Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 111
(1966)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 692]
| |
SomsSoms, als de middag donkert van ellende
Muziek niets meer betekent in mijn oren
Soms, als ik (met mijn leesbril op)
Mijn ogen verpest met naar buiten te staren
De warme pijpekop in mijn hand het enig houvast
Voel ik, dat er niets is dat mij nog boeit langer dan vijf seconden
Voel ik het abstracte sterven
Van al wat ik geloofde of geloven wilde
Voel ik de dood als een begin van honger
Ik laat het sap uit de steel van mijn pijp
Uitdruipen op de achterkant van een leeg lucifersdoosje
Het vloeit prachtig uit: een abstract schilderij
Een boeiend abstract schilderij
Vijf seconden, dan is het voorbij.
| |
[pagina 693]
| |
GesprekBekentenissen tot op zekere hoogte...
De hoogtevrees geheel gekend te zijn...
De spijt-zwam schiet al wortel in je ogen,
De sherry in je maag wordt al azijn...
Laten we zwijgen vóór dat het te laat is:
Je tong rondt reeds een leugenachtig woord...
Laten we scheiden vóór mijn liefde haat is,
Jouw liefde angst, en alle liefde moord.
| |
WeerkeerTeruggekeerd in 't apolijns paleis,
Het wit paleis met gepolijste wanden
En 't huisaltaar, waarop de kaarsen branden
Voor de godin die blij is, rein en wijs,
Vergeet ik snel de folterende reis
Door mijn afgrondelijke binnenlanden.
Met kalme aandacht zoek ik aan mijn handen
Een spoor van bloed of etter als bewijs.
In hoge spiegels, die het licht weerkaatsen
Opdat er nérgens duisternis zal zijn,
Zie ik mij zitten, glanzend weergekeerd:
Het wit gewaad van een hersteld melaatse
Waarboven mijn gezicht een lach probeert,
Nog dyonisisch als een grijns van pijn.
|
|