Anton van Duinkerken
Nieuw licht op het oude
De opkomst van de experimentele poëzie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog is door een uitgebreid publiek en vooral door de studerenden aan universiteiten en op middelbare scholen ervaren als een volledige vernieuwing van de lyriek, in het begin zonder buitengewone belangstelling voor de vraag, in hoeverre dit verschijnsel hier en elders vóór 1940 werd voorbereid.
Het uitkomen van ‘Het innerlijk behang’ van Hans Lodeizen, daarna van de bloemlezing ‘Atonaal’, toen van het pocketboek ‘Nieuwe griffels, schone leien’, samengesteld door Paul Rodenko en van de bloemlezing ‘Stroomgebied’, samengesteld door Ad den Besten, bleek telkens een gebeurtenis, waardoor bij de jonge generatie het begrip voor de nieuwe uitdrukkingswijze, althans in Nederland, krachtig werd aangewakkerd. Opstellen over de kenmerken en de achtergronden van het experimentele gedicht trokken vooral tussen 1950 en 1960 veel aandacht; ook de bespreking van nieuwe dichtbundels in tijdschriften en dagbladen verhelderden het inzicht, dat de taal als instrument van de dichter door iedere generatie overeenkomstig de behoeften van haar eigen tijd moet worden herstemd.
Wat bereikt kon worden buiten het geijkte zinsverband van de gebonden stijl, kreeg langzaam zijn inwerking op de waardebepaling van gedichten uit het verleden, maar in dit opzicht kon de experimentele poëzie geen smaakverandering voorschrijven, die vergelijkbaar zou zijn met de smaakverandering, destijds veroorzaakt door het optreden van de Tachtigers. Iedere desaggregatie van het taalbestand is ten opzichte van de historische taaltraditie een tijdelijk vervalprodukt, wat niet wil zeggen, dat er geen vruchtbaar werk mee te ondernemen zou zijn.
De eerste weerwerking, die gewoonlijk zulk een revolutie van de strijd matigt en haar soms geheel ontkracht, komt voort uit het besef, dat het verblindend nieuwe zich toch niet heeft voorgedaan als een ontketening van ongekende mogelijkheden. Veel van het nieuwe bleek aanwezig in hetgeen reeds vroeger bestond. De fase van dit besef wordt in Nederland het duidelijkst aangegeven door het verschijnen van de ‘Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse