Ik keek haar onthutst aan, als een op roken betrapte schooljongen.
‘Of noemt mijnheer dat soms literatuur?’
De uu rekte zij uitdagend lang.
‘Het is een manuscript, mijn eerste roman’, antwoordde ik schuchter.
‘O, zo?’
‘Vijftigduizend frank de eerste prijs’, wou ik haar imponeren.
‘En die heb je natuurlijk al besteld’, spotte zij.
‘Dank je voor de aanmoediging’, zei ik droog, hoewel ik inwendig kookte.
Ik liet mijn handschrift liggen en wou naar de keuken.
‘Maar zo kom je er niet van af, kerel!’ riep zij.
Nu wist ik dat ik haar gekwetst had: telkens als zij woedend was, heette ik (haar) kerel.
‘Heb ik soms iets misdaan?’ vroeg ik geprikkeld.
‘Misdaan?! Je etaleert je eigen vrouw op de meest schaamteloze wijze en je durft vragen of je me iets misdaan hebt. Ontering noem ik dat!’
‘Hola, hola, kalmpjes aan. Straks heb ik je nog verkracht.’
‘Het scheelt niet veel.’
‘Dan zal ik je eens laten lezen hoe Pater Stoppelmans een vrouw beschrijft, als je je tenminste boven je Stem wil verheffen.’
Ik voelde dat ik raak trof: er kwam geen onmiddellijke reactie. Zij dacht even na.
‘Dan zal het in elk geval zijn eigen vrouw niet zijn’, zei ze ten slotte.
Nee, dat moest ik haar toegeven.
‘Maar waartegen heb je 't nu precies?’ vroeg ik.
‘Bladzijde 37’, antwoordde zij nors.
Het handschrift lag nog altijd tussen ons beiden. Ik bleef vastberaden op mijn post. Zij zag de tinteling in mijn ogen. Zou zij?
Zij stond recht en met een gezicht als een onweerswolk pikte zij mijn tekst op. Een nieuw winstpunt voor mij. Haar ontering van mijn manuscript was nu gewroken. Zij sloeg de gewraakte bladzijde op. ‘Hier’, begon zij.
Ik ging naast haar staan.
‘Ik kan nog altijd alleen lezen’, wees zij mij terug.
En dan tekende zij haar portret volgens bladzijde 37: ‘Mijn vrouw is de alledaagste onder de vrouwen. Roken doet zij niet. Zij is geen lid der Dames van Barmhartigheid. Op het strand in juli kan zij haar huid hoogstens even laten blozen.’
Hier hield zij haar eerste statie. Maar in de commentaar was ik haar voor: ‘Dat hoef je nu toch echt niet op jou te nemen.’
‘O, nee? Maar het staat er zwart op wit: mijn vrouw. Kan het soms nog