Er is echter in deze inrichting iemand die zich het bestaan van een leven ‘buiten de aard der dingen’ herinnert. De centrale figuur Chrone beseft, samen met de Duikers, dat er buiten deze grijze gevangenis een ander leven is waarin men vrij kan zijn. Dit weten van het andere leven wordt door Toonder voorgesteld als een herinnering. Hij gebruikt daarvoor vaak het mooie beeld van de golfslag die altijd maar in het bewustzijn aanrolt als een bedwelming en die zich dan weer terugtrekt als de veilige grijsheid domineert. Op ‘het kleine strand van weten’ spoelen golven uit de verte allerlei woorden aan waarvan de meesten in de kudde de zin vergaten, maar die bij enkelen het heimwee naar het échte leven losslaan. Ze weten niet precies of de wereld buiten de aard der dingen bestaanbaar, laat staan bereikbaar is, maar het vage weten belet hen, geketenden in Plato's krocht, de Tevredenheidscultus der Toezichters langer voor lief te nemen. Zij doorzien het onlogische, het ‘voddige’ van het hele beschamende gevangenisstelsel. Vooral wanneer Chrone in de afdeling Omvorming een strafkuur moet doormaken om van zijn tegenvoorschriftelijke neigingen te genezen, dringt het besef van de andere wereld zich aan hem op. Hij kan het niet langer verdragen dat Toezichters en Co bestendig zwijgen over alles wat in het andere leven werkelijk telt, zoals geluk en ongeluk, liefde, haat, wanhoop, eenzaamheid, angst, vreugde, lijden, geboorte, dood. Er groeit een plan onder deze mannen die ‘van de stilte en de andere wereld weten’. Zoals bij Roest Crollius ontsnappen Chrone en zijn geliefde en stappen op naar een land, aan gene zijde van ‘de aard der dingen’, ‘waar straks de eerste sterren zouden rijzen, en waar ze eens de zee hadden gezien’ (253). - Hierbij moet ook vermeld worden dat zoals bij Roest Crollius ook hier de hoofdfiguur tijdens de ballingschap langs de seksualiteit om in
aanraking zoekt te komen met de andere wereld.
Men kan zich afvragen wat J.G. Toonder met deze allegorie mag bedoeld hebben. Dat zijn roman een allegorie is, lijkt mij vast te staan. Maar men kan ze, me dunkt, op meer manieren lezen dan genoemd boek van Roest Crollius. Is die wereld binnen de aard der dingen een groteske vertekening van de ‘normale’ sociale verhoudingen? Is het een satire op een gecodificeerde toekomstmaatschappij, of op een samenleving die door een verbodsmoraal geregeerd wordt, en dat onder het mom van allerlei preventieve verordeningen en voorzieningen die het individu willen ‘beschermen’? Of is het een groteske voorstelling van het leven zonder meer? Misschien wil J.G. Toonder aan de hand van dit fantastisch verhaal betogen dat het leven zonder meer één groteske gevangenis is, wanneer de mens als onwetend, suf kuddedier het mechanisme van verschillende aliënaties domweg over zich laat gaan. Zijn boek is een