gelden, hoe een figuur als Hugo Claus en de dichters van de zogenaamde tweede lichting - Snoek, Gils, Pernath - geestelijke affiniteiten gevonden hebben met de jonge Nederlanders, dat alles behoort al tot de hogergenoemde geschiedenis. Belangrijk is vooral het volgende: die stijl van het zuiver-poëtische is er inderdaad gekomen en toen was hij minder een experiment als dusdanig gebleven dan hij het ‘experimentalisme’ geworden was.
Ook over het wezen van dat experimentalisme heeft men veel geschreven. Het weglaten van punten en komma's, het uitschakelen van het verbindingswoordje ‘als’, het opgeven van het rijm waren niet essentieel, maar zij kwamen dikwijls voor. Wezenlijker voor deze stijl lijkt ons de onthullende metafoor, het gesyncopeerde ritme, de wederontdekking van wat men vooral in Nederland de lichamelijkheid, de concretie van het woord genoemd heeft, het aanboren van de rijkdommen van het subconsciënte in de mens, het uitdrukken van de harteslag en de problematiek van de tijd waarin wij leven. In die stijl zijn de zeer mooie bundels ‘De Oostakkerse Gedichten’, ‘Dood Hout’, ‘Het Uur Marat’, ‘De Schim van Memling’, ‘De Heilige Gedichten’, ‘Het Land Nod’, ‘Apoteek’, ‘Zeer verlaten Reiziger’ ontstaan, en ik sla er waarschijnlijk over.
En nu? Nu ziet men dat deze poëzie in vele opzichten het pleit gewonnen heeft - indien men zich aldus mag uitdrukken als het over een artistieke beweging gaat. Nagenoeg alle jongeren debuteren in een min of meer experimentele stijl, ouderen hebben er zich toe bekeerd, professoren wijden er hun colleges aan, bloemlezingen volgen elkander op en zijn onmiddellijk uitverkocht, officiële prijzen worden toegekend aan dichters die zó schrijven (gisteren werden zij nog belachelijk gemaakt door de huidige juryleden), belangrijker tijdschriften kondigen met luid misbaar aan dat zij nu ook experimenteel werk zullen opnemen of wijden er enquêtes aan.
Niet dáárom is deze poëzie voorbij als levend element natuurlijk. Zij is voorbij omdat men geleidelijk de oude karakteristieken van de eens gewraakte dichtkunst heeft zien terugkeren. De besten doen opnieuw aan belijdeniskunst, moraliseren opnieuw, maken van het gedicht opnieuw een urne om ideeën in te gieten. Zij geven daarom de experimentele vorm niet totaal op. Zij gebruiken hem slechts om hem opnieuw te vullen met de oude wijn. Het boren naar het essentieelste, dat de poëzie als dusdanig is, is voorbij. Zodat men even goed kan zeggen, dat de traditionelen gewonnen hebben, indien er het schone moment waarop de hogervermelde dichtbundels ontstaan zijn, niet geweest was. Maar nogmaals, men mag niet spreken over gewonnen of verloren als