bijzonderheid had allicht de in dit verband eveneens toepasselijke term urinam weer aan bod kunnen brengen.
Tot mijn opluchting nam Anneke mijn goedbedoelde raad ter harte. Zij noteerde zorgvuldig het ‘pecunia non olet’ en daarachter tussen haakjes ‘Keizer Vespasianus’ in haar schoolschrift, nadat zij mij de correcte schrijfwijze had laten spellen. Vervolgens reciteerde zij vlug en onberispelijk haar dagelijkse oefening van Frans vocabularium en als beloning mocht zij daarna nog een tijdlang naar een lawaaierige tienershow op de televisie kijken. Ik kon niet nalaten vertederd in haar wang te knijpen toen zij ons goede nacht kuste.
Later op de avond zei ik langs mijn neus weg tegen mijn vrouw: ‘Ik geloof dat het raadzaam is Anneke bij gelegenheid wat meer wegwijs te maken in de doolhof van de liefdesbetrekkingen.’
Er woog een plechtige stilte in de huiskamer, zoals in een conferentiezaal waar de spreker aankondigt dat een historisch ogenblik is aangebroken.
‘Hoe kom je zo plotseling op dit idee?’ vroeg Louise met meer argwaan dan verbazing.
‘Het is niet plotseling opgekomen’, loog ik onverstoorbaar. ‘Ik zit er al geruime tijd over na te denken. Zij heeft nu een leeftijd bereikt waarop zij het recht heeft om bepaalde elementaire waarheden te kennen. Binnenkort beginnen ongetwijfeld haar menstruaties. Het is beter dat zij sommige details rechtstreeks van ons verneemt dan langs een of andere omweg.’
Mijn vrouw zweeg. Zij scheen ingespannen na te denken over de oorzaak die mij aanzette tot bekommernis over de nakende menstruaties van onze dochter. Ik voelde dat ik het daarbij niet kon laten en haar op de een of andere manier vertrouwelijk mede moest betrekken in de solidaire verantwoordelijkheid.
‘Weet je’, zei ik. ‘Misschien is het beste dat jij een dezer dagen eens onbevangen met haar over die dingen praat. De bevruchting, de dracht, de geboorte, en zo. Een moeder staat in dat opzicht uiteraard dichter bij haar dochter dan de vader. Mijn technische kennis over dat interne proces is trouwens nogal oppervlakkig.’
Louise zei nog steeds geen woord maar zij bekeek mij opnieuw met die blik van nauwelijks verholen misprijzen, waarin ik tegelijk spot en meewarigheid meende te onderkennen.
Ik vraag mij nog steeds af waarom. Het mag dan zijn dat zij geen barst Latijn kent en nooit van Augustinus heeft gehoord, maar zij heeft Anneke destijds toch tussen hààr faeces en urinam gedragen.