Fabel van de bloedtransfusie
Ik word overreden, riep de oude vrouw,
de schokbreker wist van toeten noch blazen,
ze liep in de weg, zei de man achter 't stuur,
ze heeft rood bloed, zei het zwarte asfalt.
haar bloed is weg, zei de witte chirurg,
ze is voor mij, zei grijs de dood.
Hier is mijn bloed, zei de man in de deur,
ik ben haar zoon, zei het bloed in de man.
Ben ik al koud, vroeg de vrouw aan haar droom,
waar is de hemel, de hel met goed vuur?
De chirurg tot de spuit tot de huid tot de prik tot het bloed.
Blijft dat zo tot in der eeuwigheid,
ze bederven mijn stiel, zei de dood tot de tijd.
Ik ben het, zei de zoon tot de moeder,
ik ben het, zei het bloed van de zoon tot de moeder,
d.w.z. tot het bloed van de koelende moeder.
Dag bloed, zei dit bloed, 't is lang geleden,
om u weer te zien zou men geld besteden.
'k Zou haar hart willen zien, zei het bloed van de zoon.
Kom dan mee, jong bloed, zei het bloed van de moeder,
wacht op het tij en verschuw haar niet,
de tropen, de meisjes, zijt gij niet ziek?
Benauwd heb ik het, zei het bloed van de zoon,
benauwd en koud in deze oude woon.
Houd mij maar vast, zei het bloed van de moeder.
Kent gij de weg, ik ken hem wel.
| |
Door het rechter hart, dat hem herkende,
door de twee longen, die hem herkenden,
door het linker hart, dat hem herkende,
door het hoofd, dat hem niet herkende.
Ik heb mijn tijd, zei de dood tot de tijd.
Ten tweeden male door hart en longen
Ik voel me al beter, zei 't bloed van de zoon,
Ik heb u verwarmd, zei 't bloed van de moeder.
Ze tracht te spreken, zei de chirurg tot de zoon,
Leg Uw oor aan haar mond, haar leven zal spreken.
Toen heeft de mond van de moeder gezegd
en alleen het oor van de zoon kon het horen:
Ik droomde dat mijn zoon werd geboren.
|
|