opeens dat er geen hoop meer was en ik haatte hem.’ Daarmee wordt het boek brutaal afgebroken.
In het begin doet de monoloog van Matsombo wat langdradig aan: je wordt lastig gevallen met een essay-achtige uiteenzetting, terwijl je je reeds aangepast had aan het spannend verhaalritme van de plotselinge ontmoeting in Madrid. Dan vraag je je af waarom deze docerende monoloog binnenin een verhaal over een ontmoeting ingekaderd wordt. Naderhand echter blijkt die inkadering van Matsombo's verhaal in een breder ik-verhaal een ware vondst te zijn. Nu zien en horen we welke houding de verteller tijdens zijn verhaal aanneemt tegenover zijn toehoorder, die tenslotte toch ook een vertegenwoordiger is van het blanke ras, hoe hij in zijn eigen verhaal opgaat, welke emoties in hem herleven, welke gemoedshouding hij er nu nog tegenover heeft. Nu krijgen we niet enkel een opstapeling van Kongofeiten en de onmiddellijke neerslag daarvan in de medespelers, maar we worden geconfronteerd met een mentaliteit, een Kongolese manier van menszijn die ons verontrust en schokt.
Belangrijker dan de feiten die hij vertelt, is de manier waarop Matsombo zijn relaas geeft. In zijn overstelpende nerveuze uitbundigheid, zijn gejaagd spreken, zijn rusteloze gebaren, roept deze ontwortelde, aan verdovende middelen verslaafde inlandse geneesheer iets op van de onrust van zijn heimat die hij ontvluchtte. De kille schaterlach waarmee hij zijn verhaal van de onmenselijkste wantoestanden en wreedheden telkens weer onderbreekt, werkt griezelig en fascinerend tegelijk. Zijn beschaafde wellevendheid en de allusies op zijn lectuur waarachter wij de culturele bagage van de intellectueel herkennen, staan in pijnlijk contrast met zijn primitief plezier aan wreedheden, zijn barbaars gebrek aan manieren, zijn ruwe taal, zijn krakende vloeken.
We voelen in heel het optreden van deze onevenwichtige persoon de noodzakelijke onaangepastheid van de Kongolese mens aan onze cultuur. Hij heeft haar niet vanuit een eeuwenlange traditie kunnen absorberen, maar ze zich slechts eigen gemaakt met fragmenten en flarden, waardoor de primitieve grondstof telkens woest en fel aan het licht treedt. Achter de dunne laag van westerse verfijndheid, waarin we Matsombo als een van de onzen herkennen, gaapt telkens weer de onberekenbare diepte van de oerwoudbewoner met zijn elementaire hartstochten en primitieve levenswetten, zijn onbeheerste taal, zijn overtuigd en heftig betogen met termen van erop of eronder. Matsombo gebruikt dezelfde woorden als wij, maar hij beleeft ze heel anders, zonder de duizend schakeringen die onze rijke culturele achtergrond eraan geeft. En schokkendste ervaring van al: we leren de miljoenendiefstal van Mat-