| |
| |
| |
Marcel Janssens / ‘Max Havelaar’, een actueel boek
Multatuli schreef zijn Max Havelaar te Brussel in het najaar van 1859, het boek verscheen te Amsterdam in mei 1860. In Multatuli's ander werk, zijn zeven bundels Ideeën in het bijzonder, vindt de hedendaagse lezer ongetwijfeld heel wat aanknopingspunten met het huidige levensgevoel en gedachtengoed. Komen Multatuli's vrijzinnigheid en atheisme nu reeds wat verouderd voor, dan stond hij toch in de historisch zeer belangrijke jaren omstreeks 1850 naast C. Busken Huet, J. van Vloten, A. Pierson, C. Vosmaer e.a. vooraan in de rij van kritische denkers in Nederland. Hun letterkundig werk, waarvan belangrijke sectoren de toenmalige wijsgerige, theologische, sociale, staatkundige en morele problemen behandelden, bracht in de Nederlandse geestes-wereld een vrij revolutionaire ommekeer teweeg. Of zij legden daartoe op zijn minst de grondslagen. Multatuli werd door C. Vosmaer, in menig opzicht de mentor van ‘Tachtig’, een ‘zaaier’ genoemd. Hijzelf plaatste Jezus’ woord ‘Een zaaier ging uit om te zaaien’ als motto boven zijn Ideeën. Zonder overdrijving mag men zeggen dat het kritische Aufklärungsrationalisme uit de 18de eeuw in Nederland een nieuw impuls kreeg in het wijsgerige en letterkundige werk van genoemde literatoren, die op een belangrijk keerpunt van het Nederlandse geestesleven de brug sloegen naar een nog beslissender intellectuele ontvoogding met ‘Tachtig’ (en met ‘Negentig’ in het Zuiden). Daar liggen de kiemen van de kritische wereldbeschouwing, meer bepaald in zaken van geloof, gezag en zeden, die op dit ogenblik in ruime kringen actueel geworden is.
Maar als wij Multatuli tegenwoordig actueel noemen, dan gaan onze gedachten spontaan naar zijn Max Havelaar. En terecht. Met dit boek, dat nu meer dan honderd jaar oud is, zitten we volop in de huidige actualiteit. Zoals blijken zal, ligt dit niet alleen aan het feit dat Multatuli's eerste roman een antikolonialistisch protest was en blijft. Dit boek haakt in zowel bij de staatkundige als de literaire actualiteit. De Havelaar mag dan ook wel eens in dat opzicht nader toegelicht worden. Als men het werk goed bekijkt, wekt het geen verwondering dat
| |
| |
het tot de meest gelezen, herdrukte, vertaalde, bestudeerde geschriften van onze letteren uit de 19de eeuw blijft behoren, dat het zowel op de schoolbanken wordt gelezen als door geleerde doctorandi wordt uitgepluisd, dat het als ‘klassieker’ overeind blijft, niet zozeer omdat de literatuurhistorie het zou hebben gecanoniseerd, maar veeleer omdat het na een eeuw, ondanks het stof der historie en de slijtage der stijlgeschiedenis, de hedendaagse lezer nog fundamentele ‘verhalen’ te vertellen heeft. We mogen ons dan ook afvragen waarom de Havelaar ons, zijn vervelende uitweidingen en occasionele praatzieke vertragingsmaneuvers ten spijt, nog zoveel directer blijft aanspreken dan heel wat recentere romans over Nederlands-Indië als daar zijn: L. Couperus’ De stille kracht (1900), de Indiëromans van A. de Wit of De stille plantage (1931) van A. Helman.
De Havelaar is op de eerste plaats actueel wegens zijn antikolonialistisch protest. Wij leven in een tijd die de laatste sporen van het vroegere mercantilistische kolonialisme aan het opruimen is. Over het neokolonialisme dat daarvoor in de plaats dreigt te komen, lezen we dagelijks in de krant, maar in het klimaat van internationale rechtbedeling, waarin het onderscheid tussen arm en rijk en blank en zwart wordt doorbroken, hebben we ons fundamentele politieke, economische, sociale en morele opties eigen gemaakt zoals: de gelijkberechtiging der volkeren, de ontvoogding van gekoloniseerde naties, het verzet tegen de economische exploitatie van koloniale wingewesten, het protest tegen het parasiteren van de moederlandse economie op verdrukte overzeese kroonkolonies. Wij zijn het althans in principe daarover eens. Maar sommige gebeurtenissen liggen ons nog zo fris in het geheugen; de naweeën van sommige dekoloniseringsprocessen zijn nog zo acuut; de minder spectaculaire maar in feite even flagrante kolonisering van de arme landen door de meer ontwikkelde is een feit. Le défi américain, waarin een aspect van de technologische kolonisering wordt beschreven, verontrust ons. Neen, het gevaar van kolonisering, onder welke vorm ook, is op verre na niet geweken.
Welnu, de Max Havelaar is op de eerste plaats een aanklacht tegen de koloniale usurpator. Men hoeft het protestverhaal over de gelieven uit de dessa Badoer, Saïdjah en Adinda, maar even te vergelijken met Helmers’ paternalistische vertelling over Adika en Afren om zich ervan te vergewissen met welke ongehoorde kracht die kaakslag aankwam. De Havelaar wás een slag in het gezicht van het domme, hypocriete makelaarsschorremorrie van de Lauriergracht. Er werd over het boek zelfs in de Nederlandse Tweede Kamer geïnterpelleerd en de achtbare
| |
| |
leden gooiden elkaar bij die gelegenheid de scheldnaam ‘Droogstoppel’ naar het hoofd. Het boek werd in Nederland inderdaad als een brandstichtende sommatie ontvangen (en gevreesd). Het demonstreerde met een ongezien revolutionair engagement dat er een roofstaat lag tussen Oost-Friesland en de Schelde en dat er binnen in de gordel van smaragd, ginds aan de antipode van de Lauriergracht, een lading dynamiet stak die weldra ontploffen zou. De Nederlandse natie werd een tijdje opgeschrikt, er liep een ‘rilling’ langs Droogstoppels rug, maar de kringen in de kikkerpoel deinden uit, de routine van de tijd deed zijn werk, de geesten verhardden weer en Multatuli's lange lijdensweg van verbittering over het stupide wanbegrip der Nederlandse natie was begonnen. De voorgestelde hervormingen van het koloniale beleid, zoals de wijzigingen in het cultuurstelsel, waren maar lapmiddelen. Er kwamen nog veel Saïdjahs en kettinggangers en ontvolkte gewesten, er werden nog lange tijd woekerwinsten op koffie en thee gemaakt, de bijbellezende Nederlandse natie dutte weer in, terwijl de profijtjes bleven binnenrollen. Multatuli onderging met stijgende verbittering zijn droevig lot, namelijk te worden uitgeroepen tot letterkundige die ‘zo'n mooi boek’ had geschreven, terwijl niemand bereid bleek paal en perk te stellen aan de uitbuiting van de Javaan, zoals dat mooie boek het zo hartstochtelijk eiste. Het heeft nog een eeuw aangesleept eer Indonesië onafhankelijk kon worden.
Om dat antikolonialistische protest te illustreren kon het volstaan te verwijzen naar de edelmoedige, humanitaire rede tot de hoofden van Lebak, naar de droeve romance van Saïdjah en Adinda met daarbij vooral de omramende commentaren en naar de slotrede waarin Multatuli, de koewang in de vuist, van achter de schermen springt en zijn roman tot opvorderend schotschrift ombuigt. Dit humanitaire getuigenis van de edelmoedige, ‘vliegenreddende’ Havelaar en van diens meer revolutionaire, ‘klewangwettende’ alter-ego Multatuli spreekt ons aan met onverminderde kracht. Toen onlangs tijdens een lezing over Multatuli de slotbladzijden van de Havelaar werden voorgedragen, zei achteraf iemand uit het publiek: ‘Ik meende Loemoemba te horen.’ Dit zijn onvergankelijke bladzijden die de historische aanleiding - de toestanden in Nederlands-Indië omstreeks 1850 - al lang hebben overleefd en die zullen blijven behoren tot het literaire erfgoed van de protesterende Nederlandssprekende. Maar de lezer stuit niet alleen op Multatuli's geëngageerd protest in de hoofdstukken over Havelaar. Ook de Droogstoppelhoofdstukken dienen de onweerlegbare strekking van het boek. Op het eerste gezicht minder openlijk, maar met sub- | |
| |
tieler middelen van contrastwerking, understatement, argumentaties a contrario of per absurdum, met wreedaardige ironie of honend sarcasme gebruikt Multatuli de marionet Droogstoppel en exploiteert hij diens piramidale stompzinnigheid in het kader van zijn ‘hoofdstrekking’, nl. de verdrukking van de Javaan in naam van de Heer en de duiten. Het lachwekkende Droogstoppelverhaal fungeert als groteske weerspiegeling van het hoogernstige Havelaarverhaal. Op Droogstoppels domme tronie tekenen zich door het subtiele spel van contrasten, schaduwbeelden en spiegeleffecten de trekken af van de martelaar van Rangkas-Betoeng. Door hun meesterlijke inlassing in
het hoofdverhaal verkrijgen de Droogstoppelfragmenten, die tot lachen uitnodigen, een wrange bijtoon. Hoe verder de lezer in de Havelaar vordert, hoe meer hij weigert met de makelaar mee te lachen; integendeel, hij grinnikt hem in het gelaat, omdat hij de klachten van Havelaar, van de Saïdjahs en de Adinda's op de achtergrond van het sullige, schijnheilige gedoe op de Lauriergracht blijft horen, en hij geeft hem, met de schrijver, tenslotte de ezelsstamp. De corrupte Droogstoppel is de man die de hardste vuistslag vlak in het gelaat krijgt.
Wij hebben tot dusver twee nauw met elkaar verbonden aspecten van Max Havelaars (blijvende) actualiteit aangestipt: het engagement en het protest tegen de corruptie. Daarbij komt de menselijke en artistieke authenticiteit van dit bijzonder actuele geschrift. Authenticiteit, d.w.z. existentiële waarachtigheid van de schrijver in zijn verhouding tegenover het schrijverschap, wordt tegenwoordig algemeen aanvaard als beslissende artistieke norm. Welnu, als er ooit een literator met diepe waarachtigheid over het koloniale probleem heeft geschreven en getuigd, dan is het Multatuli. Men zou in dit verband zeer treffende passages uit de Havelaar kunnen bloemlezen. Het boek begint trouwens met een aartsgekke babbel over literatuur van Batavus Droogstoppel, die geen snars van literatuur begrijpt, maar toch in zover als averechtse spreekbuis van de schrijver optreden mag dat hij met klem alle ‘leugens’ in de literatuur afwijst. Hoe dom ook aangepakt en geformuleerd, dit literaire credo was Multatuli zelf uit het hart gegrepen. Verder in de tekst belijdt de schrijver - nu ernstig, doodernstig en in eigen naam - diezelfde waarheid: de literatuur moet waarachtig zijn, onverleugend en onverbloemd; haar functie is de waarheid te dienen; haar grofste misdrijf is de leugen tegen het leven. Multatuli lijkt van meet af aan het ‘bedrieglijk schoon’ van de letteren zeer gewantrouwd te hebben. Telkens en telkens weer distantieert hij zich in de Havelaar (en later nog explicieter) van de leugenachtige mooischrijverij, die het levens- | |
| |
brood van de existentiële authenticiteit veil heeft voor het bord linzensoep van mooi gedraaide frasen. De Havelaar toont reeds het typische Multatuliaanse conflict tussen Wahrheit en Dichtung. In dit conflict dat hem blijvend bekommerde, opteerde hij voor de waarden van de compromisloze waarachtigheid, meer dan voor
de autonoom-artistieke waarde van de schoonheid. Hij situeerde het probleem van het schrijverschap op het vlak van de ethiek en de verantwoordelijkheid. De belijdenis van Gezelle in diens Oneigene heeft hij talloze keren op zijn manier geparafraseerd, van zijn Max Havelaar af. Het staat voor mij vast dat Multatuli's (levens)verhaal voor ons zo eigentijds blijft klinken, omdat hij de eis der waarachtigheid zo scherp heeft gesteld en er met zoveel zelfvergeten overtuiging naar heeft geleefd en geschreven.
Dat eerste gebod van het schrijverschap, nl. de existentiële authenticiteit, had zijn weerslag op Multatuli's stijl. Stilistisch bekeken staat de Havelaar veel dichter bij ons dan bijvoorbeeld De stille kracht. Multatuli had een ingeboren afkeer van pronkerig mooischrijven. Die afkeer ging zelfs zo ver dat hij een haatliefde ging koesteren voor de literatuur zelf, meer bepaald voor de poëzie. Zijn eigen verzen uit de Havelaar - de liederen van Saïdjah uitgezonderd - heeft hij later smalend ‘getingel en gejingel’ genoemd. Het is bekend dat hij niet te spreken was over het sonetten-breien van de Tachtigers, van wie hij de opkomst nog even mocht meemaken. De Droogstoppelfragmenten behoren dan ook tot het meest levendige en levensgetrouwe Nederlands dat in de 19de eeuw geschreven werd; ook het Havelaarsverhaal is, enkele bewust poëtiserende brokstukken buiten beschouwing gelaten, zeer ‘matter of fact’ van toon en stijl. Deze zakelijke nuchterheid waarmee het authentische getuigenis op de lezer wordt overgedragen, staat dichter bij ons dan de ‘tingelende’ woordcultus van Multatuli's tijdgenoten en opvolgers. In zijn geheel genomen toont de Havelaar een springlevend Nederlands, dat door de causeurstoon van Droogstoppel niet wordt neergehaald tot nonchalante straattaal en evenmin door Sterns ethisch engagement in de Havelaarhoofdstukken wordt opgetild tot de ijle hoogten der autonome, zelfgenoegzame woordkunst. Als Max Havelaar de tred van de wentelende smaakgeschiedenis kan blijven volgen en ons zo makkelijk toegankelijk blijkt dat wij er op de schoolbanken reeds kennis mee kunnen maken, dan ligt dat voorzeker ook aan het feit dat het boek ten opzichte van onze sensibiliteit inzake stijl zo weinig historisch ‘gedateerd’ is. Zo stapt de Havelaar springlevend-fris
mee op in de grote afvallingstocht van de smaakgeschiedenis.
| |
| |
Langs de structurele en technische kant bekeken is Max Havelaar een dubbel-roman. Verscheidene romantische romans kunnen als voorbeeld voor de dubbelromanstructuur van Havelaar gediend hebben. Het genre was toen zeker zo geliefd als nu. Het merkwaardige aanknopingspunt met de huidige literaire actualiteit, meer bepaald in het romangenre, is een speciaal facet van die dubbbelromanstructuur, nl. de ene roman (het boek-Droogstoppel) is de roman van en over de andere (het boek-Havelaar). Klinkt er iets meer eigentijds (en meer modieus), wanneer de structuur van een roman ter sprake komt, dan dat men er kan van zeggen dat hij een roman-in-de-roman, en wel een roman-van-de-roman bevat? Het schrijven-over-het-schrijven is tegenwoordig een topos in de romanliteratuur. Welnu, heeft Multatuli precies de dubbelromanstructuur ook niet uitgedacht om een roman over zijn roman Max Havelaar in de complexe opbouw van zijn boek te kunnen inlassen, wel-te-verstaan naar analogie van de toenmalige romantische verhaalcon-venties en dus nog onbelast door de romantheoretische en literatuur-filosofische rompslomp die de hedendaagse hyperreflexieve romancier in zijn vertellersfunctie heeft geïntegreerd?
De Droogstoppelhoofdstukken, vooral de eerste vier, tonen precies hoe de Havelaargeschiedenis, die de jonge Stern vertelt, is tot stand gekomen. De Droogstoppelhistorie werd bedacht en als omraming rond de kernvertelling over Havelaar in het boek ingebouwd om de voorgeschiedenis van dit boek-Havelaar uit de doeken te kunnen doen. Droogstoppel vertelt in zijn roman de ontstaansgeschiedenis van Sterns roman over Havelaar. Er was geen hechter band en geen organischer verband tussen beide romans denkbaar dan precies de tweede uit de eerste te laten voortkomen. De verbluffende vergroeidheid van beide romans maakt precies het grote verschil uit met mogelijke romantische modellen als de Lebensansichten des Katers Murr (1820/22) van E.T.A. Hoffmann en Münchhausen. Eine Geschichte in Arabesken (1838/39) van K.L. Immermann. Bij Multatuli vindt de hedendaagse lezer bovendien het zeer actuele aanknopingspunt dat gelegen is in het schrijven-over-het-schrijven of, in dit speciale geval, van de vertelling-over-de-vertelling.
Daarmee zijn wij bij een laatste punt aangeland, en niemand zal betwisten dat dit punt precies helemaal in de lijn ligt van de hedendaagse reflexieve zelfondervraging van de romancier, die het schrijven zelf als problematisch ervaart en het heeft verstrikt in een fuik van kritische twijfels. Het verhalen in het bijzonder wordt beschouwd als een zeer problematische bezigheid, omdat het gepaard gaat met in feite
| |
| |
zeer stimulerende twijfels aan de toereikendheid van het verhalende woord. Vandaar de ambivalentie van het schrijven in het algemeen en van het verhalen in het bijzonder, een ambivalentie die door veel hedendaagse romanciers met autokritische aanleg zo gekoesterd wordt. Ook Multatuli heeft van in zijn Havelaar het schrijverschap als iets fundamenteel ambigu's ervaren. De ambiguïteit van het schrijverschap vertoont in de Havelaar twee aspecten. Enerzijds ervaart Multatuli de ontoereikendheid van zijn woorden waar hij, bijvoorbeeld, betreurt niet te beschikken over het stijlvermogen van zijn romanstructuur Max Havelaar, want dan zou hij de taalkracht van die zachtmoedige vliegenredder kunnen aanwenden tot zijn brandstichtende doeleinden (einde hoofdstuk XVI); maar ik heb geen stijl, zo zegt hij (ook nog in de slotrede), en daarom heeft mijn boek een zo bont en rommelig aanzien, alsof het in mekaar stak als het lappenpak van een clown. Anderzijds had de ambiguïteit van het schrijverschap voor Multatuli een nog veel fundamenteler dimensie. Ik sprak reeds van zijn haatliefde tegenover het schrijverschap. In feite steigerde hij telkens voor het woord ‘letterkundige’, dat hij als een scheldnaam aanzag. Hij wou op geen manieren literator genoemd worden. Zijn tragiek was het, dat men zijn Havelaar op de eerste plaats als een ‘mooi boek’ heeft geprezen. Hij heeft die lof ervaren als een schijnheilig schouderklopje. Hij wou niet behoren tot de bent van Nederlandse schrijvelaars en rijmelaars die in hun vrije uren de poëterij bedrijven en schone dingen maken.
Zo heeft hij zich in zijn Max Havelaar met hautaine zelfspot gedistantieerd van zijn eigen maaksel, alleen omdat het ‘mooi’ zou kunnen genoemd worden; hij wou zijn boek, zijn levensboek, waarvan zelfs het voortbestaan van zijn gezin zou afhangen, nog liever presenteren in een stuntelig lappenpak dan ervoor te zorgen dat er orde, geleidelijkheid, stijl en andere oogstrelend lofwaardige dingen in staken. Hij stelde zich brutaal aan tegenover de literaire verdiensten van zijn eigen werk, die hij met een hautain gebaar van zich afwimpelde alsof het tseetseevliegen waren. Maar anderzijds was hij verslingerd op zijn talent en de nonchalante onverschilligheid ertegenover heeft hij zijn leven lang krampachtig moeten acteren. Hij wou geen schrijver zijn, wel agitator, geen Rousseau maar Napoleon, geen literator maar klewangwettende menner van massa's, maar... hij wás een rasschrijver zoals Nederland er weinig heeft voortgebracht. Door de discrepantie tussen de lof die hij voorgaf niet nodig te hebben maar die hij ten overvloede kreeg, en de erkenning die hij hartstochtelijk nazat maar niet kreeg, ontwikkelde zijn ambivalente houding tegenover het schrij- | |
| |
verschap zich tot een tragische verbittering, die hij na de publikatie van de Havelaar niet meer is kwijtgeraakt.
Het wil me voorkomen dat dit conflict in een schrijverspersoonlijkheid die zich niet tot de literatuur wilde bekennen, maar wiens lot het was daartoe geboren te zijn, veel hedendaagse schrijvers nog kan aanspreken. Men kan dit conflict nog andere namen geven, zoals wij het deden: het geëngageerde protest van de schrijver tegenover de autonome eigenwaardigheid van het geschrevene, Wahrheit tegenover Dichtung, leven tegenover kunst, enz. Hoe men het draaie of kere, men staat telkens voor de wel zeer eigentijds aandoende ambivalente haatliefde tegenover het schrijverschap van iemand die het dichterlijke talent van Max Havelaar bezat, maar op grond van dat talent niet wenste geprezen te worden omdat hij niet de dichter-Havelaar, maar de zaaier-Multatuli wenste te zijn.
|
|