| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Nieuw Vlaams tijdschrift
22ste jrg., nr. 8, oktober 1969
Jef Geeraerts schrijft een ‘Vijfde brief rondom liefde en dood gericht tot Jeroen Brouwers’. Stijl en bezieling van Gangreen I zijn er in terug te vinden. Zeer goede poëzie, sober en compact, schrijft L. Alene. Wellicht maakt hij de onmiskenbare beloften van zijn vorige bundel, ‘Sextet’, meer dan waar in ‘De vingers’, waarvan de afgedrukte cyclus een voorproef geeft. Irene van Kerckhove verzamelt en ordent in ‘De greep’ fragmenten herinnering, droom en realiteit. Zij doet dat in een bekoorlijke taal. Pretentieloos is een romanfragment van Roger Pieters. Richter Roegholt besluit dit bijzonder geslaagde actieve gedeelte met twee technisch zeer beheerste gedichten. In ‘Zoek de mens’ publiceert Paul de Wispelaere overwegingen omtrent de onoplosbare verhouding tussen leven, schrijven en lezen. Belangwekkend is de bijdrage van J. Weisgerber: ‘De sociologie van de avant-garde’. Hij onderzoekt er op sociologische grondslag het ontstaan van het Nederlandse experimentalisme in de poëzie. Waartegen zet deze beweging zich af, welke waarden verwerpt zij? Welke zijn haar politieke overtuigingen, hoe verhoudt zij zich tot bourgeoisie en proletariaat? Deze en soortgelijke vragen zijn aan de orde. Paul Roelofsen beschrijft indrukken en tafereeltjes rond de jaarwisseling in Edinburgh. In ‘Hemingway en de Amerikaanse traditie van de mens als Christus’ onderzoekt C.W.E. Bigsby de verhouding tussen individu en maatschappij en de messiaanse trekken in de hoofdfiguren van Hemingway's werk.
| |
Veertien
Literair-Cultureel-Joernalistiek-Pop tijdschrift, 8ste jrg., nr. 1-2, november 1969
Een hele mond vol. Maar zo erg is het nu ook weer niet. Literair en cultureel is het blad nauwelijks. Joernalistiek heb ik er niet zo veel in kunnen vinden. Misschien is het wel vooral ‘pop’. Redacteurs zijn David Pettyjohn, Willy Sneeuw, Ronald Reussens en Ludo Deleux. Wat hen bezield mag hebben of nog bezielt met dit blad, is mij onduidelijk: zowel de presentatie als de kwaliteit van de bijdragen zijn absoluut minderwaardig. Veertien: een blad van, voor en door veertienjarigen?
| |
Teater
Kwartaal tijdschrift voor toneel, 3de jrg., nr. 1, 1969
Teater is de voortzetting van Teater-
| |
| |
club en wordt uitgegeven door teater-club-Gent. In vergelijking met zijn voorganger is Teater beter en leesbaarder gepresenteerd. Het heeft een verruimde redactie en een even verruimde bedoeling. Het blad wil zich opwerpen als ‘een flink, goed gedacht, goed geschreven en goed uitgevoerd toneel-tijdschrift’ naar de wens van De Gruyter in 1922. Het wil representatief zijn voor al wat in Vlaanderen op theatergebied leidinggevend is: pluralistisch, onafhankelijk, kritisch, vooruitstrevend. Heel dit eerste nummer gonst dan ook van optimisme en apostolische blijheid. Het werkt aanstekelijk. Enkele punten uit de inhoud: Marcel van Spaandonck heeft een gesprek met Rik Lanckrok over allerhande facetten van het theater; functie, publiek, catharsis-werking, e.d. Jaak van Schoor ondervraagt Jaak Vissenaken over het hoe en het waarom van een tweede plateau te Gent. Walter Vanderswaelmen bespreekt een opvoering door het Scandinavische toneellab ‘Odin Teatret’. Fernando Arrabol wordt geïnterviewd door Lily van den Bergh. Het ware te hopen dat Teater de nodige weerklank vindt om zijn deel te kunnen bijdragen tot de emancipatie van het Vlaamse toneelleven.
| |
Jeugd en cultuur
15de jrg., nr. 1, november 1969
Hoewel bedoeld voor ‘de studerende jeugd van Zuid en Noord’ bevat dit tijdschrift geregeld artikelen die een heel wat ruimere lezerskring kunnen interesseren. Zo bespreekt A.G.M. van Melsen in de jongste aflevering ‘De toekomst van het christendom’. Vooral de merkbare evolutie naar ‘Einklammerung’ van de buitenwereldse en transcendente aspecten van het christendom wordt nader beschouwd. Enkele houtsneden van Frans Masereel worden van commentaar voorzien door Th.C. Madder. L.M. Thomas heeft het over ‘inspraak’, een teken van maatschappelijke volwassenheid van de jeugd. Enkele lezenswaardige bijdragen i.v.m. literatuur: Gerard Buschman gaat uit van W.F. Hermans’ essay ‘Antipatieke romanpersonages’ om de verhouding tussen literatuur en onderbewustzijn scherpzinnig te ontleden. Schoolser is het artikel van J.F. Janssen: ‘Het mensbeeld in de hedendaagse literatuur’. Ten slotte presenteert J. van den Sande de beknopte autobiografie van Streuvels In levenden lijve (in de serie ‘Open Kaart’) en trekt parallellen tussen de uitzichtloze levenssituatie van de auteur in de periode 1895-1905 en het fatalisme in de werken uit die tijd.
| |
Raam
nr. 58, 1969, nr. 10
In ‘De warmte van de radiator en de poëzie van het gedicht’ wordt gezocht naar een adekwate methode om poëzie te analyseren.
Hoofdbrok is een interview van Marden J.G. de Jong met Ed. Hoornik. De hele literaire loopbaan van de auteur wordt kritisch overlopen. Tussendoor komen uit het gesprek ook nog tafereeltjes naar voren uit het literaire verleden, voornamelijk de episode rond Criterium.
P.H. Kerssemakers schrijft vrij intellectualistisch gemaniëreerde poëzie. Ook M. Knepkens is in zijn gedichten nogal
| |
| |
breedsprakerig. Hij moet het vooral hebben van het effectvol contrast tussen hoogdravende zinspatronen en de verrassend gewone vulling daarvan. Jan Smeets schrijft een cynisch ‘Aftelrijmpje’. J.J. Wesselo kraakt deskundig De Karakoliërs van W. Ruyslinck.
| |
Kentering
10de jrg., nr. 5, september-oktober 1969
‘Een wit poëzie-plan’ is de titel van deze aflevering, die geheel gewijd is aan de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. In een inleidende nota constateert de redactie een impasse en stelt als oplossing de oprichting voor van een ‘centrale en onafhankelijke poëzie-uitgeverij, die op niet-commerciële basis werkt’. Daarna volgt een overzicht van 27 dichters. Tot slot onderzoekt redacteur Jan van der Vegt de huidige situatie in ‘De verstoorde verhouding’. Hij bedoelt daarmee de verhouding tussen schrijver en lezer, die hem (terecht) essentieel dunkt voor het bestaan van waarachtige dichtkunst. Die verhouding wordt in de moderne poëzie voornamelijk op twee manieren verstoord. Enerzijds door uitvloeiselen van de l'art pour l'art-theorie: een poëtische inteelt, los van de geleefde werkelijkheid. Anderzijds door het weren van de persoonlijkheid uit het gedicht: men produceert slechts teksten, geen gedichten (Nieuwe Stijl). In dit licht vergelijkt hij de Nederlandse poëzie met buitenlandse stromingen, voornamelijk het image van Pound en de moderne Amerikaanse poëzie in de trant van William Carlos Williams en Marianne Moore. Wie zich voor de stand van onze poëzie interesseert, mag dit artikel niet ongelezen laten.
| |
Tirade
13de jrg., nr. 151, november 1969
Van de Russische auteur Andrej Amalrik wordt een verslag gepubliceerd van zijn verblijf in de Moskouse Boertyrki-gevangenis: een bewonderenswaardige koelheid en precisie in de stijl. Charles B. Timmer schrijf ‘Russische notities’, losse beschouwingen, o.m. over VI. Nabokov. J. de Kadt antwoordt op enkele artikels in Maatstaf, waarin hem zijn rechts conservatisme werd verweten. Erik Terduyn schrijft een verhaal onder de titel ‘Onvoltooide trilogie’. Poëzie van Chr. J. van Geel (23 kortgedichten, waarvan enkele bijzonder goed) en van T. van Deel (verrassende praatpoëzie).
| |
Delta
Vol. 12, nr. 3, autumn 1969
Geen overheersend thema ditmaal. B. Gascoigne schrijft een voortreffelijk geillustreerd artikel over theaterprenten en -afbeeldingen in de Nederlanden.
‘Homo homini lupus’ is het leitmotiv van een overzicht van de hedendaagse Nederlandse roman, door Johan P. Snapper, professor aan de Universiteit van Californië (Berkeley). Zijn betoog is, ondanks enkele tegenstrijdige en rechtlijnige beweringen, leerrijk. Literatuur in Engelse vertaling: een verhaal van Remco Campert en een poëzie-cyclus van P. Conrad. De constructivistische beeldhouwer Carel Visser wordt voorgesteld door Cor Blok. Naast de gewone rubrieken en een prachtige fotoreportage van Hans Bruggeman, lezen we ten slotte nog drie bijdragen in verband met Erasmus. C. Reedijk vraagt zich af wat in Erasmus typisch
| |
| |
Nederlands is. Hij gaat in dat verband na hoe de drijvende ideeën van Erasmus' werk in de Nederlanden voortleven. Thea Valk-Le Cointre spreekt over Erasmus' visie op de vrouw en ten slotte volgt een Engelse vertaling van een colloquium van Erasmus over militaire aangelegenheden.
| |
Raster
3de jrg., nr. 3, herfst 1969
Beb Vuyk schrijft reisimpressies naar aanleiding van een bezoek aan Brazilië. Sociale toestanden komen op een originele manier ter sprake. W.F. Hermans noteert wat binnen en buiten hem omgaat tijdens een vliegreis. We lezen gedichten van Breyten en Sybren Polet naast uiterst virtuoos en beeldend maar cryptisch gearrangeerd proza van redacteur H.C. ten Berge (‘Matglas’). De Duitse filosoof en kunstsocioloog Th. W. Adorno wordt op tweevoudige wijze herdacht. P.C. Kuiper geeft een overzicht van zijn werk, gecombineerd met een portret van de persoon. ‘De kunst en de kunsten’ is een opstel van Adorno zelf, in een vertaling van S. ten Holt. J.J.A. Mooij bespreekt uitvoerig ‘Vorm of vent’ van J.J. Oversteegen. Zijn bewondering wordt getemperd door enkele fundamentele bezwaren: bepaalde passages blijken uit hun verband gerukt en al te oppervlakkig geanalyseerd. In de muziekrubriek ten slotte, presenteert Ernst Vermeulen de Tsjechische avantgarde.
| |
Maatstaf
17de jrg., nr. 7, november 1969
Een herdenkingsnummer over André Gide, ter gelegenheid van de 100ste verjaardag van zijn geboorte. Elf auteurs belichten diverse aspecten van Gide als mens en auteur. Vooral zijn homofilie, zijn ‘sincérité’ en zijn complexe, paradoxale natuur worden herhaaldelijk ter spraak gebracht. Werkelijk op de literaire betekenis van zijn oeuvre gecentreerd is slechts één bijdrage, die van Dr. E. Jaffé-Freem, waarin hij wordt beschouwd als voorloper van de ‘nouveau roman’.
| |
De Vlaamse gids
53ste jrg., nr. 11, november 1969
Tijdens de dagen van De Vlaamse Gids, onlangs gehouden te Knokke, werden diverse aspecten van het fenomeen ‘contestatie’ belicht. Enkele van de betreffende referaten bracht de redactie hier bijeen. Hugo Raes stelt de vraag naar oorsprong en doel van de contestatie. Sex, abortus, censuur, euthanasie, drugs e.d. worden achtereenvolgens besproken. F. Auwera wil de bevrijdende rol van het dichterlijk woord, dat over de menselijke mogelijkheden vertelt, accentueren. Pessimistischer is Jef Geeraerts, ook cynischer. Hij hoopt op een revolte, die de mythe van de welvaartsstaat zou vernietigen, maar gelooft er niet in. Regisseur Paul Collet verdedigt de artistieke vrijheid, n. a.v. zijn gecensureerde film ‘L'Etreinte’. André Vandenbunder schrijft een evenwichtige bijdrage over de contestatie in de Kerk en wat dat kan impliceren voor vrijzinnigen. Ten slotte zet R. Willockx de visie van de studenten uiteen. Buiten deze reeks valt ‘Stijn Streuvels en de dood’, een in memoriam-essay van H. Speliers. Hij confronteert zich- | |
| |
zelf met de dood in het werk van de overleden auteur. A. Merckx schrijft zijn maandelijkse kunstkroniek en Willem Pelemans vervolgt zijn artikelenreeks over ‘De Vlaamse muziek en Peter Benoit’, deze keer speciaal over Paul Gilson en de synthetisten.
| |
Nieuwe stemmen
26ste jrg., nr. 1, oktober 1969
Veel poëzie in deze aflevering. Maurits van Vossole schrijft in vrij traditionele trant over Vaticanum II en over de klassieke oudheid.
‘Flandria Nostra’ is de titel van een cyclus van Guido Haerynck. Op niet bijster originele wijze bezingt hij Vlaanderen. Sober en binnen hun beperking geslaagd zijn de poëtische reisimpressies van Paul Vanderschaeghe. Karien Jaspers doorweeft natuursymboliek met beelden uit de kernenergie in haar cyclus ‘Cyclotron’. ‘Slaap’ van A. de Longie is een licht en onbeduidend versje. Mijn voorkeur gaat naar ‘zwart de kamer’ van Anne Dellart; ondanks zijn al te duidelijk belijdeniskarakter een voorbeeld van poëtische beeldbehandeling. Een hoorspel wordt afgedrukt van B. Verminnen. Albert de Longie bespreekt een 20-tal poëzie-publikaties.
| |
Morgen
3de jrg., nr. 5 (17de afl.), sept.-okt. 1969
Langzaam maar zeker en met een bewonderenswaardige vastberadenheid werkt Van den Brande zijn tijdschrift op tot één van de meest vitale en creatief-belangrijke jongerenbladen in het Nederlands taalgebied. In dit kader past het plan dat aangekondigd wordt: ‘Vanaf de vierde jaargang zal “morgen” het tijdschrift zijn dat de vlaamse neo-experimentelen zal herbergen.’ Met het oog daarop worden redactie en werkgroep uitgebreid. De term ‘neo-experimenteel’ schijnt voorlopig betrekking te hebben op de manifeste afkeer van de redactie voor het neo-realisme in de poëzie. Dat blijkt duidelijk uit de bespreking van De lenige liefde van Herman de Coninck, waaraan een beschouwing over dat neo-realisme wordt gekoppeld. Op creatief gebied wil ik vooral een romanfragment van Frans Depeuter en verzen van L.M. van den Brande, L. Stassaert en Dirk Christiaens signaleren.
| |
De periscoop
20ste jrg., nr. 2, december 1969
In ‘Rond de boekenbeurs’ maakt A. Demedts het bestek op van een jaar literaire uitgaven in Vlaanderen. Nadat hij eerst de toenemende interesse voor niet-literaire, voornamelijk populair-wetenschappelijke publikaties, en de achteruitgang van degelijke ontspanningslectuur heeft vastgesteld, gaat hij na welke romans en dichtbundels hem in het afgelopen jaar het meest hebben getroffen. Onder de titel ‘Libidineuze hartstocht’ bespreekt Paul de Vree twee romans, die in Kongo gesitueerd en door ex-kolonialen geschreven werden: ‘Gangreen I’ van Jef Geeraerts en ‘Dagboek van Carla’ door Mireille Cottenjé. In de rubriek ‘Beeldende kunsten’ wordt het werk voorgesteld van Dries van den Broeck, Marcello Morandini en
| |
| |
Charles van de Vloet. Verder de gewone rubrieken.
| |
Mens en taak
socialistisch tijdschrift voor het geestesleven, 12de jrg., nr. 4, 1969
Heel de aflevering wordt gevuld door een enquête van Jan Vanriet, onder de titel ‘Aspekten van het hedendaagse proza’. Een aantal vrij omslachtige vragen wordt gesteld, hoofdzakelijk gericht op de problematiek van novelle en kortverhaal tegenover roman. Een eerste vraag houdt verband met de therapeutische of catharsiswerking van de literatuur. Twee vraagt naar het verschil voor auteur en lezer tussen roman en novelle. In drie en vier wil Vanriet te weten komen hoe de toenemende interesse voor de novelle, gekoppeld aan de aftakeling van de roman, te verklaren is. Vijftien schrijvers en/of critici zonden een antwoord in.
| |
Vlaanderen
18de jrg., nr. 107, september-oktober 1969
Een Ernest Claesnummer. Niet minder dan 19 auteurs belichten diverse aspecten van zijn leven en werk. Na getuigenissen van vrouw en zoon schetst A. Boni de levensloop van E. Claes, deels aan de hand van persoonlijke herinneringen. A. van Hageland bespreekt de eerste werken van Claes, P. Hardy de laatste. Prof. Dr. A. Keersmaekers zet hem ‘in de schaduw van de Tweede Wereldoorlog en in het licht van het verleden’. Persoonlijke huidegetuigenissen zijn opgenomen van A. Demedts, Mgr. H. van Waeyenbergh, G. Walschap, Albe, Em. van Hemeldonck, Fred Germonprez, A. Westerlinck en Jan van Hemelryck. Grotesk is het verslag van een proces, in 1949 tegen Claes gevoerd wegens zijn houding tijdens de oorlog. Voor een zeer verzorgde bibliografie met uitvoerige titelbeschrijving zorgde Hilda van Assche.
| |
De nieuwe taalgids
62ste jrg., nr. 6, november 1969
Harry G.M. Prick, de man die niet moe wordt Van Deyssel uit te pluizen, onderzoekt aan de hand van een gevarieerde correspondentie de reacties van L. Van Deyssel op de sonnettencyclus van Kloos: ‘Het Boek van Kind en God’. Ook in verband met tachtig staat de korte bijdrage van F. Jansonius: ‘Boutens in de ban van Gorter’. In het bekende gedicht ‘Liefdes uur’ wordt een hele reeks reminiscenties aan ‘Mei’ van Gorter ontdekt. Lieven Rens vindt argumenten om Egmont en Hoorn als model te beschouwen voor de ‘Batavische Gebroeders’ van Vondel. S.F. Witstein bespreekt ‘De Coninghs drama over Hendrik de Vierde’.
Ook voor taalkundigen is er lectuur: T.J.M. Versteeg onderzoekt de constructie ‘zijn + voltooid deelwoord’, terwijl P.C. Paardekooper Middelnederlandse aanspreekvormen onderzoekt.
Hugo Brems
|
|