Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 111(1966)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] Mark Dangin Een vrouw, een huis Veel was er dat zij voorzag vóór het gebeurde, de rode ondergang van krijgers, huppelend in de morgen. Niet zolang was zij afwezig geweest dat zij alle woorden vergat; in huis waar zij een man won, een kind vond, sprak zij met een mond die niet van haar was, haalde zij geluiden van wie weet waar. In volle straten hoorde zij roepen; een barbier kan niet droog scheren. Dit was de revolutie waarover een zoon zou spreken. Mensen gingen liggen als winden, zij spraken geen woord, geen gebed, geen vloek die hen verraadde. Zij kwam weer op een avond als alle bloemen toekijken, alle mannen een vrouw nawijzen. Uit de tuin lopen kleine jongens met drietanden die haar verschrikken, met namen die zij niet wil. Toch moet zij blijven, nu meisjes voorstellen doen; geloof je dat de beminde tovert als hij liefheeft, dat de wereld een huis is waar wij slapen? Zij zag er een vrouw, een man. Waar zij niemand verwachtte, openden zich plots alle deuren, grinnikten kinderen met scherpe messen. Elke dag, ook in deze stad, wordt een droom vol vlaggen. [pagina 426] [p. 426] Janine Nooit dachten wij aan zoveel plezier, of jij meisje? Wij konden zingen, drinken, slapen gaan. Een wonderdoenster kneep ons zachtjes, wees met een natte vinger van waar de wind kwam. Wij liepen alle huizen binnen, doorzochten alle kamers, haalden wij een zomer uit het dorp waar wij zouden samenwonen, kwam de angst, de onrust in jonge meisjes, die ons overal aanraakten met hete handen. Wij doodden ook een man die met broden rondliep, met een geheim in goedverborgen kranten. Met zuchten en vrome knikjes dat god alles wil wat wij doen, verborgen in huizen, onze liefde wordt groter met de dag. Spreekt een vrouw? Wij grijpen vlug naar openslaande deuren, bijgelovig als zij ons roept. Maar het is een andere die nadert, een nette heer die zijn gelaat opent; talrijke vrouwen komen, zij zullen alom gelukkig zijn. Een raar begin is het, niet? Maar dan leefden wij, wij hadden meisjes waarmee wij (s)liepen, honden om tegen te praten. Het was een tijd. Wij lachten als de wind met iedere hoge hoed. Vorige Volgende