| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Twee tijdschriftnummers
Het tijdschrift Vlaanderen, voortzetting van West-Vlaanderen, wijdde zijn 85ste aflevering aan Gezelle. Het is een lezenswaardig nummer, waaraan ieder Gezelle-vereerder genoegen beleeft. De grote lijnen van Gezelles leven en werk worden overschouwd en hier en daar zelfs zal de grondiger geschoolde lezer door een minder bekend detail worden getroffen. In dat opzicht vermeld ik bijv. het stuk van J. de Muelenaere over Gezelles drang naar Engeland, Gezelle te Kortrijk door J. De Cuyper en Gezelle en de volksgebruiken door Antoon Viaene. Doch ook de andere bijdragen zijn boeiend. Mooie foto-illustraties.
Het tijdschrift Komma (uitg. Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam) wijdt een speciale aflevering aan Louis-Paul Boon, die wel de belangrijkste bijdrage is die tot op heden aan leven en werk van deze Vlaamse auteur werd gewijd. Biografie en bibliografie werden verzorgd door Weverbergh. De twee belangrijkste bijdragen lijken ons die van Prof. Weisgerber en Paul De Wispelaere, die beiden de literaire aard en structuur van Boons werk betreffen. Ook Roger Tavernier tracht op grond van ernstig onderzoek Boons houding tegenover de maatschappij te bepalen. Voor wie belangstelling heeft voor Boons werk, een onmisbare studie.
Alb. W.
| |
Opdracht in Guernika
Opdracht in Guernika is een nieuwe Baskenroman van Valère Depauw (Merksem, Uitgeverij Westland, s.d., 168 blz., 125 fr.). Hij vertelt hierin over de vrijheidsstrijd van de Basken in het huidige Franco-Spanje. In hun streek Euzkadi staan zij bloot aan de fanatieke verdrukking van het officiële bewind. Spionage, arrestaties, executies zijn legio. De verzetsbeweging kent het ‘oog om oog, tand om tand’ al evengoed als de oppermachtige tegenstander. De Basken hebben hun ondergronds verzet, maar de Spaanse veiligheid is hen voortdurend op het spoor. In het middelpunt van deze verzetsintrige staat het meisje Miren, wiens broer Koldo door de Spanjaarden wordt gedood. Samen met een andere jonge weerstander, Kepa, onderneemt zij een gevaarvolle sluikse tocht over de Spaans-Franse grens om een belangrijk bericht omtrent Nr. 37 (de verrader in eigen rangen) over te brengen aan hun hoofdkwartier. Na de moord op haar broer zal ze zich totaal ten dienste stellen van de beweging. Haar wens wordt vervuld: ze krijgt een nieuwe opdracht in Guernika.
Wat de waarachtigheid van de feitelijke gegevens in dit boek betreft, daar laten wij liefst bevoegde insiders over oordelen. Het boek wil immers geen verdichtsel zijn, maar een ternauwernood bijgewerkt relaas van dingen die gebeurd zijn of in elk geval best kunnen gebeuren in het huidige Spanje. Deze gebeurtenissen klinken inderdaad wat ongeloofwaardig en men zou geneigd zijn hun waarde als tijdsdocument in twijfel te trekken, werden ze niet door zo'n ingewijde als Valère Depauw verteld. Historisch of niet, dit verhaal bezit alle eigenschappen van de goede politieroman. De auteur verstaat de kunst om de lezer met een volgehouden spanning op stang te jagen. Vooral op dit vlak, om niet te zeggen bijna uitsluitend, valt dit boek te waarderen. Bovendien werd het geschreven in een vlotte stijl, die helemaal niet zichzelf zoekt. Het boek leest dan ook als koekebrood.
M. Janssens
| |
| |
| |
Openingen op de wereld
Vader abt kon maar niet begrijpen waarom het habijt dat hijzelf en zijn voorgangers met zoveel trots en eerbied hadden gedragen, nu ineens werd verguisd door de jonge generatie. Ze wilden een gewoon burgerpak, dat ze de Engelse naam ‘clergyman’ gaven. Het habijt, hun toga, zouden ze wel binnen het klooster dragen.
Vergeefs had hij getracht hen te overtuigen. ‘De zin van de religieuze kleding’ als teken van hun toegewijd leven hadden ze van de hand gewezen, door een tegenargument ‘uit het evangelie’ zoals ze zegden: wij moeten de mensen zelf opzoeken en benaderen op een wijze die hen het best aanspreekt. De ouderen had hij tot voorbeeld gesteld: iedere morgen hadden ze hun habijt met eerbied gekust alvorens het aan te trekken. Ook vandaag wilden ze hun toegewijd leven trouw vervullen. Hierop hadden de jongeren geantwoord dat dit wellicht een schoon gebruik kon zijn, maar erg sentimenteel in hun ogen. Vergeefs ook had vader abt gewezen op allerlei inconveniënten van de nieuwe mode. Diegenen die veranderen van kleding, zijn die tevreden? Doen ze het niet om té burgerlijk te zijn? 't Is alleen maar een last, zo dikwijls van kledij veranderen: in 't klooster en in de kerk een habijt dragen en daarbuiten weer wat anders!
Ondanks deze betogen van vader abt sloop de sluwe verslapping in 't klooster overal binnen en ondergroef ze de heilige kloostertucht. Ook de fijnste spleetjes en gaatjes zou hij opstoppen om de heilige regel tegen de boze wereld te beveiligen.
Waren er nu ineens te veel van deze openingen naar de wereld in zijn oude klooster? Of...
Tot ze allen samen naar een van die andere wereldse dingen zaten te kijken. Een nieuwsuitzending op de televisie.
De eerste minister van de Gemenebest-landen komen aan te Londen. Na een hele reeks van deze edelachtbare heren in normale burgerkledij komen enkele Afrikaanse premiers in lange witte gewaden uit het vliegtuig. Wanneer de eerste in de deur van het vliegtuig verschijnt, is de spontane bedenking van vader abt: kijk eens hoe zonderling die man gekleed is.
Een van de medekijkers confraters merkt droog op: hij draagt nochtans juist hetzelfde kleed als wij.
's Avonds bij het gewetensonderzoek gaf vader abt als eerste puntje op: Denk eens na: Wat is eigenlijk normaal?
J.V.D. Veken
| |
Reizen om te leren
Dirk de Witte, de auteur van de novellenbundel Het glazen huis geluk, publiceert een eerste roman, De vlucht naar Mytilene (Brussel/Den Haag, A. Manteau, 1965, Ad Multisboek, 158 blz.). Mocht men hem op grond van zijn verhalen als een mogelijke aanwinst onder onze jonge prozaïsten begroeten, dan lost hij met deze roman niet de beloften in. Het boek werd netjes geschreven en gaaf afgerond, maar als geheel blijft het te mat, te egaal in zijn netheid, met nergens een uitschieter die U als lezer verplicht iets extra aan te spreken. De roman bevat wel enkele mooie bladzijden in het hoofdstuk De lentetrek, waarin een trip door de USA wordt beschreven, maar deze toeristische sight-seeing is dan ook weer los geintegreerd in het hoofdgegeven. Het gegeven zelf komt mij te opzettelijk en te doorzichtig voor. Een lerares moderne talen, Cecile Loones (32 jaar), meent na het afspringen van haar verhouding met Michel te moeten vluchten naar de Verenigde Staten, waar ze zich, zonder eigenlijk te weten waarom noch hoe noch voor hoelang, hoopt te vestigen.
| |
| |
Het enige dat ze in de Nieuwe Wereld zoekt, is een mogelijkheid om verder te leven. Ze zal haar overlevingskansen testen in deze nieuwe situatie. Maar leven is niet gemakkelijk, vooral als men de beveiliging van een gemakkelijk leraarschap in eigen land zo roekeloos en zo bruusk heeft afgeworpen. De vlucht naar Amerika heeft op de duur als enig resultaat het besef dat ze zonder enige illusie voorgoed aan het verstenen is en vastgroeit in een wervelloos immobilisme, als ‘een stuk kristal’ (75). Ze zegt herhaaldelijk dat ze haar leven zélf wil in handen nemen (dat wou ze toch ostentatief demonstreren met haar vlucht naar de V.S.), maar ze geraakt niet uit de klem van haar tamme willoosheid. Ze zegt dikwijls dat ze zich heeft willen ‘steriliseren’ (tegen wàt is me niet duidelijk). De vlucht naar Amerika is dan waarschijnlijk een niet zo bijster snugger overwogen middel om deze zelfbeknotting ten top te drijven? De discrepantie tussen het roekeloos gebaar van de vlucht naar het volstrekt onbekende en de lome lijdzaamheid die onder het vernis van haar woorden haar ziel kenmerkt, heeft mij als lezer doorlopend gestoord. Voor mij kwam dit karakter niet tot léven. De opzettelijkheid van de intrige is te goed merkbaar, zoals dat vaak gebeurt in boeken met te veel goede bedoelingen. Een zelfde kleurloosheid vind ik in de verhouding van Cecile Loones tot haar wat jongere Amerikaanse vriendin Marion Birdsley. In haar samenleven met Marion voelt zij even de strelende bekoring van een lesbische verhouding (vandaar de allusie op het eiland Mytilene in de titel). Het ‘warme beest’, zoals zij dat noemt (39), bekoort haar even, schenkt haar de begoocheling van een paar avonden die aan haar vlucht in de vrijheid van Amerika dan toch een zekere zin zouden geven, maar tegenover dit ‘monsterverbond’ van twee ontgoochelde vrouwen talmt en wijfelt ze met kinderachtige onzekerheid. Ze praat
daarbij ook voortdurend over moraal, godsdienst, complexen en cultuur; ze wil dat alles in één ruk van zich afwerpen en er bij Marion een zielige compensatie voor zoeken. Wanneer ze vaststelt dat het katholieke meisje Marion zich bovendien zonder scrupules afgeeft met een vrijgevochten minnaar, krijgt haar veilig omgrensde moraal een vreselijke schok - zégt ze. Ze kankert meer en meer over haar gekneusd geweten en noemt zichzelf een martelares van haar moraal. Maar dit gejammer is niet alleen kinderachtig, het is ook niet doorleefd: het blijven woorden, woorden, die mij als lezer niet hebben overtuigd. Bij het einde van het boek ziet ze dan toch in ‘dat heel de vlucht een onbezonnen kinderlijke poging om te vergeten was geweest.’ (117). Dit wist de lezer al veel vroeger. Maar Cecile veralgemeent: ons hele bestaan, zo zegt ze, is gebouwd op een schone begoocheling. De zelfmoord van Marion bracht haar tot het besef dat ‘dit onnatuurlijke leven’ hun beider levens heeft vernield. Ook Michel, van wie zij volkomen onverwacht een hoopvolle brief ontving, is als mogelijkheid voor haar definitief weggevallen. En toch eindigt het boek met een optimistische noot: Cecile Loones zal ‘uit de gemiste kansen een leven bouwen’ (158). Hoe dit alles onder de schijn der woorden in diepere lagen der beleving authentiek samenhangt en waargemaakt wordt, is mij echter niet duidelijk.
M. Janssens
| |
Ouroboros
Wat te zeggen van het korte prozastuk Ouroboros door Dirk Claus (St.-Niklaas, Paradox-press, 1965, 72 blz.), tenzij dat het door niemand beter kon geschreven worden dan door de uitgever van het tijdschrift ‘nul’? Ik zal geenszins ontkennen dat deze meditatieve proza- | |
| |
fragmentjes esthetische en stilistische kwaliteiten vertonen. Een flits van een beeldspraak, een woordvondst, een gevatte woordspeling hier en daar bekoort en capteert de aandacht. Dit proza heeft naast zijn beeldende kwaliteiten ook een ritmische geladenheid die tegelijk moeheid én nerveuze onrust suggereert. Om dit proza te proeven moet men het wellicht, zoals het kan geschreven zijn, voor zich uit zitten murmelen, met als geluidsachtergrond de bij dit soort van provo-biechtelingen onvermijdelijke en onontbeerlijke langspeelplaat van Miles Davis. Dan geraakt men misschien in de ban van het levensgevoel dat Dirk Claus tracht uit te zeggen in deze gedempte variaties op één thema. Maar welk levensgevoel? Ik meen: dat van het uur nul. Het uur waarin na de afzwering van de humanistische cultuur de oerdroom van het animale leven wakker wordt. De afgetobde mijmeraar van Ouroboros leeft enkel nog in de onmiddellijkheid, met nog een paar oprispingen, een paar fysiologische reflexbewegingen, met de coïtus als zoete wurging. Is dit het ethos van het 20ste-eeuwse barbarendom in het post-civilisatorische tijdperk? Is dit het kille getuigenis, zo wee te moede als cool-jazz, van een bevroren verlorenheidsgevoel, een treurlied voor de dooddoener eenzaamheid? Het kan wel zijn.
Het boekje kan als symptoom belangrijk zijn, maar - voor zover ik natuurlijk de bedoeling heb gesnapt - inspireert het mij enkel walg en weerzin. Weerzin ook voor Dirk Claus' stilistische tics en voor zijn hemeltergend taaleigen. Sommige fragmentjes zijn niets anders dan oefeningen in het bedenken van neologismen en woordsamenstellingen, vaak op basis van Franse leenwoorden, die maar lukraak op het papier gekrast worden. De manier van reeksen substantieven of werkwoorden op goed valle 't uit op te sommen, wordt een goedkoop procédé. De lezer kan er zeker van zijn dat, wanneer D. Claus een kettingreactie opent met het gebruik van een tweede substantief, hij eraan is voor nog tien andere substantieven (het kunnen er ook elf zijn). Zijn beeldspraak is vaak geforceerd en wansmakelijk, en bovenal goedkoop provocant. De grootste weerzin wekken nog zijn onvoorstelbare taalfouten. Het krioelt er in deze 72 blz. werkelijk van. Maar, pas op, deze taalfouten kunnen zwanger zijn van symboliek. Een onachtzaam lezer, die het stadium van de schoolvos niet ontgroeid is, kon wel eens over het hoofd zien dat taalfouten, waarvoor een leerling van het eerste studiejaar gestraft wordt, kunnen behoren tot het nieuwe Cro-Magnon-schrift van de postcivilisatorische barbaren. Even symbolisch bedoeld is wellicht de herneming van de eerste zes bladzijden (met taalfouten en al) in de laatste zes van Ouroboros. Zo is de ring rond. En het slotwoordje ENZ. brengt hem aan het rollen. De berg af.
M. Janssens
| |
Nederlandse letterkunde in het buitenland
Mediaeval Netherlands Religious Literature. Translated and introduced by E. Colledge. Heinemann, London-Sijthoff, Leyden, 1965.
Simon Vestdijk: The Garden where the Brass Band Played. Translated bij A. Brotherton (vert. van De koperen Tuin). Guido Gezelle: Poèmes Inl. en vertaling van Henri Fagne (Poètes Neerlandais, Collection constituée par des petites anthologies de 16 à 32 pages. Ed. Henri Fagne. avenue Rogier, 318, Bruxelles.
J. Marijnen: Spirales. Inl. en vertaling H. Fagne. Ibidem.
Le più belle pagine delle letterature del Belgio (Bloemlezing van de Frans-Belgische en Zuidnederlandse letterkunde
| |
| |
vanaf de middeleeuwen tot vandaag, verzorgd door Antonio Mor en Prof Dr. Jean Weisgerber). Uitg. Nuova Accademia Editrice, Milano, 1965.
Willem Elsschot: Three Novels. Translated by A. Brotherton (Lijmen-Het Been-Dwaallicht) Heinemann, London-Sijthoff, Leyden, 1965.
Frans Coenen. The House on the Canal (Onpersoonlijke Herinneringen) translated by James Brockway. - J. Van Oudshoorn: Alienation (Willem Mertens' levensspiegel), uitg. ib.
M. Gilliams: Elias oder das Gefecht mit den Nachtigallen. Winter in Antwerpen. Vertaling van Georg Hermanowski. Verlag Bibliotheca christiana, Bonn.
Lia Timmermans: Sabine Mardagas. Vertaling van Georg Hermanonwski. Uitg. ibid.
|
|