Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 111
(1966)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Eugene van Itterbeek
| |
[pagina 377]
| |
denis van het meisje uit de roman en het leven van de vice-consul, die te Lahore uit zijn ambt werd ontzet en die nu te Calcutta, doelloos, op een nieuwe bestemming wacht, bestaat er een zekere analogie en ook weer een sterk contrast. In die spanning ligt juist de thematiek van het boek. Wat is er te Lahore gebeurd? De vice-consul heeft er 's nachts op melaatsen en honden geschoten: ‘il tirait la nuit dans les jardins de Shalimar’, staat er ten zijne laste in het dossier geschreven. Het is niet uit te maken welke motieven de vice-consul daartoe dreven, hij zwijgt daar zelf ook over. Het is een vraag die het hele boek beheerst en die meer in het bijzonder het blanke Calcutta bezighoudt. Het gegeven van de roman bestaat uit de opheldering van dit raadsel, uit een antwoord op de vraag die als motto dient van dit opstel: ‘Que se passe-t-il dans cette existence?’ Die zin heeft weliswaar betrekking op Mme Stretter, maar alleen zij kent het geheim van de vice-consul. Ook haar leven wordt erdoor bepaald. Het verschopte meisje, dat van keukenafval leeft en zich voedt met vissen uit de Ganges, en de vice-consul te Lahore, die voortgedreven wordt door een onbepaalbare en niet-beant-woorde liefde tot Anne-Marie Stretter, worden allebei door het leven afgewezen, hun lotsbestemming is dus niet zo verschillend. De vice-consul is echter een ongelukkig man, het meisje niet. Marguerite Duras heeft een roman geschreven waarin twee hoofdpersonages voorkomen, die elkaar niet ontmoeten maar waarvan de levensloop toevallig geleid heeft naar de tuinen van de Franse ambassade te Calcutta, waarin de een heeft post gevat bij de bakken met etensresten en waarin de ander het gaan en keren gadeslaat van een vrouw die hij, op onverklaarbare wijze, liefheeft. Beiden verlangen in Calcutta te blijven. De vice-consul wenst niet naar Bombay te gaan: ‘J'ai comme un sentiment pour elle (Mme Stretter), c'est pourquoi je ne vais plus à Bombay.’ (p. 172). Ook het meisje blijft te Calcutta: ‘A Calcutta où elle trouve l'abondance, les poubelles pleines du Prince of Wales, le riz chaud devant une petite grille qu'elle reconnaît, elle est devenue stérile. Calcutta. Elle reste. II y a dix ans qu'elle est partie.’ (p. 71). Een tiental bladzijden vroeger lezen we: ‘Après, en route pour dix ans vers Calcutta. Calcutta où elle restera. Elle restera là, elle reste, reste là, dans les moussons. La, à Calcutta, endormie dans la lèpre sous les buissons le long du Gange.’ (p. 60). Dat is dan het eindpunt van een leven, waarin niets meer gebeurt, dat afgesloten is, onvruchtbaar, maar toch wordt uitgeleefd, dat weemoedig stemt en een onnoembaar verlangen achterlaat, omdat het uitmondt in een onafzienbare leegte. Het slot van de roman brengt ook het eindeloze wachten in herinnering van de oude Monsieur | |
[pagina 378]
| |
Andesmas, in zijn rieten zetel, uit L'après-midi de Monsieur Andesmas (1962). Op de vraag van de directeur du Cercle aan de vice-consul, welke zijn volgende standplaats zal zijn, antwoordt de laatste, blikkend op de eindeloze leegte van zijn leven: ‘Je pense que ce sera quand même Bombay. Je m'y vois, indéfiniment photographié sur une chaise longue au bord de la mer d'Onam’. ‘Rien’ is ook het laatste ‘betekenisvolle’ woord van de roman. Terwijl in een boek als Le ravissement de Lol V. Stein verhaald wordt, hoe het hoofdpersonage verteerd wordt door het verlangen naar een liefde die nooit meer in vervulling kan gaan, naar de enige gebeurtenis die aan Lol V. Steins leven een zin kon geven, dan blijkt in Le vice-consul dit verlangen nooit te kunnen ontbranden, alsof het zinloos was. In Lol V. Steins leven is er nog een lichtend moment geweest, een vuur dat haar geest gans verschroeide. Dat vuur blijkt nu nog slechts te smeulen. We hebben te doen met mensen die haast niet meer ontvlambaar zijn, verschroeid door het lijden. De melaatsheid nestelt zich niet alleen tussen het struikgewas langs de Ganges en rond de woningen van de blanken, maar zij heeft zich ook ingegraven in het hart van de mensen. Personages zijn er eigenlijk niet meer, vice-personages zijn het. Dat aspect van Duras' werk maakt het enigszins verwant met de ‘nouveau roman’, waarin schrijfster toch een aparte plaats bekleedt. Wij komen daar verder nog op terug. Het kernprobleem van dit oeuvre is een niet te beschrijven smart, een nimmer voltooid verlangen, een zoeken naar zin en naar verlossing uit het alledaagse, een drang naar bevrijding, naar het doorbreken van de eenzaamheid: ‘rechercher le soleil’, in de grond is het dàt. Die ervaring van een onnoembare smart is zo volstrekt, dat ze niet alleen het psychisch leven met ontbinding bedreigt, maar dat ze zelfs elk spreken onmogelijk maakt. En nu wordt het spreken ervaren als het ultieme middel tot communicatie. Het schrijven lijkt er voor Marguerite Duras in te bestaan, door een strijd met de taal het geloof in haar eigen scheppingskracht telkens weer bevestigd te zien, als een soort precaire overwinning op een onuitroeibaar lijden dat het bestaan zelf aantast. Elke roman, elk toneelstuk is een episode uit dit smartelijk schrijverschap.
Waarom schrijft Peter Morgan het lijdensverhaal van het meisje uit Calcutta? Een drietal passages maken dit enigszins voor ons duidelijk: ‘Peter Morgan est un jeune homme qui désire prendre la douleur de Calcutta, s'y jeter, que ce soit fait, et que son ignorance cesse avec la douleur prise.’ (p. 29). Elders lezen we: ‘Peter Morgan rit enfin. - Je m'exalte sur la douleur aux Indes. Nous le faisons tous plus ou moins, | |
[pagina 379]
| |
non? On ne peut parler de cette douleur que si on assure sa respiration en nous... Je prends des notes imaginaires sur cette femme.’ Een weinig verder zegt hij tot Charles Rossett, de ambassade-secretaris: ‘Oh! après... après... nous sommes bien plus dépaysés par le vice-consul que par la famine qui sévit en ce moment sur la cöte de Malabar.’ (p. 157). Op het einde van de roman wordt er weer gesproken over Peter Morgans verhaal. Michael Richard, een andere Engelsman uit het gezelschap van Anne-Marie Stretter, vat het standpunt van Morgan snmen op de volgende wijze: ‘Je crois ce qu'il veut dire, dit Michael Richard, c'est plus encore, il voudrait ne lui donner d'existence que dans celui qui la regarderait vivre. Elle, elle ne ressent rien.’ (p. 182). Vertolkt Peter Morgan de zienswijze van Marguerite Duras over haar eigen roman? Vereenzelvigt Duras zich met Morgan? Eigenlijk is dat een vraag die slaat op de wijze waarop de geschiedenis van het meisje structureel verwerkt is in de hele roman. Ook de betekenis van die geschiedenis houdt daarmee verband. Nergens krijgt men de indruk dat het hierbij gaat om een roman in de roman, naar het klassieke voorbeeld van Gides Faux-Monnayeurs. Het hele boek bestaat grosso modo uit twee verhaalkernen: enerzijds uit de zwerftochten van het bedelaresje, de geboorte van haar kindje, waarover een blanke vrouw zich ontfermt, en ten slotte het verblijf zelf te Calcutta, anderzijds uit het omstandige verhaal van een receptie op de ambassade van Frankrijk te Calcutta en van de tocht van Anne-Marie Stretter en haar Engelse gezellen naar de Prince of Wales, een reusachtig hotel op een eiland in de Delta. Ook daar bereikt het gezelschap het vreemde lied van het meisje uit Savannakhet. Nu is het heel toevallig dat Anne-Marie Stretter vroeger ook een kindje had opgenomen van een bedelares die dezelfde taal sprak als het meisje van Calcutta. Peter Morgan heeft dat element ingeschoven in zijn verhaal. Zijn geschiedenis van de lotgevallen van de Indische is dus deels fictief. Door in het raam van haar roman het verhaal over een belangrijk personage in handen te geven van een ander personage, met name Peter Morgan, en door daarin bepaalde fictieve elementen te verwerken, waarbij dan weer een ander personage is betrokken geweest, daardoor geeft Marguerite Duras zowel aan Mme Stretter als aan het Cambodjaanse meisje een hope graad van authenticiteit. Dit meisje bestaat niet alleen in de verbeelding van Peter Morgan, maar het bestaat echt. ‘Daardoor wordt het ook duidelijk dat er, in feite, geen verband bestaat tussen de geschiedenis van Mme Stretter en van het verdwaalde meisje, maar dat de auteur er wel een verband tussen legt: Anne-Marie Stretter kent ook het lijden van de Indiërs, zij is niet alleen een vereenzaamde ambassadeursvrouw. Haar | |
[pagina 380]
| |
zonderlinge gedrag, haar isolement en levensmoeheid zijn waarschijnlijk uit te leggen door het feit dat ook zij geconfronteerd werd en wordt met het uitzichtloze bestaan van duizenden hongerige melaatsen. Door dit alles groeit de roman uit tot een getuigenis van het anonieme lijden en tot een existentiële bezinning op het bestaan zelf. Dit lijden is niet alleen geografisch omschreven, maar het is een symbool van de anonimiteit die elke persoonlijke bestaansbeleving bedreigt. Vanuit een oosterse ervaring wordt aldus door Marguerite Duras gewezen op een typisch hedendaagse westerse problematiek, die ook reeds in de oosterse romans van André Malraus terug te vinden is. De crisis van de moraal werd bij de auteur van Les conquérants beleefd als een oproep tot heldendom. Die heroïsche ethiek heeft echter bij Duras plaats geruimd voor een uitzichtloos amoralisme, voor een ongeneeslijk lijden, voor een onophoudende zelfkwelling en voor een deemstering van het individu.’ Het meisje uit Calcutta is overal aanwezig, soms verdwijnt het heel snel, zo snel als het opgedoken is uit de donkere wateren van de Ganges. Nooit treedt het op als een volwaardig personage, wat ook geldt voor de andere figuren uit het verhaal. Men zou het zo kunnen formuleren dat, na het ietwat gebonden verhaal van de wederwaardigheden van het anonieme meisje, gaande van blz. 9 tot 28 en van blz. 51 tot 71, haar geschiedenis gaandeweg de waarde krijgt van een symbool of van een literair motief, zoals op blz. 105 en 149. Op blz. 199 en blz. 204 tot 207 maakt het bedelaresje uit Savannak weer integrerend deel uit van de roman: zij achtervolgt er Charles Rossett, de ambassade-secretaris, tot aan de elektrische omheining van de Prince of Wales, waar Anne-Marie Stretter en haar vriendin hun intrek hebben genomen. Ook dan treedt ze op als een schimmig wezen. Het meisje uit Calcutta behoort tot wat we de groep vluchtelingen zouden kunnen noemen in het werk van Duras, tot de opgejaagden, de verbannenen en vervloekten, zoals Rodriga Paestra uit Dix heures et demie du soir en été. Maria uit dezelfde roman, Madame Arc uit L'après-midi de Monsieur Andesmas, Lol V. Stein uit Le ravissement de Lol V. Stein, al deze vrouwen zijn uitgesloten uit de liefde. Ofwel hebben zij de liefde gekend, ofwel verlangen ze ernaar zoals ‘la jeune fille’ uit Le square. In een ander toneelstuk, La Musica (1965), gaat het om een man en een vrouw die hun huwelijk hebben verbroken en die na hun echtscheiding ontdekken dat ze elkaar toch beminnen en dat er helaas geen weg meer terug is. Liefde bevrijdt. De smart van hen aan wie die uitweg uit de absurditeit werd ontzegd, ja, vooral dàt lijden is het, ‘cette douleur si simple, une douleur d'amour’, dat Marguerite Duras vertolkt. De liefde heeft bij Duras niets te maken met seksualiteit | |
[pagina 381]
| |
(aan het lichamelijke schenkt ze weinig aandacht) noch met een strikt psychologische problematiek, maar het gaat hoofdzakelijk om een existentiële ervaring, om een existentiële ethiek. Alleen dank zij de liefde kan het bestaan getranscendeerd worden, op het menselijk vlak, in een zinvolle werkelijkheid. De liefde zelf is niet duurzaam, maar het komt eropaan, dit ene moment gekend te hebben, slechts eenmaal die ommekeer in het leven te hebben beleefd. Daarna treedt de duisternis weer in: ‘Et après que mes yeux auront été beaux, ils se rempliront d'ombre comme tous les yeux.’ (Le square, p. 103). Hoe het ook zij, een antwoord op die latente smart in de mens heeft de auteur niet, anders zou die smart geen smart meer zijn. Geen taal kan trouwens die pijn volkomen uitdrukken. Daarom blijft de vraag ‘Que se passe-t-il dans cette existence?’, steeds onbeantwoord. Daarom hebben Marguerite Duras' personages zo weinig consistentie, het zijn ‘des êtres inaboutis’ (Robert Kanters), ‘des somnambules’, zoals Maurice Nadeau ze ook nog heeft genoemd.Ga naar voetnoot1 Sommige personages zeggen van zichzelf dat zij al slapende leven, zoals het dienstmeisje uit Le square: ‘Non, on me sonnera, mais vous vous trompez, on ne me réveillera pas, je les sers dans un demi-sommeil’, waarop haar gesprekspartner repliceert: ‘Ainsi, vous êtes quitte, en somme, ils ne peuvent ni vous attrister ni vous amuser, vous dormez.’ (p. 85-86). De slaap heeft nog een andere betekenis bij Duras: het zalig wegglijden in een anoniem geluk. Maar daarover spreken we verder nog even. We hebben het hier nu over het wezenloze karakter van de personages, wat zowel geldt voor het Indische meisje als voor de andere figuren uit de roman. Ze vertoeven veelal elders, in de tijd van hun verlangens of hun herinneringen. Ze worden zich pas bewust van het leven, wanneer ze eruit geraken, wanneer hun bestaan totaal gewijzigd wordt. Maar dan speelt de tijd geen rol meer, het geluk is tijdeloos. Tijd verliezen, dat betekent voor deze mensen: niet gelukkig zijn, niet leven, opgeslorpt worden door het vormeloze heden, door een onveranderlijk presens, door een tijd die in feite dood is en die geen hoop meer toelaat: ‘Et puis le temps passe et l'on trouve qu'il y a peu de solutions dans la vie, et c'est ainsi que les choses s'installent, et puis un beau jour elles le sont tellement que la seule idée de les changer étonne.’ (Le square, p. 116). Bij Duras leven de personages als afwezigen, wat aan heel die wereld een ijl karakter geeft. Op het gebied van de vorm, vooral in verband met de structuur, met het tijdsaspect, met de rol van de personages en de taalproblematiek, is er wel enige verwantschap tussen | |
[pagina 382]
| |
Duras' romans en de ‘nouveau roman’. Ook breekt de auteur met het traditionele psychologische genre. Wat echter aan Duras eigen is, dat is haar ervaring van het menselijk lijden en de levensfilosofie die daarmee verbonden is. Het is niet voldoende Duras' personages te bestempelen als ‘des êtres inaboutis’, het komt juist erop aan, na te gaan waarin dat ‘onvoltooid-zijn’ bestaat. Op welk gebied is bij voorbeeld ‘la mendiante’ uit Le vice-consul een onvoltooid personage? In hoever is dat de vice-consul zelf, of Mme Stretter en haar Engelse vrienden? Hier raken wij aan de essentiële betekenis van Duras' romans en aan het probleem van haar schrijverschap.
Over het werk van Peter Morgan zei Michael Richard met betrekking tot het hoofdpersonage: ‘il voudrait ne lui donner d'existence que dans celui qui la regarderait vivre. Elle, elle ne ressent rien.’ (p. 182). Bestaan, dat betekent voor het meisje uit Calcutta iets heel anders dan voor een personage uit de traditionele roman: voor haar is dat een vorm van er niet te zijn, ze is er maar in zover ze overgaat in het andere en als het ware het andere wordt. Ze leeft maar wanneer ze ‘slaapt’. Enkele zinnen maken dit enigszins duidelijk: ‘Elle rêve: elle est son enfant morte, buffle de la rizière, parfois elle est rizière, forêt, elle qui reste des nuits dans l'eau mortelle du Gange sans mourir, plus tard, elle rêve qu'elle est morte à son tour, noyée.’ (p. 70). Heel haar geschiedenis bestaat erin, zichzelf niet meer te zijn, ontdaan te worden van zichzelf, niet uit liefde voor een ander persoon, maar wel op grond van een duister fatum, door toedoen van een boze moeder. In die moederfiguur zien we een symbool van een soort vloek die op het bestaan weegt. De auteur vat het hele leven van het Indische meisje ook samen als volgt: ‘Sa route, elle est sûre, est celle de l'abandon définitif de sa mère.’ (p. 28): een weggroeien is het uit het bestaan als liefde. In een andere zin lezen we hoe het meisje volledig opgegeten wordt door het kindje dat zij in zich draagt, op haar honger na: ‘Elle dort beaucoup, elle est devenue une dormeuse, c'est insuffisant: nuit et jour l'enfant continue à la manger, elle écoute et entend le grignotement incessant dans le ventre qu'il décharne, il lui a mangé les cuisses, les bras, les joues - elle les cherche, il n'y a que des trous là où elles étaient dans le Tonlé-Sap -, la racine des cheveux, tout, il prend petit à petit la place qu'elle occupait, cependant que sa faim à elle il ne l'a pas mangée. Le feu acide de l'estomac apparaît comme un soleil rouge pendant le sommeil.’ (p. 18). Dit verlaten meisje ervaart fysisch wat Lol V. Stein als een psychische kwelling heeft doorstaan. | |
[pagina 383]
| |
Beiden ervaren het leven als een beroofd worden van hun eigen persoon. Marguerite Duras gebruikt daarvoor termen als: être privé de la personne’ (p. 201), ‘être dépossédé de soi-même’ (Les Eaux et Forêts, in Théâtre I, p. 24), zij stelt ‘la personne’ tegenover ‘la dépersonne’. Die spanning ligt ook wel in de titel van de roman: ‘le vice-consul’. Jean-Marc de H. is niet alleen vice-consul, uit hoofde van zijn functie, maar heel zijn bestaan wijst op iets onafs, op een niet-bestaan. Zijn naam wordt zelfs niet voluit geschreven. De auteur noemt hem ook ‘cet homme au regard mort’ (p. 119). Toch bestaat zijn drama erin dat hij zichzelf wil zijn. Hij is er niet toe in staat, afstand te doen van zichzelf. Die kwelling berooft hem anderzijds van zichzelf. Hij wil leven maar het leven is voorbij, vooral sinds de gebeurtenissen te Lahore: ‘il semblerait que le vice-consul de France à Lahore n'ait plus grand-chose à raconter ou à inventer sur sa vie’ (p. 90). Hij wil eigenlijk nog niet erkennen dat hij dood is, tenzij op de laatste bladzijde van de roman. In deze zin is hij dus een ‘personnage-limite’, tegelijkertijd personage en geen personage meer. Nu is het de vraag in hoever Duras' visie op de mens verenigbaar is met het scheppen van een romanpersonage en überhaupt van een roman. De romancier zou een personage in het leven roepen dat alleen maar zou bestaan als idee, in de geest van de schrijver, zonder dat daaraan een wezen zou beantwoorden dat zichzelf als persoon ervaart. Een echte intrige lijkt dan ook wel denkbeeldig te zijn. Waar er zelfs geen gemeenschapsleven is, daar kan er ook bezwaarlijk sprake zijn van een georganiseerde vijandigheid, van een conflict. Vooral romans als Le ravissement de Lol V. Stein en Le vice-consul spelen zich af binnenin de nogal ijle ruimte van wat er van de psyche van het hoofdpersonage overblijft. Een figuur als Anne-Marie Stretter is als het ware zo vloeibaar, zo onvatbaar mysterieus dat niemand met haar in voeling kan treden. Zij ontgaat aan wie met haar in contact tracht te komen. Mme Stretter is eigenlijk niets meer, een ijlte. Daarin is zij juist ‘voltooid’, ‘un être abouti’. Een personage als het Indische meisje heeft zich op een andere wijze voltooid, zij heeft zich vereenzelvigd met de stof die haar omringt, zij maakt deel uit van die eeuwige groep slapende melaatsen waartussen de Ganges stroomt en waarop de zon eeuwig zal blijven schijnen: ‘La journée s'écrase. Le soleil est sur l'île, plein soleil partout, sur le corps éclairé de la jeune fille endormie et sur ceux aussi, engrangés dans des chambres d'ombre, qui dorment là ou là’ (p. 207). Alleen de slaap, die slaap, schept harmonie, de bevrediging van een aardsgebonden leven, een soort bedwelming waarvoor de dichter van de Fleurs du Mal in L'invitation au voyage het woord ‘volupté’ heeft gebruikt. De tropische slaap der armen ademt rust en harmonie, in de betekenis die | |
[pagina 384]
| |
Baudelaire daaraan heeft gehecht. Voegen we hieraan toe dat de uit de existentialistische sfeer stammende absurditeitsfilosofie, zoals Marguerite Duras ze beleeft, de Baudelairiaanse problematiek verscherpt. Het beeld van de slaap der melaatsen herinnert ook aan het levensideaal van een personage uit Les Eaux et Forêts: ‘...il faut être comme moi, des Eaux et Forêts, sans arrière-pensée aucune, pas la moindre trace d'une arrière-pensée, être à la fois des eaux, des forêts... de tout... de rien... de rien du tout...’ (p. 24). Het is eigenlijk vanuit die ervaring dat een auteur als Le Clézio zijn oeuvre opbouwt. Het slotbeeld van ‘la mendiante’ drukt aldus een diepe gelatenheid uit, een hedonische rust, haast een zuivering, die scherp contrasteert met het lijden uit de eerste bladzijden van de roman.
De tweede verhaalkern wordt gevormd door de raadselachtige gesprekken tussen Mme Stretter, Jean-Marc de H., Charles Rosett, de ambassadeur, Michael Richard, George Crawn en Peter Morgan. Die geschiedenis grijpt vooral plaats te Calcutta, tijdens een avondreceptie op de Franse ambassade, en rond de Prince of Wales, maar daar is de vice-consul er niet meer bij. Die schimmige wereld wordt in beroering gebracht door het ongewone optreden van Jean-Marc de H. tijdens het bal. In de vroege morgenuren, haast dronken en in woede ontstoken, roept hij steeds maar uit: ‘Je veux rester avec vous, laissez-moi rester avec vous une fois.’ (p. 146). Die ‘vous’ verwijst naar Anne-Marie Stretter. Na de schreeuwpartij vervoegt hij de melaatsen langs de Ganges, de melaatsen op wie hij, in vlagen van woede, had geschoten te Lahore. Tussen zijn gedrag te Calcutta en te Lahore bestaat een onbetwistbaar verband. Telkens gaat het om een gevoel van onmacht, om een diepe wanhoop, om een behoefte aan liefde en leven, om een drang naar bevrijding uit een levenloze maatschappij: ‘en sortir’, zo noemt Marguerite Duras dit verlangen in Le square. Wat betekent ten slotte de zin waarin de auteur het mysterie van de vice-consul omschrijft: ‘Avant Lahore il attendait de voir la propension de Lahore à durer pour durer à son tour dans l'idée de détruire Lahore? C'est sûr. Car, autrement, il aurait pu mourir, lui, en connaissant Lahore.’ (p. 148)? Jean-Marc de H. heeft op de melaatsen geschoten, omdat hijzelf dreigde ten onder te gaan aan dit lijden, aan dit niet-zijn, dat zo volstrekt was, zo absoluut, dat het slechts kon worden bestreden door een daad, door een krachtige vorm van zelfbevestiging. Alleen de vernietiging is sterk genoeg om te ontkomen aan het anonieme lijden. In de grond gaat het om een gevoel van angst, om een vlucht uit het leven, uit de stroom van de dagelijkse belevenissen, die de aandacht afleiden van het grote moment van onze | |
[pagina 385]
| |
verlossing. Het meisje uit Le square zegt het zo mooi: ‘Et si parfois, quand il fait trés beau, en été, par exemple, j'ai le sentiment que peut-être c'est fait, que peut-être la chose se commence tout en n'en ayant pas l'air, j'ai peur, oui, j'ai peur de me laisser aller au beau temps, et d'oublier, même un instant, ce que je veux, de me perdre déjà dans le détail, d'oublier l'essentiel. Si j'envisage déjà le détail, dans mon existence, je suis perdue.’ (p. 72). Wat dit meisje vreest, dat is er niet meer te zijn, tijdens dit leven, niets meer te zijn om te blijven zoals die venter van veertig jaar, voor wie het hele leven gereduceerd wordt tot zijn koffertje koopwaar waarmee hij van stad tot stad trekt: ‘Oui, monsieur, sans doute, mais voyez-vous, d'aller de ville en ville, comme ça, sans autre compagnie que cette valise, il me semble que ça me rendrait folie.’ (p.62). Hoe tragisch de context van Le vice-consul ook is, toch gaat het in feite om hetzelfde probleem. Om zijn eigen bestaan te bestendigen, om niet meer niets te zijn zoals de lijdende melaatsen in de tuinen van Shalimar, heeft hij erop geschoten. In een vlaag van woede heeft hij gepoogd zich te verzetten, door een daad die zo absurd is als het lijden zelf, tegen een soort onmacht in hem om de absurditeit van het leven te transcenderen, om uit te stijgen boven het loutere er-zijn. De analogie tussen het leven van het meisje uit Calcutta en van de vice-consul houdt juist op daar waar Jean-Marc de H. zich niet kan vereenzelvigen met de donkere wateren van de Ganges, nu vooral ook de liefde hem ontzegd schijnt te zijn. Alleen Mme Stretter kent het geheim van de vice-consul en nu is het juist hij die uit haar kring wordt gesloten, die haar niet mag vergezellen naar de Prince of Wales of naar de night-club Blue Moon. Toch bestaat er tussen beiden een geheime band, ze zijn verenigd door een zelfde lotsbestemming, de eenzaamheid. Ze trachten die vereenzaming te doorbreken door in het levenloze Calcutta een schandaal te verwekken. Dat is de reden waarom de vice-consul herrie schopt tijdens de receptie op de Franse ambassade, na een geheime afspraak met Anne-Marie Stretter. ‘Oui. Pourquoi faisons-nous ça? vraagt ze zich af, enkele ogenblikken vóór het incident. ‘Pour que quelque chose ait eu lieu’, antwoordt Jean-Marc de H. Tussen de waanzin waaraan de vice-consul lijdt en de liefdesmart van zovele personages uit Duras' romans en toneelstukken bestaat er geen essentieel verschil. In die zin is zij een zuster van Lol V. Stein. Allen leven ze in de ban van een geheim, waarvoor geen woorden te vinden zijn: ‘La conduite insensée de mon neveu à Lahore’, schrijft een tante van de vice-consul aan de ambassadeur te Calcutta, ‘ne témoigne-t-elle pas en fin de compte de quelque secret état de l'âme, de quelque chose qui nous échappe mais qui n'en | |
[pagina 386]
| |
est peut-être pas pour autant tout à fait indigne?’ (p. 41-42)
Le vice-consul is opgebouwd uit een veelzijdige thematiek, waaruit blijkt dat Marguerite Duras in die roman getracht heeft een synthese te geven van haar oeuvre. In de twee verhaalkernen erkennen we een structuur die terug te vinden is in toneelstukken als Le square en La musica. Merkwaardig is dat het juist in de romans is dat de wijsgerige thematiek van de auteur dramatisch verwerkt wordt, d.w.z. als een spanning tussen personages, hoe onwezenlijk deze laatsten zich ook voordoen. Het toneel van Marguerite Duras, op het meer dramatische La musica na, bestaat uit lange dialogen die doen denken aan het bekende genre van de ‘dialogues philosophiques’. Le square is daarvan een goed voorbeeld. Nu menen we de tweeledige structuur van de dialoog ook te herkennen in Le vice-consul, waarin twee levensopvattingen worden uitgebeeld, binnen een zelfde geografische ruimte: die van het meisje uit Calcutta en die van de vice-consul. Anne-Marie Stretter stamt eigenlijk uit de vorige roman van Marguerite Duras. Daar was zij de rivale van Lol V. Stein. Zij was het, die Lols leven brutaal afgebroken heeft door haar Michael Richardson afhandig te maken in het casino te T. Beach. Diezelfde Michael Richardson treedt opnieuw op in Le vice-consul onder een licht-gewijzigde naam. Samen met Anne-Marie Stretter is ook heel de romaneske wereld uit de vorige roman in Le vice-consul overgeheveld. Al die gegevens wijzen op een continuïteit in het werk van Marguerite Duras. De veelvuldige structuren waarin de schrijfster haar bestaans-ervaring telkens weer uitdrukt, mogen echter niet beschouwd worden als zovele herhalingen van een auteur die niet in staat zou zijn haar thematiek te vernieuwen, maar wel als een demonstratie van het grote aantal artistieke mogelijkheden die in Duras' levensvisie verborgen liggen. Ook de stijl van Duras is opgebouwd uit herhalingen, al zou het verkeerd zijn ook daarin een teken van armoede te zien. Die bijzondere stijl houdt verband met de bestaanservaring van de auteur, met dit zoeken naar zin: ‘Terrées dans notre travail il ne nous reste que ça à faire, penser, on pense, c'est fou’. Het denken komt voort uit een gevoel van onmacht, uit ‘cette douleur si simple, une douleur d'amour’. Daarin bestaat ook het geheim van Marguerite Duras' schrijverschap. De continuïteit van haar kunst, waarin steeds dezelfde personages in dikwijls gelijkaardige situaties optreden, drukt juist de eenvormigheid van het bestaan uit en de herhaalde pogingen van de mens om daaraan te ontkomen: ‘Nous, nous pensons toujours aux mêmes choses, aux mêmes personnes, et dans le mal.’ (Le square, p. 79). Daarin ligt voor Marguerite Duras de laatste zin van het schrijven. |