gegaan in de klassieke oudheid, en anderzijds een (overigens zeer interessante) schets geven van de evolutie in de conceptie van de literaire vertaling (nl. van ‘the clumsiest literal translation’ tot ‘the creative translation into another poem’ of van ‘the classic paraphrase’ tot ‘the imitation’.)
Groot was onze vreugde toen we bij het overschouwen van deze uitgelezen internationale dichterschare plots Nederlandse namen ontwaarden. Onze vreugde koelde echter even vlug af als ze opgelaaid was, nadat uiteindelijk bleek dat de ‘Harvest of the Lowlands’ (= titel van een goede Nederlandse anthologie verschenen tijdens de oorlog) ditmaal bijzonder schraal was. Inderdaad, met twee gedichten als het in vele schoolbloemlezingen voorkomende en door velen (in volle ernst) als sprankelende predikanten-humor voorgestelde gedicht ‘Boutade’ van P.A. de Genestet (= ‘Such is Holland’, vertaald door Adriaan Barnouw, p. 83) en een atmosferische beschrijving die weinig karakteristiek is voor de bespiegelende estheet Albert Verwey (= ‘The terraces at Meudon’, vertaald door Theodoor Weevers, p. 192), word een in velerlei opzichten vertekend beeld opgehangen van de poëzie van de lage landen. Het gevaar is immers niet denkbeeldig dat hierdoor bij de Angelsaksische poëzielezers ‘the Lowlands’ een niet meer louter geografisch begrip wordt. Bovendien komt het me voor dat juist met deze gedichten het stadium van de ‘clumsy literal translation’ wordt geïllustreerd. Vooral bij de vertaling van De Genestets gedicht wordt het reeds kleine vonkje humor gedoofd in de vertaling (bijv.: ‘Doorsijperd stukske grond... vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!’ wordt kleurloos omgezet tot: ‘O, land... soaked with humidity... Land of umbrellas, gout, colds, agues, toothache, flu’).
Ik kan me moeilijk voorstellen dat de uitgever hier een selectie heeft gemaakt volgens het door hem in zijn inleiding (p. 30) vooropgestelde esthetisch criterium: ‘The first principle of selection has been that the English or American poem should have a distinct autonomy, that it should be worth reading in its own right.’ Ik veronderstel dat de uitgever eerder rekening heeft willen houden met de reeds vermelde economische en sociologische factoren en de door Marnix Gijsen omschreven stelregel van de Amerikaanse uitgevers heeft willen volgen: ‘Een stelregel van de Amerikaanse kritiek is dat de lezer met de auteur moet kunnen meeleven. Dat het vraagstuk de lezer moet vertrouwd zijn.’ (in: ‘De verspreiding van onze kuituur in Amerika’, Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 1, p. 34). Het gedicht van De Genestet beantwoordt zeer waarschijnlijk aan het oppervlakkige beeld van de gemiddelde Amerikaanse toerist. Maar zelfs indien het om commerciële overwegingen noodzakelijk was in een gedicht het pittoreske Nederlandse landschap te evoceren, dan kon er wel wat anders gevonden worden. Ik denk bijv. aan Marsmans ‘Herinnering aan Holland’, vertaald in het Engels door James Brockway (The Literary Review, V-2, 1961-'62, 193 en Ons Erfdeel, jrg. 10, nr. 2, p. 107). En waarom geen gedicht van Kloos, Nijhoff, Achterberg, Lucebert, waarvan toch ook al Engelse