wil. Er zijn immers ook in de Nederlandse poëzie van dit ogenblik feiten, die in dezelfde richting wijzen als de tendensen hiervóór genoemd.
Wat ‘Vijftig’ (en dan gebruik ik dit woord met alle voorbehoud dat mogelijk is, omdat er natuurlijk allerlei persoonlijke verschillen en uitgangspunten bij de Vijftigers bestaan hebben) vooral bewerkt heeft, is een vrijmaking uit allerlei, nauwelijks ter zake doende artistieke keurslijven. De creatieve mogelijkheden zijn met hun optreden enorm verruimd. In principe zijn de poëtische vormen losgemaakt van de functie die zij als exponenten van allerlei ideologieën lange tijd te vervullen hebben gehad. De causaliteit van de logische ordening, ontstaan tegen de achtergrond van het euclidische wereldbeeld, is vervangen door een causaliteit die aan één bepaald gedicht inherent is. Tegelijkertijd verviel het primaat van het gestandaardiseerde woord, dat overigens al door enkele vroegere dichters als Achterberg en Vroman werd ondergraven.
Wat door de meeste Vijftigers niet bewerkstelligd is, was een verandering van mentaliteit bij de dichters zelf. Deze laatsten bleven bij de door hen geschapen mogelijkheid ten achter. Het romantische dichterschap woekerde onverminderd voort, met alle kenmerken daarvan: outcast-gevoel, hiërarchische opvijzeling van de dichter tot eenzame magiër, protesthouding tegen de verdere ontwikkeling van wetenschap en techniek. Symptomatisch daarvoor is, dat de poëzie van verschillende Vijftigers zich nog nauwelijks onderscheidt van de werkstukken van hun traditionele voorgangers.
Wat ik in de komende jaren verwacht, is een verder afstand nemen van deze romantische mentaliteit. De dichters zullen hun poëzie niet meer met a priori bepaalde emoties en gedachten overladen, maar deze emoties en gedachten filteren, zodat in hun gedichten een heel eigen structuur ontstaat, verschillend van de werkelijkheid buiten het gedicht. Het schrijven van poëzie wordt daarmee ook een taak voor de lezers. Zij zullen niet meer werkeloos als toeschouwers kunnen blijven, maar zich op hun eigen wijze creatief met het gedicht moeten bezighouden, omdat vooral zijzelf het gedicht zullen moeten laden.
De poëzie evolueert daarmee misschien naar een nieuwe anonimiteit. Geen anonimiteit als in sommige primitieve beschavingen waarin niemand zich als dichter erkent. Hier zullen allen dichters zijn. Dat wil zeggen...?!