidariteit niet op met een land waarmee wij zoveel gemeen hebben. Geméén hebben inderdaad. Wij stoken allemaal petroleum en wij bouwen havens om goedkope brandstof in te voeren. Die onder meer zoveel goedkoper is dan onze eigen grondstoffen omdat hiér niet met koloniale royalties kan worden volstaan. Onze beschaving stinkt naar olie. Niet alleen van de weeë geur die boven Antwerpen hangt als de wind verkeerd zit, niet alleen van het dodende gif in de Brusselse tunnels op de spitsuren, niet alleen van de zwarte melaatsheid van onze zand- en krijtkusten langse de grote Europese riool die Het Kanaal heet, maar van alles wat we hebben en bezitten en verbruiken en genieten. Olie drijft boven, ook in onze beursoverzichten, maar iets drijft boven olie, namelijk het kwaad dat wij stichten, het nameloze en oeverloze kwaad in naam van die olie. En nu maar wenen om die arme Biafraan die wordt mishandeld, om de Biafraan die onder onze ogen wordt neergekogeld, helaas slechts in twee dimensies en zonder de stank van het kruit van onze kogels of van het angstzweet van de doodsbange stakkerd. Onze handen zijn natuurlijk te proper om zelf de trekker over te halen, maar wij leveren, zonder dat wij het zelf weten, de wapens voor die moordpartij. En die Zweedse graaf, of is het een baron, die wél actief durfde optreden, heette in onze bloedeigen (?) berichtgeving de ‘beruchte’ graaf.
Natuurlijk getuigt deze beschouwing van onze oeverloze naïeviteit, wij weten immers niet wat er op het spel staat, weten zelfs niet wat er gebeurt. Wij zijn zo goed ingelicht door onze moderne informatietechnieken, dat wij het écht niet meer weten. Het is de berichtgeving die zelfs in berichten over het eigen land spreekt van de ‘wilde’ staking in Limburg. Maar pas is de Biafraan uitgemoord of wij organiseren grootscheepse hulpacties, die uitvoerig worden geïllustreerd op ons kleine scherm. De schijnheiligheid is dan toch de uitdrukking van een slecht geweten, of misschien alleen maar van vrees voor een publieke opinie die voor een ogenblik haar walg uitspuwt. Over enkele dagen zullen de telescriptors ratelen van het nieuws dat de orde in Biafra is hersteld. In 110 jaar is er dus niets veranderd. En vandaag reeds laat men op mijn scherm het kleine Biafraantje dansen op de maat van een opzwepende muziek, om te laten zien dat het geen definitief letsel heeft ondergaan vanwege de honger, en dat het dus allemaal niet zo erg is. De kleine neger làcht met blinkende ogen en met zijn glanzend maar te dik buikje, en steekt zijn armpjes in de hoogte. Wie weet is het niet het zoontje van de man die enkele minuten vroeger op hetzelfde scherm werd neergeschoten als een hond, met zijn laatste iets theatrale stuiptrekkingen.
Deze troost hebben wij vooraleer we gaan slapen. Dit is géén koloniale oorlog geweest. Zulke oorlogen zijn im- | |
| |
mers voorbij... Nu laten we negers negers doden, en de doden de doden begraven. Wat hebben wij tenslotte daarmee te maken? Niets natuurlijk. Niets, want wij hebben een sluitend alibi. De misdaad werd bij procuratie gepleegd. En de Russen deden toch ook mee. Wat een roerende eensgezindheid.
Maar er is een onverbrekelijke band tussen olie en bloed. Het bloed is op eerste plaats een transportmiddel in het lichaam van de mens, en olie is op de eerste plaats een transportmiddel in het lichaam van de industrie. Bloed vloeit en olie vloeit. Panta rhei. Hoeveel bloed vloeide er? Ruw geschat zoiets als 16 miljoen liter. Dat is niet zo veel. In vergelijking met de mammoettankers die zelfs onze havens niet meer kunnen aandoen, in vergelijking met tankers van 150 000 ton, is dit een heel klein scheepje, een heel klein scheepje bloed van 16 000 ton. Een heel klein scheepje mensenbloed. Merry Christmas and a happy new year.
Bernard Kemp
12.1.70
| |
Vervreemding uit de samenleving
Als wij oude kranten en tijdschriften doorbladeren, vinden wij daarin geregeld bijdragen van onze voornaamste letterkundigen. Gezelle werkte mede aan de ‘Almanak voor de leerende Jeugd van Vlaanderen’, Streuvels aan een onvindbaar ‘Snipperkensblad’, zoals de titel luidde, uit Sint-Denijs. Er zijn gevallen bij de vleet. Nu gebeurt het zelden dat gedichten en verhalen van belangrijke schrijvers in een algemeen blad verschijnen. Een der laatsten van wie het gebeurt is Johan Daisne, ons aller voorbeeld daarin.
Het lezend publiek is veel talrijker en meer ontwikkeld dan vijftig jaar geleden en het vervreemdt niettemin van de literatuur. Wij weten waarnaar zijn belangstelling wordt gelokt, naar magazines en uitgaven die knap geschreven en goed verzorgd zijn en waarin tegemoet gekomen wordt aan de oppervlakkige nieuwsgierigheid van de massa. Vaak meer dan nodig ook aan sensatiezucht, aan de nijd en wreedheid van mislukkelingen die alles ontluisteren wat voor hen onbereikbaar is en aan de seksuele geeuwhonger van verlate pubers, die nooit volwassen zullen worden.
Wie goede literatuur wenst te lezen, kan ze doorgaans alleen in gespecialiseerde tijdschriften als het onze, het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ of een van de jongerenpublikaties aantreffen. Wij hebben ‘De Vlaamse Gids’ niet vergeten; dat tijdschrift is meer algemeen dan letterkundig geworden en bereikt nu waarschijnlijk een groter publiek. Veel jongerenbladen komen bovendien op gestencilde afleveringen uit en dat wijst alleszins niet op een langdurig, verzekerd bestaan. Terloops daaraan toegevoegd: het is leerrijk, naar de stem van de boekhandel te luisteren: daar zal men horen dat de klanten meer en meer wetenschap kopen en minder literatuur.
De vrijetijdsbesteding van de massa wordt commercieel uitgebaat en in een
| |
| |
democratie kan dat moeilijk verboden worden. Ook waar is dat de geest van de tijd, zakelijke nuchterheid en niets méér, bij velen onbewuste afkeer verwekt voor de kunst, een waarde die meer geestelijk is dan materieel. Maar als het publiek van de letterkunde vervreemdt, ligt de schuld dan alleen bij de ontspanningsindustrie en de materialistische instelling van de tijd? Is de letterkunde in veel gevallen niet zo experimenteel en eentonig geworden dat ze de doodgewone lezer afschrikt, doordat hij er niets meer aan heeft? Onder gewone lezer verstaan wij ook de intellectueel, die geen specialist is in het vak, niet iemand die het moet doceren of er een bijzondere belangstelling voor heeft. Ingenieurs, artsen, advocaten, enzovoort, die op school enige teksten bestudeerd hebben die hen min of meer bevielen en weleens verlangen een verhaal of gedicht te lezen dat zij als een verrijking ondergaan. De literatuur wordt meer dan wenselijk is een modeverschijnsel of een liefhebberij voor ingewijden en snobs. Met de poëzie is het al zo ver gekomen dat de meeste verzenbundels onverkoopbaar zijn.
Dat zulks gebeurt in een tijd waarin het gemeenschappelijke meer en meer belang krijgt, wijst erop dat de letterkundigen van de samenleving vervreemden. De economie evolueert naar groter verbanden en inspraak van de tewerkgestelden, naar mede-eigendom en deelhebberschap in de winst. De tegenstellingen en verschillen tussen klassen en standen verminderen, de ontwikkelingshulp aan de misdeelde volkeren neemt toe; de individualistische godsdienstbeleving wordt aangevoeld als een houding die niet strookt met de opvatting van een godsvolk dat gezamenlijk naar zijn bestemming gaat. Maar in de kunst, vooral in de literatuur, triomfeert een individualisme dat boven enige sociale binding en verplichting de anarchie verkiest.
Het beklemtonen van het algemene en gemeenschappelijke wordt buiten de communistische landen voor ouderwets versleten. Wij hebben het wereldwijde leven versmald tot wrok en drift, tot het louter instinctieve en dat alleen waardig bevonden als bezieling en inhoud van de literatuur. Progressief heet nu wat inkrimping is en ressentiment. Al degenen die niet in staat zijn persoonlijk te denken, lopen namens de vrijheid in een gesloten bendetje achter enige voorgangers en zullen zodra de mode verandert met het bendetje van richting veranderen. Ondertussen verstaan de knapsten uit ons volk niet meer wat talrijke dichters schrijven en verveelt de gewone lezer zich om het gemis aan oorspronkelijkheid waar veel verhalend proza onder lijdt.
André Demedts
| |
Lenny Bruce
‘Constant, abrasive irritation produces the pearl: it is a disease of the oyster. Similarly - according to Gustave Flaubert - the artist is a disease of society. By the same token, Lenny Bruce is a disease of America. The very exist- | |
| |
ence of comedy like his is evidence of unease in the body politic. Class chafes against class, ignorance against intelligence, puritanisme against pleasure, majority against minority, easy hypocrisy against hard sincerity, white against black, jingoism against internationalism, price against value, sale against service, suspicion against trust, death against life - and out of all these collisions and contradictions there emerges the troubled voice of Lenny Bruce...’
Zo begint de Engelse criticus Kenneth Tynan zijn inleiding tot de autobiografie van Lenny Bruce: ‘How to talk dirty and influence people’ (A Playboy press book / 761-75184-075). Geen dunne woordjes. Wie is (of was, hij stierf in 1966, toen hij 40 jaar was) Lenny Bruce? Een gelauwerd dichter, een groot romancier, een geleerd essayist, een publicerende staatsman of een revolutionair denker? Geen van allen. Hij was een cabaretartiest.
Een jaar na Bruces dood publiceerde ‘Ballantine Books’ onder de titel The essential Lenny Bruce (Edited by John Cohen - U 7086) een selectie uit de teksten die hij ooit wel eens gebruikt had voor zijn grotendeels geïmproviseerde shows. Op een blauw bandje staat vermeld: ‘Uncut and uncensored’. L.B. was inderdaad een man die geen angst had voor een four-letter word, en evenmin voor een heilig huisje of een autoriteit. Zijn autobiografie is dan ook voor een belangrijk deel gevuld met verhalen over een groot aantal (19) processen, waarin hij meestal van obsceniteit beschuldigd wordt. Ook wel van andere zaken. In een van de meest meeslepende passages uit het boek vertelt hij hoe hij (nog maar pas gehuwd met wat hij zelf de mooiste vrouw noemt die hij ooit zag, de stripster Honey Harlowe) om zijn inkomen wat bij te spijkeren besluit als priester vermomd geld in te zamelen voor een leprakolonie. Het is daarbij tekenend dat hij zich voor dit leprawerk, toen hij nog bij het Amerikaanse leger was, eens ingespannen heeft, en dat hij van plan was (en het ook deed) een deel van het bij elkaar gebedelde geld (bij zijn proces werd hij beschuldigd van bedelarij) inderdaad aan dat werk af te dragen. Een deel slechts, net zoals ook officiële instanties een groot deel van de verzamelde bedragen voor hun administratiekosten reserveren.
In andere processen staat hij dan weer terecht als veronderstelde drug-addict, of om zijn spot met de officiële kerk. In zijn verhalen over die processen valt onmiddellijk op hoe bekrompen de rechtspraak gebeurt, hoe onthecht L.B. erover kan schrijven, en met welk talent hij zich verdedigt. Of verdedigd wordt. Op een bepaald ogenblik wordt er voor zijn verdediging een petitie opgesteld die ondertekend wordt door een 80-tal prominenten, waaronder de theoloog Reinhold Niebuhr, de psycho-analyst Theodor Reik (zopas overleden), de showmensen Woody Allen, Richard Burton, Bob Dylan, Dick Gregory, Paul Newman, Elizabeth Taylor, de romanciers en theaterauteurs Nelson Algren, James Baldwin, Saul Bellow, Joseph Heller, Norman Mailer, Arthur Miller, Henry Miller, Susan Sontag, William Styron, John Updike, de cartoonist Jules Feiffer, de dichters Gregory Corso, Lawrence Ferlinghetti, Allen Ginsberg, Leroi Jones, en nog een
| |
| |
rits critici, uitgevers, enz. In die petitie wordt o.m. gezegd: ‘Lenny Bruce is a popular and controversial performer in the field of social satire in the tradition of Swift, Rabelais, and Twain.’ Een dergelijke evaluatie, onderschreven door dergelijke mensen, moet wel vrij onwaarschijnlijk klinken in een land waar men nog denkt dat alle hoofdletters gereserveerd moeten blijven voor de traditionele en stijfpotige genres.
Ik ben er van overtuigd dat in wat men nog wel eens de ‘randgebieden’ van de literatuur noemt, mensen als Lenny Bruce, maar ook kinderboekenauteurs, journalisten, tekstschrijvers, schrijvers van cursiefjes, thrillers, science-fiction en porno, bezig zijn met dingen die literair even verantwoord en belangrijk zijn als wat de geconsacreerde auteurs doen. Nu men overal zo verschrikkelijk sceptisch staat tegenover zin en toekomst van het boek en de literatuur, is het noodzakelijk dat men aan deze genres wat meer belang gaat hechten.
Om daar helemaal van doordrongen te worden kan ik u de lectuur van de autobiografie van Lenny Bruce van harte aanbevelen (het boekje met teksten is ook lezenswaard, maar Bruce gebruikt een massa slang- en jiddische termen, waardoor wel eens de pointe verloren wil gaan, en bovendien mist men bij het lezen van de teksten de sfeer, de stem, de présence van de bijzonder knappe showman die L.B. geweest moet zijn). Bruce is een bijzonder boeiend en intelligent man, die zich meer en beter dan vele zgn. ernstige auteurs heeft verdiept in de problematiek van het woord. Hij komt er niet alleen toe op een verrassend eenvoudige en directe wijze zaken te formuleren waar anderen een vracht woorden voor nodig zouden hebben (over zijn verhouding met Honey Harlowe: ‘we were always together, and when one of us was down the other would pick te both of us up’) maar over woorden, hun invloed en betekenis schrijft hij vele zeer behartenswaardige dingen. Men komt in de verleiding om uitgebreid te gaan citeren, maar ik zal me tot één enkel voorbeeldje beperken (over de betekenisverhouding van de woorden ‘hooker’ en ‘prostitute’): ‘The word had become too general. He prostituted his art. He prostituted the very thing he loved. Can he write anymore? Not like he used to - he has prostituted his work. So the word “prostitute” doesn't mean anymore what the word “hooker” does. If a man were to send out for a $ 100 prostitute, a writer with a beard might show up.’
Vooral toont hij zich een zeer scherpzinnig ontmaskeraar van alle vormen van hypocrisie en bedrog - een groot en bijtend criticus dus van onze maatschappij.
Ik wil er gewoon niet aan beginnen om dit met citaten te illustreren, want daar zou ik het boek te kort mee doen. Het ademt die kritiek op elke pagina. Het is het bijzonder eerlijke werk van iemand die zich moeizaam heeft vrijgevochten - een hele prestatie. Want eens was hij een jongetje als wij allemaal: ‘(My father) sat down and talked to me. It was difficult for me to answer because he was sitting on my chest.’
Fernand Auwera
|
|