sis in het gezinsleven van Rob en Petra Verhoeven. Ze zijn katholiek, tien jaar getrouwd, hebben twee kinderen; hij was leraar, zij ook, maar zij gaf haar baan op om zich aan de huishouding te wijden. Om aan haar intellectuele behoeften te voldoen volgt Petra, die het niet bij kinderen en keuken wil laten, nog colleges in de sociale filosofie aan de universiteit. Dat ze niet voortdurend op het nest wil zitten en eens wil vliegen, ‘óók terwille van het vliegen zelf’, kan haar toch niet als een tekort aan liefde aangerekend worden? Zij ijvert voor de volle erkenning van de vrouwelijke inbreng in de samenleving. Niet ten koste van de man, maar samen mét hem wil zij leven ter wederzijdse verrijking van man en vrouw in een samenleving die niet uitsluitend van de man uit gedacht wordt. Zij hebben hun liefde van meet af aan als iets speciaals gedroomd en beleefd. Ze komen uit beschamende taboes en willen nu eens integraal, als vrije gehuwden, hun leven in handen nemen. De manier waarop zij de geboorten spreiden en het aantal ervan bepalen, willen zij nu eens zelf uitmaken, zonder welke binding ook. De crisis komt, wanneer Rob een baan bij de televisie aanvaardt en door langduriger uithuizigheid meent te vervreemden van zijn vrouw. Voor hoger inkomen en meer aanzien wil hij niet hun partnership in het huwelijk, dat ze zo schoon hadden gehouden, laten verwateren ‘tot de ouderwetse structuur uit een voorbije periode’ (134). Hij meent bovendien dat hijzelf in zijn nieuw beroep meer een functie dan een méns worden zal. Heel alleen neemt Rob dan het besluit, ontslag te nemen. Staande voor een onzekere toekomst, voelen Rob en Petra zich niettemin gelukkig en vrij.
Ik heb mijn achting voor de volwassen openhartigheid van de heer en mevrouw Spekking daarnet reeds uitgesproken. Een pleidooi voor een dynamisch en progressief christendom van en voor mensen, ontdaan van taboes en met intellectuele rijpheid beleden, is ten allen tijde welkom. De geïntegreerde seksualiteit, de eerbied voor de persoonlijkheid van de echtgenote, het stellen van de liefdesgemeenschap als richtlijn van het gezinsleven, de kritiek op het façade-christendom: het zijn allemaal lichtpunten in dit boek. Ik zou echter nu nog willen zeggen waarom ik deze roman als minder geslaagd beschouw.
Het kernprobleem, nl. dat van het gezinsleven binnen de Kerk, lijkt mij nogal extreem en daardoor ook wat onwerkelijk gesteld. Ik meen dat de auteurs zich hier door hun jeugdig enthousiasme net iets te ver hebben laten leiden. Als nieuwe Adam en Eva hebben zij in de appel van de ongehoorzaamheid gebeten en zij hebben daar veel plezier aan, ik zou zeggen: net iets te uitbundig en een tikkeltje te uitdagend. Het al te doorzichtige contrast met het gezin van de ouwe heer Smits, die nog in het tijdperk van het statisch christendom leeft, is te goedkoop.
Ook het tweede probleem, dat van de verhouding tussen gezinsleven en beroep, werd eenzijdig, om niet te zeggen: simplistisch uitgewerkt. De uitwerking van dit probleem is veel te benepen, zoals de probleemstelling zelf te absoluut is. Ach, wat is nu nog een afstand van 70 km, en een baan bij de t.v. stoot toch niet ipso facto de méns op het achterplan? Dit is een kwestie van karakter en temperament, vooral van het temperament van de echtgenote, zou ik menen. De auteurs hebben hier te radicaal veralgemeend. Het is jammer dat dit zo geëmancipeerde boek daardoor een bekrompen karakter verkrijgt. Hun pleidooi voor een gave huwelijksgemeenschap wordt afgezwakt door de overbeklemtoning van externe factoren.
Ook de structuur van de roman vertoont goede en minder goede kanten. De hij-