Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 108(1963)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 555] [p. 555] Wensen Zeggen bloemen je iets? Boeken, platen, een auto, trillend onder je voet? Een landschap in den vreemde, mensen, straten, een wereld nog nooit gezien? Vergetelheid, moed? Zijn dat woorden met zin? Zijn ze geladen met hoop, doorschoten van lentes wonderbaar licht? Wat kan ik je geven? Wat je te raden, zodat je tenminste toch weer je hoofd opricht? Niet van dat alles. Vergeef mij. Laat mij alleen. Laat hij de verantwoordelijkheid dragen die mij anders gemaakt heeft dan iedereen. Ik ben niet goed. Ik zou eens willen twee dagen en nachten wenen, omdat mij niets voldoet, omdat ik gestraft ben en buiten moet staan, terwijl elkeen verklaart: het leven is zoet, dwaas zijn ze toch die 't voorbij laten gaan en zelf voorbijgaan, verkleumd, ver van zijn gloed, gestrikt en gebonden door zorgen en plicht, onzichtbaar geteisterd door de storm van hun bloed, met een onaandoenlijke glimlach op hun gezicht. Die twee dagen en nachten, dat is niet gemeend. Wat zou er anders zijn, had ik zo maar geweend in de nacht en de kou? Word kalm, zegt het verstand, gebruik je verstand. Al gaat het je nog zo slecht, niets duurt, niets blijft in Vlaanderen of enig land, zelfs zonder geluk kom je toch eenmaal terecht. Stel je voor dat men mij alle macht had gegeven en je krijgt wat je vergeefs en troostloos verlangt, zul je, klein kind van een man, gelukkiger leven als je maar het speelding uit je dromen omprangt? [pagina 556] [p. 556] Stel je voor, zeg je mij. Een speelding, dromen en schijn. Maar ik stel mij niets meer voor. Zelfs geen houding meer. Geen heldendom, geen meeuw, hoog in de zonneschijn, alleen. Maar een hond onder de tafel. En zeer. André Demedts Vorige Volgende