Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 109(1964)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 611] [p. 611] [1964/9] René Verbeeck De zomer staat hoog en rijp 1 Wij beiden in wie de zomer hoogtij viert, zijn wij niet één zelfbewuste vrucht? één in het proeven van elkanders rijpworden dat een opslaan is van wintervoorraad: hete honig voor het hart, bittergezonde pitten voor de geest. zijn wij niet één zelfbewuste vrucht aan de zeer beminde boom van het leven? wat geeft het dat de bloesems verwaaiden als het vruchtbeginsel overleefde in dit geweldige seizoen nu de tijd stijgt hoog en dringt naar voltooiing. het is goed voor die eens neervallen en wegzinken onder het gras dat zij luisteren vervoerd in hoge kruinen naar d'overluchtse vogels van Elysium, maar alléén op de boom wordt de vrucht volkomen rond. [pagina 612] [p. 612] 2 Als gij neerdaalt diep in de smaak van het geluk, wees niet bang, rem uw gedachten niet. met de ogen toe wees totaal verzameld in uw mond en proef eens de honig, dat veelvoud van de zon. wat kruidt de honig zo krachtig dat hij ons geheel doordringt en doorgeurt? proef erin de kwintessens van het leven en - waarom niet? - ook de dood van de bloemen. wees niet bang, er is gezondheid in de doodsgedachte. [pagina 613] [p. 613] 3 Er is tintelende zon in mijn handen, trage fluwelen nacht. mijn handen zijn het element waarin uw lichaam eerst te leven begon stijgend in de borsten zinkend in de schoot en zich verdelend in uw kinderen. mijn handen hebben u geboetseerd, deden u stralen van kracht. maar ontluistering en pijn hoe lang nog zullen zij die weren? de handen waarmee 'k u streel zijn de handen van de tijd. al wis ik schaduwen van de dood uit de plooien van uw teder vlees, geen strelen verbloemt dit verraad: ik ben zijn bondgenoot. [pagina 614] [p. 614] 4 Waarom het verzwijgen? met listen en lagen drijft het leven ons naar de dood in de samenvloeiende vertederingen, in de sprong van de koningstijger liefde drijft het leven stil of vurig ons naar de dood. ik wil het niet verzwijgen, maar wegzingen kan ik het niet. de donkerste krachten die rijzen uit d'oergronden van de ziel kan ik bezweren, alles doen samenvallen met het woord, alleen niet de dood. [pagina 615] [p. 615] 5 Kon ik u zo liefhebben indien alles in mij niet zei: ik herken u zonder u ben ik niet geheel? het staat ook in het vlees geschreven van de kinderen van u en mij. altijd opnieuw raakt mijn ziel huiverend in u haar eerste schatten aan, die zijn voor alle tijd ons in gemeenschap gegeven: samen bewonen w'in het licht de wereld en diep in ons samen het donkere graf. [pagina 616] [p. 616] 6 Het is nog niet laat, slaap nog niet in, de nacht heeft nog tijd, hij heeft een eeuwigheid voor zich, hij is zeker van zijn prooi. blijf nog wat hier, blijf nog wat luisteren naar het leven. hoor hoe het ruist in de tuin, hoe het stil kraakt in het vertrouwde huis, hoor hoe het in de kleine bloedklok tikt. laat mij niet alleen aftellen, het is nog niet laat, slaap nog niet in. Vorige Volgende