put van het kruis. Deze plicht tot liefde kan men niet overschrijven als een girobedrag. De hel, zo zegt het motto van dit boek, dat is het wegvallen van de ander... Aan die liefde geven David en Ria zich ongeremd over tijdens het illegale nachtelijke leven in het Paradijs, wanneer de beulen slapen.
Samen met de liefde van David en Ria (die niettemin even grotesk getekend wordt als al de rest) groeit onder de leiding van Dul het verzet tegen Juffrouw François en haar kornuiten. De zin van deze opstand wordt vv7eer door Ria geformuleerd: ‘We moeten alle paradijzen verspelen, dat is ons lot. Niet eerder zijn wij rijp voor de vrije maatschappij. Eens zullen we ontkomen. Onze Dul heeft het zelf gezegd.’ (104) Het Paradijs is dus zeker nog niet het paradijs. Elk paradijs, zo zegt David, zowel dat van Juffrouw François als dat van Christus, is een vernedering voor de mens; wie het paradijs verwerpt, zal het verwerven. Het paradijselijke herstel van de ongeschonden schepping in oerwereldlijke zuiverheid en in de onbedorven tijd, ligt niet in een nabij verschiet, zo lijkt B. Roest Crollius te suggereren, maar alleen de liefde tot de aardse mens waarborgt het heil. Zo lijkt de heilsleer van Roest Crollius ten slotte te liggen in een immanente liefdegemeenschap, in een mystiek van de zoenende liefde, ‘jenseits vom Guten und Bösen’. - Bij de bespreking van zijn vorige romans heb ik reeds gewezen op de wazigheid van deze heilsboodschappen. Maar men wordt als lezer toch telkens weer gegrepen door de - obsessionele - hardnekkigheid waarmee de auteur dit kapitale levensprobleem aanpakt.
Een laatste element dat de ernstige achtergrond van dit boek ironisch relativeert en dat ook helemaal mee opgaat in de burleske ‘crazy humour’ ervan, is de aanwezigheid in de roman van de man in blauwe pyjama, nl. de auteur zelf. Als zijn personages zijn invloed gewaarworden, vragen zij zich af of zij dan geen greintje vrije wil meer bezitten, vermits deze poppenspeler in pyjama met hen handelt naar believen zonder dat zijzelf kunnen afwijken van het romanschema. De auteur is het Godje, het Voorzienigheid je, dat het hele gedoe uit zijn fantastisch brein toverde. Het boek-thema is hier aldus nauw verbonden met de algemene symboliek: naarmate het verhaal zijn quintessentie nadert, dalen wij, personages, af naar de kern van het brein van de man in blauwe pyjama, zegt Ria. Als het Paradijs in brand schiet en David met Ria de wijk neemt, pikkelt hen een kleine man in blauwe pyjama tegemoet... Ook hij, de auteur, is bij de overlevenden van de catastrofe die hijzelf verzon en verhaalde: laatste burleske pirouette!
Dit boek is dan weer een meer uit de psyche gecreëerde dan wel een van zich afgezette epische voorstelling van werkelijkheid. Al preekt of