Eugeen de Bock
In memoriam Paul Verbruggen
Paul Verbruggen is ons op 17 juni ontvallen. Hoe jong was hij gebleven! Hij was geboren te Boom op 10 september 1891 uit een onderwijzersgezin. Ik herinner me zijn strenge, rechtschapen vader en zijn levenskrachtige moeder, en zijn broers, Jules, die eveneens in het onderwijs wes gegaan en een kenner was van de oude Engelse literatuur, en René, die een rol heeft gespeeld in de lokale politiek. Paul heeft te Gent filologische studies gedaan maar niet voltooid. Als zo vele door de literatuur bezeten Antwerpse jongen is hij op het stadhuis terecht gekomen, van daar in een passender werkkring in de stadsbibliotheek, hij heeft met Jan Denucé in die memorabele jaren '20 een antiquariaat opgericht dat hij ook alleen in leven heeft trachten te houden; ten slotte kwam hij op een handelskantoor waar hij wel bleek te aarden, van waar hij zich echter vrij spoedig terug trok om met de karige middelen waarover hij beschikte buiten te gaan wonen, in een huis dat hij met zijn zoons zelf optrok, als een vrij man, met zijn boeken, met zijn cello, tussen de vrienden die alle zondagen welkom waren om te filosoferen en naar de muziek te luisteren: zijn cello, de piano van zijn vrouw en de viool van zijn dochter, en naar zijn laatste gedicht dat hij wel eens voorlas. Zijn filologische belangstelling heeft hem nooit verlaten. Hij bezat een buitengewone taalvaardigheid. Hij vertaalde uit het Grieks, het Spaans ‘De eigenhandige levensbeschrijving van gelukz. Anna van St.-Bartholomeus’ (Averbode 1937), uit het Deens de sprookjes van Andersen, in een onberispelijke getrouwe versie die echter wanneer ze gedeeltelijk verscheen de oneerbiedige bewerkingen niet heeft kunnen verdringen die op de Hollandse markt gegooid worden. Hij reisde ervoor naar Denemarken. Hij reisde ook naar Griekenland en bracht er een vertaling uit het nieuw-Grieks van mee.
Hij was echter in de eerste plaats een dichter. Een optimistisch dichter. Niemand is zo dikwijls verhuisd als Paul Verbruggen met zijn gezin, naar die en die dorpen en bossen van de Kempen, die of die onmogelijke straat in de stad, en telkens was de nieuwe woning hem lief, tot zijn verbeelding hem weer elders heen riep...
Vanzelfsprekend heeft hij eerst in ‘De Goedendag’ gepubliceerd, het