Met welbehagen keek hij, door half gesloten oogleden, en tussen zijn naakte voeten, naar de rozestruiken in de zon. Dan sloot hij de ogen en luisterde naar het gonzen van de insekten. Clara houdt niet van rozen, dacht hij. De rozen zijn haar een doom in het oog. Zij denkt slechts aan het planten en kweken van tomaten en kropsla. Zij wil zelfs geen rozen in de huiskamer. Dat was de enige toegeving waar hij, op het gebied van rozen, ooit toe in staat was geweest. Als het iets anders betrof gaf hij altijd toe. Het was Clara die erop aangedrongen had op het platteland te wonen, het was dus haar schuld dat hij de rozen ontdekt had.
Hij keerde zijn hoofd naar links, naar de kleine serre waarin hij een bijzonder dicht bebladerde nieuwe soort gekweekt had. ‘Barones Orczy’, dacht hij, maar de naam voldeed hem niet. Voor de prachtigste roos die hij ooit gekweekt had, een bloem die hem waarschijnlijk op de eerstvolgende tentoonstelling een medaille zou bezorgen, diende hij ook een bijzondere naam te vinden.
‘Rode Droom’, zei hij hardop, maar die naam voldeed hem evenmin. ‘Porcupine’, dacht hij later, en dat leek hem een goede naam. Het was een mooi woord, porcupine. Het klonk welluidend en warm. Hij nam zich voor te informeren naar de betekenis van het woord dat hij eens gelezen had en dat in zijn hoofd was blijven hangen.
Clara liep over het grasperk en zette zich naast hem in een oude, verhakkelde strandstoel.
Ze droeg een lichtblauw kleed, dat wijd openstond, strekte de benen stijf voor zich uit en propte een kussen achter haar hoofd.
- Als ik niet goed wist dat het de bijen zijn, zou ik denken dat het de hitte is die zoemt, zei ze. Moe?
- Warm, zei hij.
Hij sloot de ogen en dacht: ik hou van haar. God weet dat ik nog steeds van haar hou. Het duurde even voor hij het zoemen hoorde van de wesp die rond zijn hoofd kringde en zelfs even, alsof ze steun nodig had voor een sprong, op zijn voorhoofd neerstreek. Hij schudde het hoofd als een verschrikt paard.
Clara trok haar rok zo hoog op dat de zon op haar witte dijen kon schijnen. Hij keek naar haar benen en de iets te dikke dijen, wendde het hoofd af, sloot de ogen maar zag nog steeds haar benen. Hij dacht ook aan de vorige nacht en voelde even lust om op te staan uit de broeiende hitte en met haar naar de koele, achter gesloten gordijnen halfduistere slaapkamer te gaan.
Het is spijtig, dacht hij, dat ze niet van rozen houdt. Ik ben een