Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 111
(1966)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 770]
| |
Eugene van Itterbeek
| |
[pagina 771]
| |
Green wordt bekoord door de wereld en hoe zijn geloof daaronder zal bezwijken, hij verzaakt zelfs aan zijn priesterroeping. Die gebeurtenis grijpt plaats in 1918. Tijdens zijn verblijf in Amerika beleeft hij een opflakkering van het geloof, dat toch wordt bedreigd door de ontdekking van het zinnelijk genot. Dit hele verloop is bijna zuiver mentaal en heeft bijna geen enkele invloed op het feitelijke gedrag van de auteur. Terre lointaine brengt een getuigenis van de moeilijke jaren tussen 1920 en 1922, waarin het geloof, hoe irreëel het ook beleefd werd, toch blijkt stand te houden. Met zijn autobiografische geschriften bezorgt Julien Green ons, naast zijn romans substantiële gegevens ter aanvulling van de schaarse data en enigszins toevallige inlichtingen waarmee de critici zijn geestelijke evolutie van voor 1928 tot nu toe hebben geschetstGa naar voetnoot1. Was het ook de werkelijke bedoeling van de auteur om reeds vóór zijn dood een omstandig verhaal te schrijven van zijn geestelijke twijfels? Een dergelijke interpretatie zou op een heel enge opvatting van Greens schrijverschap berusten. Reeds tijdens de adolescentiejaren had Green de gewoonte, zijn problemen aan het papier toe te vertrouwen. Ook te Charlottesville was dit het geval: ‘De retour à l'Université, je me mis à écrire plus encore que par le passé, pour essayer de créer un monde imaginaire où j'échapperais au tourment perpétuel des sens.’ (p. 276) Enkele bladzijden vroeger lezen we: ‘Je goûtais un étrange plaisir à écrire de longues pages sur l'éloignement que j'avais pour le monde et sur l'horreur que je finissais par m'inspirer à moi-même.’ (p. 264) Het schrijven zelf maakt deel uit van de geestelijke problematiek van de auteur. Die drang tot schrijven valt samen met een felle opflakkering van godsdienstig leven, waarover de auteur o.m. getuigt: ‘La religion m'offrait le seul refuge possible contre moi-même. Je ne voulais être maudit, je voulais être sauvé.’ (p. 127) Alhoewel Green zelf het verband tussen zijn religieuze behoeften en de ontluiking van zijn schrijverschap niet expliciet legt, toch kan niet worden geloochend dat bij voorbeeld het frequente biechten en het bijhouden van een geestelijk dagboek voortvloeien uit een zelfde verlangen naar zelfkoestering en vrijwaring van eigen zuiverheid. Dit intensiveren van godsdienstpraktijken, al wijzen ze niet noodzakelijk op een verdieping van het geloof, en de steeds toenemende behoefte aan | |
[pagina 772]
| |
schrijven staan niet los van elkaar: ze drukken een vlucht uit de wereld uit. Op een gelijkaardige wijze ondergaat Green de zalige invloed van de muziek op zijn gemoed; een zuiver esthetische ervaring vermengt zich dan met een soort mystieke bedwelming, waarin Green zich behaaglijk geïsoleerd voelt van de wereld en waarin hij als het ware geniet van zijn eigen lijden. Godsdienst, literatuur en muziek openen voor hem onvermoede vergezichten op een mysterieuze werkelijkheid. Authentiek religieus zijn al die ervaringen niet. Integendeel, zij leiden hem af van het ware geloof, zij komen veeleer tegemoet aan profane behoeften. In die zin zouden we ook aan Greens eerste literaire betrachtingen uit de crisisjaren te Charlottesville kunnen toeschrijven wat hij zelf getuigt over zijn geloof uit die tijd: ‘Je ne voyais pas ce qu'il y avait de charnel dans ma foi.’ Ook het schrijven is een ietwat illusoire vlucht voor de bekoring van het vlees, die er tegelijkertijd door wordt bevredigd. Merkwaardig is het hoe Green nu pas tot een gaaf boek komt over zijn geloofsproblematiek uit de Amerikaanse jaren, vooral nu de directe aanleiding tot schrijven is weggevallen. Dat feit wijst er anderzijds op dat de motivering van Greens schrijverschap veel dieper ligt. Daarbij kan men zich wel afvragen in hoever die versie anno 1965 nog overeenstemt met de wijze waarop de auteur tientallen jaren geleden het leven ervaarde. Bij de lectuur van Partir avant le jour en Mille chemins ouverts hebben we reeds vastgesteld hoe Green herhaaldelijk wijst op zijn falend geheugen. Dat doet hij ook nu weer. Vooral met betrekking tot de concrete feiten laat het geheugen de auteur in de steek. Dat blijkt echter niet zo belangrijk te zijn, het is er Green immers hoofdzakelijk om te doen zijn eigen leven te begrijpen, als het ware vanop een afstand. Hij schrijft over het verleden om beter inzicht te verwerven in ‘l'homme que je suis devenu.’ (p. 225) Die afstand is er ook werkelijk nodig, hij bevordert de zelfkennis: ‘Les yeux du souvenir jettent sur le passé un regard plus aigu que les yeux de chair sur le présent.’ (p. 126) Het hele vroegere leven van Green staat in het teken van ‘un secret’. Dit woord impliceert reeds dat de in 1965 schrijvende Green niet de Green is over wie hij nù schrijft. Men kan slechts over de ‘geheimen’ van zijn eigen jeugd getuigen na enig inzicht te hebben verkregen in wat men nù als geheim betitelt, doch dat men vroeger niet als geheim heeft ervaren maar wel als een vorm van angst of liefde, waarover men nu mediteert als over een geheim. Blikkend in zijn eigen verleden, wordt men hoe langer hoe meer een mysterie voor zichzelf. Eigenlijk gaat het bij Green om een mysterie dat zich uitstrekt tot het hele bestaan, tot heden, verleden en toekomst, zodat de herinnering aan het voorbije leven veeleer uitgroeit tot een meditatie over de eigen lotsbestemming. Het geheim | |
[pagina 773]
| |
waarover Green het steeds heeft, is aldus geen strikt autobiografisch gegeven meer, het hele bestaan wordt erdoor gekenmerkt. De autobiografie wordt dan een metafysische bezinning op het leven zelf. Is het dat wat de auteur bedoelt met de volgende zin: ‘Il faut, si l'on peut, tourner d'un coeur froid les yeux vers le passé et, comme disait Mark, ne pas se laisser tirer en arrière. Je reconnais que cela m'est difficile, mais on n'entendrait rien à ce livre si l'on ne se souvenait que c'est l'étudiant de 1922 qui l'écrit, non l'homme de 1965. Le rôle de celui-ci se borne à essayer de comprendre.’ (p. 291)? Wat de student van 1922 niet vermocht, omdat hij te dicht bij de feiten leefde, omdat hij nog niet ten volle bewust was van zijn geheim, dat vermag wel de man van 1965, die zich echter behoedzaam op de achtergrond houdt en die er zich alleen toe beperkt als toeschouwer, als romancier, het personage dat hij vroeger geweest is, te begrijpen. Is de man van 1965 dan zo vervreemd van de jongen uit 1922, dat hij hem als het ware als een ander personage of liever als een echt personage kan beschrijven, is dat dan de levenswijsheid van dit boek: dat men voor zichzelf steeds een onbekende is, nu en vroeger, en dat men pas later tot inzicht komt in zijn eigen bestaan? De laatste momenten van het leven zullen ons echter altijd ontsnappen omdat de herinnering er geen vat op heeft.’ En mon pays suis en terre lointaine’: aan dit vers van François Villon uit de Ballade du concours de Blois heeft Julien Green niet alleen de titel van zijn boek ontleend, maar het onthult ook de diepe zin ervan. Elders lezen we trouwens: ‘Personne ne m'était plus inconnu que moi.’ (p. 219) Het is door die zelfkennis, die Green nu slechts over zichzelf verworven heeft en die nog steeds verrijkt wordt door het schrijven zelf, dat de auteur het boek kan schrijven waartoe hij in 1922 niet in staat was, hoe groot zijn verlangen toen ook was. Geen schrijver heeft zich zo sterk weten te vereenzelvigen met zijn schrijverschap als de auteur van Moïra: schrijven is leven, maar altijd een beetje retroactief, door bemiddeling van de herinnering. Het schrijven staat aldus bij Julien Green heel nauw in verband met zijn levensproblematiek. Vooraleer op de eigenlijke inhoud van het boek verder in te gaan hebben wij op de bijzondere kenmerken van Greens kunstenaarschap de nadruk willen leggen, om juist te vermijden dat de lezer het essentiële verband tussen boek en leven zou veronachtzamen. Wanneer wij dus de religieuze ervaringen van Julien Green meer in detail bespreken, mag niet uit het oog worden verloren dat zijn schrijverschap daarvan niet kan worden losgedacht. Anderzijds wordt het schrijven zelf niet als iets problematisch ervaren, maar wel als iets vanzelfsprekends. Daarom is dit werk ook vreemd gebleven aan elk eigentijds lite- | |
[pagina 774]
| |
rair experiment. In Terre lointaine gaat het vooral om de complexe samenhang tussen Greens religieus beleven, zijn ontwakend dichterschap en zijn groeiende aandacht en huiver voor het seksuele. Al die factoren vormen de context waarin het geheim van de twintigjarige Green moet worden gesitueerd.
Wat was in concreto het geheim waaronder Green in zijn studentenjaren zo leed? Hierover schrijft hij zelf: ‘J'étais impertinent sous une apparente politesse et il y avait toujours un rien de condescendance dans la façon dont je pariais aux étudiants de mon age et même aînés. Bishop comprit tout cela en un clin d'oeil. De plus, il flairait en moi le fanatique, et par ailleurs, il n'avait aucune illusion sur ma vraie nature, sur ce que je nommais intérieurement mon secret. Il était tellement lisible, mon secret, dans le regard dont je suivais les beaux visages!’ (p. 212) Elders nog lezen we: ‘Ne serais-je pas amené à livrer du même coup mon secret, cette affinité singulière avec l'antiquité?’ (p. 207) Green voelde zich bijzonder aangetrokken tot enkele medestudenten, onder wie vooral een zekere Mark S. Tot aan zijn afscheid van de universiteit trachtte hij hem overal te mijden, waar hij ook kon, uit vrees zich in zijn aanwezigheid niet meer te kunnen beheersen en hem zijn genegenheid kenbaar te maken. Het geïdealiseerde beeld van zijn vriend obsedeerde Green in zo erge mate, dat hij hem als een waarachtige minnaar overal opzocht zonder hem echter te willen ontmoeten: ‘je m'étudiai tantôt à le fuir, tantôt à le rencontrer.’ (p. 260) Eigenlijk was hij echt verliefd op hem, maar, die liefde was in zoverre zuiver dat Green ervan hield gekweld te worden door de idee dat die liefde onmogelijk was, wat ze nog feller aanwakkerde. In die zin was ze ook narcissistisch, de jonge Green had behoefte aan dit lijden. Lichamelijk was die liefde ook niet, al zouden sommige tekens daarop hebben kunnen wijzen. Zo kuste hij de deur van kamer 34 waar zijn vriend even tevoren was binnengegaan, 's nachts strekte hij zich uit op het gras voor de drempel van Marks kamer en bleef er plat op de grond liggen met het gezicht tegen de aarde gedrukt. Terwijl hij Marks naam prevelde gebeurde het ook dat hij het gevoel had alsof hij met de lippen even zijn roze wangen aanraakte. Op geen enkel ogenblik ervaarde hij die genegenheid als een troebele verhouding, ook niet wanneer hij hem enkele maanden voor zijn terugkeer naar Europa voor het eerst ging opzoeken op zijn kamer. Wel had hij hem willen omhelzen, maar Mark leek hem zo zuiver, dat hij dit verlangen spoedig wist te onderdrukken. Met het geluk van die eerste werkelijke ontmoeting wist Green echter geen blijf: ‘Je ne voulais pas | |
[pagina 775]
| |
rentrer chez moi, je voulais être seul avec mon étrange bonheur, et dans un petit bois qui se trouvait non loin de là, je passai les bras autour d'un jeune arbre et posai ma joue sur l'écorce.’ (p. 214) Hoe zuiver Green ook stond tegenover Mark, toch wijzen bepaalde gedragingen op het verborgen zinnelijk karakter van hun genegenheid. Wanneer Mark voorstelt om te gaan worstelen in de sportzaal van de universiteit, weigert Green: ‘Je refusai pour une raison très simple: quand il me serrerait dans ses bras, il comprendrait tout, et alors, ce serait fini. Il me repousserait, je ne le verrais plus.’ (p. 289) De auteur is er zich van bewust dat het verhaal over zijn vriendschap met Mark nogal onsamenhangend is, dat hij hem nu eens voorstelt als een zinnelijke jongen dan weer als een engel. Door die aarzelingen geeft Green niet te kennen dat hij zich de feiten niet goed meer herinnert, maar wel dat zijn verhouding met Mark, hoe zuiver ook, andere gevoelens in hem wakker riepen. Voegen we hieraan toe dat de aandacht van Green niet uitsluitend gericht was op Mark en dat zijn genegenheid voor andere jongens als Nicolls niet steeds vrij was van zinnelijke neigingen. Over Nicolls schrijft de auteur o.m.: ‘voir ce visage était une joie qui me ravageait, non dans mon coeur, mais dans ma chair. Fuir ce supplice, c'était renoncer à un bonheur dont je n'hésite pas à écrire qu'il était diabolique’, en verder: ‘J'aimais Mark d'un amour qui excluait toute idée sensuelle. Il n'en allait pas de même pour Nicolls.’ (p. 156-157) Wat verwekte eigenlijk al die spanningen bij de jonge Green? De geheimzinnige aantrekkingskracht die bepaalde jongens op Green uitoefenden, werd door hem als iets heidens aangevoeld. Die spanning was niet van religieuze oorsprong, het ging niet om een schuldbesef. Waarom durfde Green dan de blik niet werpen noch op de mooie jongens uit zijn omgeving noch op de pleisteren afgietsels van de discuswerper van Myron of van de Hermes van Praxiteles die de brede gang van Cabell Hall sierden? Die beelden belichaamden een cultuur die hem dreigde te vervreemden van zijn eigen godsdienst, waaraan hij juist nu als banneling in het verre Amerika zo'n sterke behoefte had. Het christelijk geloof was in die tijd voor hem de enige band met Frankrijk. Het heimwee naar het land van zijn jeugd verlevendigde Greens religieuze gevoelens. Wat Green er juist van weerhield naar de Griekse beelden te kijken, dat bewonderde hij bij jongens als Mark S. en Nicolls; lichamelijk leken zij op helden uit de Oudheid: ‘Avec leurs cheveux bouclés et leurs traits droits ils ressemblaient à des héros de l'antiquité.’ (p. 263); ‘Les dieux bouclés d'un monde disparu, je les rencontrais sous les arbres et les portiques de l'Université.’ (p. 59) Ook waren het uitsluitend jongens van wie hij hield: ‘Que tout m'eût été plus facile dans la vie si j'eusse | |
[pagina 776]
| |
aimé les filles’, verzucht de auteur op p. 247. Sinds een hoogleraar, naar aanleiding van een vers uit Vergilius, het had over de beschamende liefdesverhoudingen tussen jongens in de Oudheid, over ‘la honte de l'antiquité, je veux dire l'amour des garçons (boy-love)’, werd Green er zich ineens van bewust dat ook hij die schandelijke gevoelens kende, wat hem nog meer dreigde af te zonderen. Hij die er al onder leed niet begrepen te worden, niet te zijn zoals de anderen, een zonderling, werd daarvan nu nog meer overtuigd, hij behoorde, al was hij rooms-katholiek, tot een totaal andere beschaving, tot een voorbije wereld: ‘N'être compris que des morts, et de morts retombés en poussière... Il y avait de quoi m'assombrir.’ (p. 54) Is dat dan de reden waarom Green ervoor huiverde, contact te zoeken met de jongens voor wie hij zoveel bewondering koesterde? In de grond was hij dus bevreesd voor zijn eigen reacties, voor zijn eigen gevoelens, hij verkoos zijn gemoedsgesteltenis voor de anderen te verbergen alsof hij er beschaamd voor was. Angstvallig waakte hij over zijn ‘geheim’, rond zijn vrienden ontstond er aldus een ‘zone d'horreur’. Men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat er van die complexe spanningen weinig naarbuiten moet getreden zijn. Wat er zich in het gemoed van Green afspeelde bleef louter innerlijk. Die vergane innerlijke wereld is het die Green nu exploreert, hij confronteert zich met zichzelf, met zijn eigen geheimen, zonder ze eigenlijk prijs te geven aan de lezer, hoe uitvoerig hij er ook over schrijft. Steeds stoot hij op de onoplosbare kern van zijn lotsbestemming: ‘“Pourquoi?” me demandai-je. Mais il n'y avait pas de réponse. C'était ainsi paree que c'était ainsi. Mon destin s'accomplissait. Je n'avais pas été consulté, je n'avais pas choisi.’ (p. 103) Men kan zich dan ook afvragen waarom de auteur zijn gemoedsleven zo vrijmoedig ontsluit voor zijn talrijke lezers, tenzij uit een behoefte aan zelfbespiegeling, die ook het sterkste motief vormt van Greens mysterieuze schrijverschap. Wat Green ten slotte over zichzelf te weten komt, is niet zo heel veel, wat sterk contrasteert met de uitvoerigheid van het verhaal. In die spanning ligt een kenmerk van het ‘journal intime’. De auteur ontdekt in zichzelf een onuitputtelijke wereld van gegevens maar de kern ervan blijft ook voor hem verborgen. In Greens werk gaat het eigenlijk om wat Alain Girard genoemd heeft ‘un examen de conscience laïcisé’Ga naar voetnoot2. Ook eenzaamheidsmotieven, een soort timiditeit, een voortdurende bekommernis om het eeuwige heil en een zekere puriteinse afkeer van de wereld en de vrouw spelen bij Green een belangrijke rol. Het lijkt wel alsof het bestaan voor hem een misluk- | |
[pagina 777]
| |
king is en dat dit ‘échec’ alleen maar goed te maken is door het creëren van een eigen wereld. Ook in die zin delen wij de mening van Girard waar hij over dagboekschrijvers opmerkt: ‘Ils sont des timides, mal armés pour la bataille sociale.’ (p. XV) Ten gevolge van de massificatie van de maatschappij en een verharding van het sociale leven neemt ook in de literatuur, vrijwel sinds de romantiek maar vooral sinds de eerste wereldoorlog, het verlangen naar zelfinkeer en zelfanalyse toe, in het bijzonder bij meer ethisch georiënteerde auteurs als Simone de Beauvoir, Violette Leduc, Sartre, bij de oudere Mauriac, bij Michel Leiris e.a. Voor de Duitse literatuur is Kafka daarvan een mooi voorbeeld. In meer epische richting wordt daarom ook de ik-roman zozeer beoefend. Die neiging tot exploratie van het eigen wezen en van zijn eigen geschiedenis, wat men ook bij iemand als Wolkers terugvindt in Terug naar Oegstgeest, in de onthullingen van G.K. van het Reve en ook in de romans van Paul de Wispelaere, komt tevens voor in de hedendaagse poëzie, o.m. bij Henri Michaux. Die strekking gaat meestal ook gepaard met een gevoel van onmacht tegenover het woord, wat voortvloeit uit de gedachte dat alles in de wereld en op de eerste plaats ons eigen leven ons onbekend voorkomt. Wanneer wij reeds schreven dat Green buiten de hedendaagse experimentele literatuur staat doordat het schrijven op zichzelf niet als een probleem wordt ervaren, dan bedoelen wij hiermee geenszins dat de auteur van Terre lointaine tot een voorbije literaire periode zou behoren. Door de nimmer aflatende aandacht voor zijn eigen persoon sluit hij helemaal aan bij de intimistische literatuur die, nadat zij door illustere vertegenwoordigers als Maine de Biran, Joubert, Amiel, Vigny e.a. in de 19de eeuw tot een apart genre werd ontwikkeld, in onze eeuw door Gide tot een nieuwe bloei is gekomen. Binnen het totaalbeeld van de hedendaagse Franse letteren staat die literatuur tegenover de meer recente strekking van de ‘nouveau roman’, waar de hoofdaandacht veeleer gericht is op de buitenwereld, buiten elke relatie met de persoon van de dichter. In tegenstelling tot de ‘nouveau roman’ is de met persoonlijke problematiek geladen literatuur ook minder theoretisch. De problemen omtrent de menselijke persoon laten weliswaar ook de aanhangers van de nieuwe roman niet onverschillig, ook bij hen, o.m. bij Butor, Sarraute en Duras, wordt er gereflecteerd over de bestemming van de mens, over het ‘ik’, zodat ook daar intimistische strekkingen zijn aan te wijzen. Maar een man als Julien Green wordt haast uitsluitend in beslag genomen door zijn eigen problematiek, zodat heel zijn schrijverschap ermee samenvalt. | |
[pagina 778]
| |
De genegenheid voor Mark S. wekte bij Green geen schuldgevoelens op, omdat hij die liefde als iets zuivers ervaarde. Ze was helemaal niet lichamelijk, juist omdat ze zo hevig was: ‘Ma flamme à moi était vraiment un feu dévorant qui brûlait toute pensée charnelle avant même qu'elle pût approcher mon coeur.’ (p. 103) Alleen de liefde tot de vrouw was onzuiver. Hij had daarvan een grote afkeer, zodat zijn gemoedsrust er niet door werd gestoord. Wat maakte de jonge Green dan zo onrustig, wat dreef hem er dan toe zijn belevenissen op schrift te stellen, hoe onregelmatig hij dat ook deed? Met behulp van die nagelaten documenten is de auteur er ook in geslaagd zijn verleden te reconstrueren. Uit de intense aandacht waarmee Green zich nu nog interesseert voor de problemen die hij als twintigjarige in het verre Amerika beleefde, mag toch worden afgeleid hoe onrustig die jaren zijn geweest, hoe het hele bestaan hem toen toch als onzeker is voorgekomen, zodat hij zich nu nog gedwongen voelt, zich met dat verleden te confronteren. Een boek als Terre lointaine, evengoed als Partir avant le jour en Mille chemins ouverts, is toch niet geschreven uit een behoefte aan ontspanning. Waaruit bestaat dan het geheim van Greens Amerikaanse jaren? Een aspect ervan hebben we reeds aangeraakt: ‘l'amour des garçons’, in het bijzonder voor Mark S. Voor hem alleen zou Green zijn boek hebben geschreven: ‘Quand je n'aurais écrit ce livre que pour parler de lui, je ne le regretterais pas, car du Nord au Sud de l'Amérique, je n'ai jamais connu d'homme qui me parût tout à fait le valoir, ni par le coeur, ni par son extrême modestie.’ (p. 306) Wat Green vooral onrustig maakte, was een spanning tussen zijn religieuze verlangens en een drang naar aards geluk. De wereld leek hem ontzegd, omdat alles wat maar enigszins betrekking had op het geslachtsleven, hem onzuiver voorkwam. Het begrip van de zuiverheid was religieus gekleurd, het hield verband met het eeuwig geluk. Wie zuiver was, was veroordeeld om eeuwig ongelukkig te zijn. Daardoor werd er ook een scherm opgetrokken tussen de auteur en de wereld om hem heen. Ook het hele godsdienstig leven was bij de jonge Green van narcissistische aard: hij was in zichzelf gekeerd, ook als gelovige. Godsdienst was eerder ‘un refuge’ dan een verheerlijking van Gods glorie. Voor wie het bestaan als een mislukking beschouwt, biedt de godsdienst de enige hoop op een bestendige gelukzaligheid, binnen die sfeer wordt het leven weer aanvaardbaar gemaakt. De intense religieuze heropleving die Green meemaakt tijdens zijn verblijf in Amerika en zijn besluit om na zijn terugkeer in Frankrijk in het klooster te treden, worden vooral gemotiveerd door een groeiend gevoel van vereenzaming en door een verlangen naar verlossing uit problemen die meestal verband hielden met | |
[pagina 779]
| |
het geslachtsleven. Als rooms-katholiek achtte hij zich ook verheven boven zijn medestudenten. Vooral door zijn priesterroeping beeldde hij zich in uitverkoren te zijn, ja voorbestemd tot een ongenaakbaar ideaal van zuiverheidGa naar voetnoot3. De harmonieuze omgang met zijn studiegenoten werd door die gedachte haast onmogelijk gemaakt. Vandaar dit idealiseren van die éne vriend, Mark S., die als een symbool van zuiverheid en heiligheid boven alle andere studenten wordt verheven, ook boven iemand als Nicolls, tot wie Green zich zeer aangetrokken voelde, maar op wie de vloek van het kwaad rustte, boven zovele andere studenten die zich bedronken en omgang hadden met vrouwen. Greens leven wordt volledig beheerst door een vraag die ook herhaaldelijk voorkomt in Partir avant le jour en Mille chemins ouverts: ‘Etais-je perdu?’ of nog: ‘Etait-ce donc un péché d'être comme j'étais, alors que je n'y pouvais rien? Etais-je un péché vivant avec un cerveau, des yeux, des mains pour pécher? Allais-je me joindre à la multitude des réprouvés alors que je me croyais élu?’ (p. 241 en 232) Deze tekst ligt heel dicht bij het citaat dat als motto dient van dit opstel: ‘Mon âme avait cinq sens.’ Een dergelijke ziel is geen ziel meer, daarmee vervalt ook, in de geest van Green, het geloof. Volgens Charles Moeller kan alleen een vurig gelovige bekoord worden door het vlees en zou die geloofscrisis wijzen op een groot geloof.Ga naar voetnoot4 Wat Green eigenlijk gedreven heeft naar het schrijverschap bepaalt ook in niet geringe mate zijn religieuze ervaring: literatuur en godsdienst en meditatie over het geluk en de uiteindelijke menselijke bestemming, groeien uit een zelfde behoefte aan zelfkennis, aan zelfanalyse en onrust. Dat is dan wel het diepe geheim dat ook de draagwijdte weergeeft van wat Green zelf ‘le secret’ heeft genoemd, nl. zijn liefde tot mooie jongens, waarvoor hij zich zo schaamde na de revelatie van zijn hoogleraar Latijn. In de grond gaat het om het besef, niet thuis te zijn in de wereld waardoor hij juist wordt bekoord en waarnaar hij soms zijn beide armen uitstrekt: ‘J'aurais voulu embrasser le monde.’ (p. 69) Daartegenover kan dan volgend citaat worden geplaatst: ‘Brusquement, tout me parut à la fois difficile et triste.’ (p. 233) Dit samengaan van lichamelijk genot en van wat Green als geestelijke ellende, als een vernedering van de geest aanzag, stemde hem zo droevig. Uit de strijd tussen lichaam en geest zag hij geen uitkomst: ‘Le sexe devenait tout à coup d'une importance capitale, avec toute sa laideur et toute sa brutalité. Dans ces conditions, | |
[pagina 780]
| |
que se passait-il dans le monde intérieur? où était la religion?’ (p. 224) Herhaaldelijk ook wijst de auteur op zijn onwetendheid op het gebied van het seksuele leven: ‘Le monde des sens tout entier demeurait pour moi un vaste lieu d'horreur. De là les alarmes que j'éprouvais à sentir en moi rôder, comme les germes d'une maladie, les impitoyables désirs de la chair.’ (p. 187) Green beschouwde het zinnelijk genot als een aantasting van het innerlijk leven. Daarom kan hij schrijven: ‘Naître était dangereux.’ (p. 187) Daarom trekt hij zich ook terug uit de wereld en stelt hij zijn hoop op het hiernamaals, op een wereld waarin het lichaam niet bestaat. Daarin ligt ook uiteindelijke motivatie van zijn religieus leven uit die tijd: ‘On lisait la Bible pour être sauvé, pour aller au Paradis.’ (p. 153); ‘Revenu à Charlottesville, je me laissai aller à toute ma ferveur religieuse. Il me suffisait de lire quelques chapitres de la Bible ou d'étudier des articles de l'Encyclopédie Catholique pour retrouver l'atmosphère dont j'avais besoin. Dans les alvéoles de la grande bibliothèque, je passai des heures agréables où j'oubliais mes soucis et me sentais en paix.’ (p. 190) en tenslotte: ‘La lecture de la Bible m'était une protection contre moi-même et contre la souffrance du désir qui renaissait en moi aux approches du printemps...’ (p. 214) Green schrijft zelf dat zijn religieus leven in die tijd niet echt religieus was. Schematisch geredeneerd zouden we kunnen zeggen dat een van de voornaamste beweegredenen van de intensivering van Greens godsdienstig leven kan worden aangeduid met een formule van A. Vergote: ‘l'attente d'une aide surnaturelle dans la lutte morale et dans les épreuves affectives.’Ga naar voetnoot5 Over een schuldgevoel is er niet zozeer sprake, maar wel over een verlangen naar geborgenheid in God en over het besef dat het lijden in deze wereld een uitdrukking is van liefde tot de Heer. Elke boze gedachte, elke bekoring van het vlees verbreekt de harmonie met God, waardoor ook de innerlijke wereld van de mens diep wordt gestoord. Godsdienst wordt ervaren als een soevereine wereldvreemde sfeer waarin Green in zichzelf kan keren, en waarin ook zijn geestelijke trots wordt beveiligd. Die trots werkt anderzijds als een beveiliging tegen de wanhoop. Het gaat om een vlucht uit de wereld, om een levenshouding die wars is van alle uiterlijkheden. Ook de afwezigheid van elke stilistische pracht in het proza van Green vloeit voort uit een verlangen naar meditatie en zelfkennis. Schrijven met het oog op allerhande stijleffecten zou Green te werelds zijn voorgekomen, te heidens. Schreef hij zelf niet: ‘Je goûtais un étrange plaisir à écrire de longues pages sur l'éloignement que j'avais pour le monde et sur l'horreur que je finissais par m'inspirer à moi- | |
[pagina 781]
| |
même.’ (p. 264) Van de weelde van het woord ziet Green af, omdat de aandacht voor de wereld bezwaarlijk samengaat met een voortdurende drang naar verinnerlijking.
Een boek als Terre lointaine is gegroeid uit de herinnering aan een tijd waarin de auteur doorheen de hierboven beschreven complexen moeilijk de weg vond naar de wereld en de gewone maatschappij der mensen. Eenzijdig zou het zijn het zo voor te stellen alsof de auteur blind was voor de schoonheid van de schepping. Ettelijke bladzijden zijn daaraan gewijd. Toch heeft de wereld, ‘le monde’, bij Green een overwegend pejoratieve betekenis, het woord is zo complex als de psyche van de auteur zelf. Wanneer wij in dit opstel de klemtoon hebben gelegd op de pessimistische zijde van Greens bestaanservaring, dan is het omdat daarin een diep kenmerk van zijn kunst tot uitdrukking komt en dat zelfs het geheim van zijn doorgaans matte en meewarige stijl daardoor enigszins duidelijk wordt. Het woord wordt bij de auteur van Moïra steeds gehanteerd met grote precisie, vooral met betrekking tot de weergave van het innerlijk leven. Die nauwkeurigheid en afkeer van elke opsmuk wijzen op de ernst waarmee Green de literatuur beoefent. Door die intellectuele eerlijkheid bekleedt hij een aparte plaats in de hedendaagse letteren. Om dit aan te voelen denke men slechts aan het werk van de zo grondig verschillende Montherlant, meer bepaald aan diens Carnets; bij hem wordt het schrijven opgevat als een vorm van heroïsch bestaan, als een soort uitdaging. Het werk van Green is volkomen vreemd aan die valse heroïek. Daarin ligt ook zijn bijzondere educatieve waarde. Uit heel de stijl van de auteur van Adrienne Mesurat spreekt het besef dat het woord even mysterieus is als de werkelijkheid die erin wordt uitgesproken: ‘La beauté échappe toujours aux mots qui veulent la cerner. On peut donner l'idée d'un plan, on n'en peut guère rendre la poésie.’ (p. 19) In die onmacht ligt ook de gedachte dat het geluk op aarde niet mogelijk is. Bij Greens esthetische opvattingen sluit ook zijn ethische en religieuze wereldbeschouwing aan. Wat men dus als asociaal zou kunnen kenmerken in Greens levensopvattingen, tot zelfs in de structuur van zijn romans, juist dit immer in-zichzelf-gekeerd-zijn, dat lijkt dus veeleer verband te houden met de universele problematiek waarmee elke mens geconfronteerd wordt en die als volgt zou kunnen worden geformuleerd: hoe kan de wereld mijn geluk bestendigen? Die wereld bestaat bij de jonge Green uit een complex geheel van taboes, uit een systeem van schuttingen die slechts door cultuurhistorische factoren zijn uit te leggen. In zoverre is Greens problematiek niet meer actueel. | |
[pagina 782]
| |
Maar zijn betekenis ligt in een vorm van heimwee naar een eeuwige harmonie, in een zoeken naar een zinvol bestaan, naar een haast onmogelijke verzoening tussen grenzeloze geestelijke aspiraties en de wetenschap dat het leven op aarde daaraan niet kan voldoen. Het komt erop aan te leven met wat Alquié in verband met Pascal ‘la conscience de notre misère’ heeft genoemd en met een daaraan beantwoordende ‘exigence d'éternité’Ga naar voetnoot6. Green heeft die universele levensopgave persoonlijk diep ervaren. Daarin bestaat zijn kunstenaarschap, het heeft er zich volledig mee vereenzelvigd. Door de eenvoud van zijn stijl, door het jarenlange beoefenen van een haast ascetische zelfcontemplatie, heeft hij getuigenis afgelegd van een bepaalde vorm van mens-zijn dat veel licht heeft geworpen op de moeilijkheden van het bestaan als geestelijk avontuur. Boeken als Terre lointaine, Partir avant le jour en Mille chemins ouverts maken ons dieper bewust van de betekenis van het leven. Nu is het levensverhaal van Green nog niet ten einde, althans te oordelen naar het slot van Terre lointaine: ‘L'ombre d'un amour malheureux s'étendait sur ma jeunesse et je ne pressentais rien des innombrables crises dans lesquelles j'allais me débattre. Pourtant, le bonheur n'était plus très loin. Encore deux ans, ou un peu plus, et il viendrait à moi, comme un matin d'avril après un long hiver.’ (p. 312) Ook het verleden is nog niet afgesloten zolang het niet te boek is gesteld. Door het wonder van het schrijven is het verleden nog toekomst, weliswaar ‘un futur du passé’, en moet het nog worden herleefd in de vorm van een boek. Ook hieruit blijkt reeds de eminente functie van de literatuur bij Green: het leven wordt maar echt in zoverre het wordt verwoord. |
|