| |
| |
| |
André Demedts
April
Het sneeuwde toen Hugo Van Eenaeghe te Molsen uit de autobus stapte. Daardoor scheen de avond reeds in te treden, hoewel het pas vijf uur op de middag was. Nadat hij naar zijn armbandhorloge gekeken had, zette hij zijn koffertje op de grond, om bij zich zelf te beraadslagen wat hij nu zou doen.. Het was een bruin koffertje, met versleten hoeken, in namaakleer. Half afgescheurd zat er een etiket op van een hotel in Sorrento, met blauwe, gele en groene vlekken, die de zee, het strand en een palmboom moesten voorstellen. Het waren onmogelijke kleuren. Maar Hugo besteedde daar geen aandacht meer aan. Hij keek omhoog naar het uurwerk van de kerk om te controleren of zijn tijd met de tijd van het dorp in overeenstemming was. Hij zag evenwel de toren niet, omdat de sneeuw het verhinderde.
Het had gekund dat hij zich misdaan voelde om het slechte weder en toch was hij geneigd om te lachen en iets overmoedigs te doen, als dertig jaar geleden toen hij een opgroeiende jongen was. Een sneeuwbal werpen naar de eerste mens die in zijn blikveld kwam, liefst naar een van die eeuwig mopperende mannen of bazige vrouwen, die hem zodanig op de zenuwen werkten, dat hij zich gedwongen achtte iets uitdagends te ondernemen als ze zich in zijn nabijheid vertoonden.
Maar het pleintje lag verlaten. De huisdeuren bleven gesloten en achter de vensters van de huizen, die het dichtst bij hem gelegen waren, zag hij niet eens een gezicht verschijnen. Twintig jaar geleden zou ook dat anders geweest zijn. Toen bestond er nog een onbeschaamde nieuwsgierigheid; toen durfde het beest in de mens nog uit te komen voor wat het was. Nu scheen dat tot het verleden te behoren. De beschaving deed vooruitgang en de botte natuur werd al meer en meer aan banden gelegd. Als ze nog iets kon dat onredelijk leek, was het omdat de bemoeizucht van de mensen op dat punt in gebreke bleef.
Het sneeuwde in april, terwijl de perzikbomen bloeiden, opstandig en overmoedig als iemand die met zijn ondergang voor ogen doet blijken dat hij zich wel verpletterd weet, maar niet gewonnen geeft. Straks zou het volop lente worden, met bloempjes in het gras en verliefden in het gras, waaronder de madeliefjes zouden doodgedrukt worden.
| |
| |
Hugo zag de lentebeelden, die hij lange tijd als kostbaarheden in zijn herinnering had bewaard en weer gleed een zweem van een glimlach over zijn gezicht. Zij hadden hem geholpen om in leven te willen blijven en nu hij levend terug was op zijn geboortedorp, begreep hij dat het zijn plicht was dankbaar te zijn en niet prikkelbaar om de vooruitgang van de beschaving waaraan hij onwillekeurig gedacht had.
Een halve minuut stilstaan op een openbaar plein, met een koffertje aan je voet, terwijl het sneeuwt en donker schijnt te worden, is reeds een lange tijd. Er waren drie plaatsen waar hij onmiddellijk naartoe kon gaan. Een herberg, waar men hem misschien zou herkennen, waar hij iets pittigs zou drinken om zich te verwarmen en zou trachten te vernemen wat er sedert zijn afwezigheid was gebeurd.
Maar het eergevoel dat hem ingeboren was, verzette zich daartegen. In alle omstandigheden had het hem recht gehouden en op zekere dag was hij tot het besef gekomen, als hij dat niet meer had, dat het met hem gedaan zou zijn. Hij zou geen vreemden in zijn moeilijkheden mengen. Waar gevaar bestond voor een aandoening, sterker dan de kracht tot beheersen die in hem lag, wilde hij alleen zijn met zijn familieleden. Zich in hun ogen te vernederen was minder erg.
Hij kon gaan naar het huis waar zijn ouders woonden, of althans gewoond hadden tot hij niets meer van hen gehoord had. Toen hij in 1936 in het huwelijk trad, waren zij van het Hof van Ruwaenen weggegaan, om op het dorp hun intrek te nemen. Hij verlangde dat zij op de boerderij bleven. Maar zij hadden te veel verstand om zich door zijn gevoelsargumenten te laten overtuigen.
- Rosa moet de meesteres zijn in haar huis, had moeder gezegd.
Vader en moeder waren weggegaan, want als je oud wordt, beweerden zij, heb je geen ander geluk dan dat van je kinderen. Hugo was hun enige zoon en dus hun enig geluk. Twee oudere kinderen waren bij hun geboorte gestorven, een derde was tien jaar oud door een hoefslag gedood.
- Het Hof van Ruwaenen is voor je. Wij zijn hier gekomen in 1605, zei vader, na de godsdienstoorlogen en de grote pest uit die tijd. Het is meer dan driehonderd jaar geleden.
Het was zomer toen zijn ouders verhuisden en de zon had alles zuiver gebrand.
- Je zult iedere dag terugkeren, vader!
Vader was geregeld teruggekeerd. Hij kon dat zonder zich op te dringen. Maar moeder was nog alleen gekomen, als zij er een bijzondere reden toe had.
Hun huis was achter de kerk gelegen, in een straat voor oude mensen, honden zonder meester en passies die niet gezien mochten worden.
| |
| |
Hugo nam zijn koffertje op. Aan de derde mogelijkheid, onmiddellijk naar het Hof van Ruwaenen te gaan, dacht hij niet meer. De natte sneeuw smolt zodra ze de grond raakte, maar dicht tegen de huizen en op de vensterbanken, waar de vochtige wind ze niet kon bereiken, bleef zij liggen. Weer glimlachte hij, denkend aan vroeger en aan het wonder dat bezig was zich in hem te voltrekken.
Als hij lang genoeg mocht leven, zou hij de jaren in Rusland vergeten. De beelden die hij eraan bewaarde, zouden verdwijnen zoals de opschriften op oude munten uitgesleten worden.
- Romantisme, zei hij binnensmonds. Ik zou mij moeten schamen.
Het sneeuwen was verminderd, toen hij bij het huis kwam. Ernaar kijkend begreep hij ineens dat hij zijn weg om niet had gedaan. Het was grauw als een grafkelder, de voortuin zag er verwaarloosd uit en achter de vensters hingen ondoorzichtbare gordijnen. Nergens een beetje kleur, een bloem, een glimlach van het leven te bespeuren.
Niet mogelijk dat zijn vader hier zou wonen; zijn vader die van muziek en zonneschijn, opgeruimde mensen en verrassingen gehouden had. Als hij nog leefde zou hij nu zesenzeventig jaar geworden zijn. Een hoge leeftijd, dacht Hugo, als je niets meer zou hebben om je aan te hechten. Niets dan zorg en verdriet om de dwaasheid van anderen. Die anderen zouden je onverschillig kunnen laten als het vreemden zijn, maar zijn het de enigen waar het op aankomt, dan zal verdriet wel dodelijk worden.
Het handvatsel van de ouderwetse bel was verroest. Zij gaf ook een roestige klank. Een slepende stap slofte nader en toen de deur openging, voelde Hugo het als een opluchting aan dat een onbekende vrouw en niet zijn moeder voor hem stond. Zij herkenden elkander niet en dat vergemakkelijkte hun gesprek.
Zij zei dat Johannes Van Eenaeghe jaren geleden gestorven was en zijn vrouw sedertdien in het oude-mannenhuis verbleef.
- In het oude-mannenhuis? herhaalde hij.
- Zij heeft daar een kamer.
Hij begreep wat de bedoeling van die verklaring was: zijn moeder werd niet als een onvermogende beschouwd.
De vrouw vroeg:
- Ken je die mensen soms?
- Ik ben dikwijls bij hen geweest, maar dat is twintig jaar geleden.
- In die tijd is er veel veranderd.
Dat was alles. Verder dan de mat was hij niet geraakt en ook niet willen gaan, toen de vrouw hem uit beleefdheid vroeg binnen te komen.
Enige druppels sneeuwwater waren van zijn jas op de vloer gevallen, nevens zijn koffertje met het etiket van Sorrento. Nevens de palmboom,
| |
| |
het gouden zeezand en de zee met haar korenbloemblauwe golven.
Hugo verontschuldigde zich en ging buiten. Het sneeuwen was minder geworden en zou weldra ophouden. Alsof dat nog belang voor hem had. Wat had er nog belang? Had hij niet alles voorzien wat er kon gebeurd zijn?
Eén zaak wist hij nu zeker: zijn vader leefde niet meer. Onder degenen voor wie zijn terugkeer een bron van vreugde zou worden, was hij verdwenen, die meer dan alle anderen aan die vreugde behoefte had.
Hugo was toen nog niet gehuwd. Zij zaten 's avonds laat in de huiskamer van het Hof van Ruwaenen, hij en zijn vader. Het sloeg elf uur en Johannes sloot het boek waaruit hij gelezen had.
- Tijd om te gaan slapen, zei hij. Het spijt mij. Het zijn verloren uren. Zijn blik gleed langs de muren en de eiken zoldering, die hij in haar vroegere toestand had doen herstellen. De nacht is niet minder belangrijk dan de dag. De dag is voor het heden bestemd, maar de nacht blijft voor het verleden voorbehouden. Onze voorouders zijn hier nu om ons heen. Ik denk dat ze rond het vuur zitten en ons zwijgend gadeslaan. Je moeder verzet er zich tegen omdat het volgens haar niets dan vuiligheid zal opleveren, maar later moet je de muur waartegen de kachel staat afbreken en wederom een oude haard doen maken. Dan zullen onze voorouders weer bij het haardvuur kunnen zitten. Dat is hun plaats. Ik vermoed dat er een middel moet bestaan om met hen te spreken. Als ik daar eens bij hen zal zitten, zal ik trachten met je in betrekking te komen. Zul je dat niet vergeten? Als je een teken ontvangt, denk aan hetgeen wij nu besproken hebben.
Zijn vader was overleden. Zat hij nu 's nachts in de kamer op het Hof van Ruwaenen te wachten? Er was niemand om er aandacht aan te besteden, als hij een teken deed om zijn aanwezigheid te doen blijken.
Hugo liep naar het oude-mannenhuis. Ook dat was veranderd, uitgebreid en gemoderniseerd. De portierster was een oude zuster, die zei dat hij voor haar geen vreemdeling was.
- Want ik ken je reeds lang. Het is veertig jaar dat ik op het dorp ben, eerst als onderwijzeres, nu als hulp in het oude-mannenhuis. Waar ben je al die tijd gebleven?
- Vier maanden geleden hebben ze ons in Rusland gezeid dat we naar huis mochten keren. Wij waren met zeventien over van ons bataljon en zaten in Siberië.
De zuster keek hem aan met haar bleekblauwe ogen, die gewassen waren door het leven en nooit meer vertroebeld zouden worden.
- Is het waar dat het zo koud is in Siberië?
- In de winter is het kouder dan hier, maar in de zomer wordt het
| |
| |
warmer. Het is een schoon land als je er van houdt.
Zij wilde nog meer vragen, zoals ze als kind gevraagd had, eeuwigheden geleden, toen zij op haar vaders schoot zat en hij ophield met vertellen. Maar zij mocht niet zo nieuwsgierig zijn.
- Kom je voor je moeder? hernam zij, haar verlangens overwinnend om aan de verlangens van de bezoeker tegemoet te komen.
- Ik heb vernomen dat zij hier verblijft.
- Zij is gezond. Het gebeurt dat haar verstand helder is, dat zij iedereen herkent en zich kan herinneren wat zij vroeger medegemaakt heeft. Maar dat is een uitzonderingstoestand, die niet lang duurt. Ineens blijkt haar geest weer verduisterd.
De zuster zag het als een mist die opkwam, een mist waarin alles verdween, tot er niets dan een grijze brij weer overbleef. Een vloeibare, zwevende hersenstof.
- Ik geloof dat het een geluk is, besloot zij. Uw moeder weet niet wat haar zou kunnen bedroeven.
Van niets anders meer weten dan van de grijze natte wolken der onbewustheid, was dat het geluk?
- Mag ik eens bij moeder gaan?
- Ik zal het aan moeder-overste vragen, zei de zuster. Het is buiten de bezoekuren. Maar het is redelijk dat wij voor u een uitzondering maken.
Zij wilde hem in een spreekkamer doen wachten. Er brandde vuur, verklaarde zij, en hij zou zich wel moe gevoelen.
Hij kende die wachtkamertjes met hun ouderwets meubilair en de verschaalde lucht van jaren geleden, die nooit ververst werd.
- Als ik niet in de weg sta, blijf ik liever in de gang.
Hij had de gang voor zich alleen. Hoe zou hij iemand kunnen hinderen? De zuster verwijderde zich. Hij hoorde het geratel van haar rozenkrans en het schuifelen van haar rechtervoet over de vloer.
Indertijd had hij zijn vader horen zeggen: sommige mensen verslijten langs hun benen, andere langs hun hoofd. Als het toch moest gebeuren, was het beter dat het gebeurde zoals met zijn moeder. Zij had dus geen verleden meer. Zij was een kind, dat iedere dag opnieuw geboren werd. Maar wat zou ik doen zonder herinneringen en zonder hoop, vroeg Hugo zich af. Kan onbewustheid die naaktste en laatste vorm van het geluk zijn, die anders niets is dan een dierlijk bestaan? Geluk omdat men nog ademt en een lotgeval beleeft, of liever nog een lotgeval is?
De soldaten van zijn bataljon worden op 27 februari bij Tsjerkassi omsingeld. De bevelhebber van de derde compagnie joeg zich een kogel door het hoofd. Twee lagere officieren en enige soldaten volgden zijn
| |
| |
voorbeeld, terwijl de anderen zo aan het leven gehecht waren, dat zij een toekomst vol dreiging boven een zekere dood verkozen. De verschrikkingen grepen hen met de onoverkomelijkheid van natuurrampen aan. Mishandelingen, koude, honger, dorst, eindeloze vermoeidheid. Ze werden ervan beschuldigd de bevolking van een dorp uitgemoord te hebben. De krijgsraad sprak uit dat er op drie mannen één moest terechtgesteld worden. De overlevenden, tot levenslange dwangarbeid veroordeeld, kwamen in Siberië aan toen het zomer geworden was.
De gloeihitte hing te trillen boven de rijpe gerst en tussen de heuvels die, rond en kaal, als schildpadden nevens elkander lagen. De krijgsgevangenen werden verplicht in de oogst te helpen. Zonder kracht en hoop als zij waren, viel die arbeid hun zeer zwaar. Hugo leed er minder onder omdat hij het werk dikwijls gedaan had. 's Middags was het toegelaten in de schaduw te liggen van enige wilgen, die in een bosje bijeenstonden. De aanraking met het gras en de aarde maakte dat hij er, met een diep gevoel van wellust, bewust van werd dat hij nog een lichaam had. Van dat ogenblik af droeg het leven hem verder omdat hij opnieuw aan het leven gehecht was.
Hij hoorde de zuster naderen, vergezeld van moeder-overste, die niet zo oud was als hij verwacht had. Wat hem opviel en toch niet verwonderde was dat zij geen vragen stelde. Waarschijnlijk had zij niet meer nodig dan wat de portierster haar verteld had, om zich over de bezoeker een oordeel te vormen.
- U had niet in de gang mogen blijven, merkte zij op.
De portierster gaf daar geen antwoord op. Hij was het die zei dat hij geweigerd had om in de spreekkamer plaats te nemen.
- Laten wij bij uw moeder gaan.
Zij woonde op de eerste verdieping, waar zij een zitkamer en een slaapcel ter beschikking had. Hugo zag haar bij de tafel zitten, een mummelende oude vrouw, die bezig was met breien. Zij deed niet anders dan breien. Het kostte moeite haar ertoe te verplichten dat werk te onderbreken, om iedere dag een wandeling in de buitenlucht te maken. Zij breide sokken en truien in een eindeloze reeks, in alle kleuren en maten, te veel zelfs voor de kostgangers van het gesticht. Een deel van dat breiwerk werd achteraf uitgetrokken, zodat zij wederom met hetzelfde wolgaren kon beginnen.
- Alma, zei moeder-overste, zich buigend over de vrouw die nog niet opgekeken had, hier is iemand die je zeer goed kent.
Op hetzelfde ogenblik, alsof het afgesproken was, stak de portierster het licht aan. Er ging een schok door de oude vrouw, zij hief het hoofd op en haar blik vestigde zich op Hugo, die niet zo fel ontroerd was, als
| |
| |
hij het zich van te voren ingebeeld had. Hij besefte dat het was omdat hij door het uiterlijke van haar verschijning afgeleid werd en te veel aandacht aan haar reacties schonk.
- Ik ben het, zei hij. Ik ben Hugo.
Haar gezicht verhelderde en even had hij de indruk dat haar ogen zich verwijdden omdat zij hem herkende. Maar even vlug ontging hem die hoop. Weer grepen haar handen naar de brei die op haar schoot gezonken lag. Moeder-overste nam hem zachtjes van haar af en legde hem op de tafel.
- Nu moet u eens goed luisteren, drong zij aan. Uw zoon Hugo, die tijdens de oorlog weggegaan is, staat hier bij mij.
Zijn moeder mompelde iets, dat Hugo niet kon begrijpen.
- Zij beeldt zich in, verklaarde moeder-overste, dat iemand haar ring gestolen heeft. Een ring met een groene steen, die zij in haar juwelenkistje bewaarde en niet terug kan vinden. Zij spreekt er dikwijls over als zij onbekenden ziet. Zij wantrouwt hen, zoals ze trouwens ook ons wantrouwt.
Die ring in de vorm van een opgerolde slang, die een smaragd op haar rug droeg, herinnerde Hugo zich onmiddellijk. Hij was een familiestuk en als zijn moeder hem indertijd aan haar schoondochter geschonken had, was het om haar een blijk van genegenheid te betonen. Aanvankelijk had zij zich tegen het huwelijk van Hugo en Rosa verzet. Toen bleek dat Hugo zich door haar tegenstand niet liet beïnvloeden, verenigde zij zich grootmoedig met zijn beslissing en nam tegenover Rosa een tegemoetkomende houding aan.
- Ik weet waar de ring is, zei hij. Mijn vrouw heeft hem van haar gekregen.
Zij stonden weer zwijgend rond de oude vrouw, die voortdurend bij zich zelf sprak, en beseften dat hun pogingen om tot haar geest door te dringen nutteloos waren.
- Kunt u niet terugkeren?
Natuurlijk kon hij dat. Slechts later zou hij begrijpen dat de vraag niet zo maar gesteld was.
- Het kan gebeuren als u over een uur terug bent, dat uw moeder u zal herkennen.
Zij liepen weer door de gang naar de voordeur toe. Hij bedankte de zusters en vroeg of hij morgen terug mocht keren.
- Dat spreekt vanzelf, antwoordde moeder-overste. Als wij u met iets kunnen helpen, vraag het zonder meer. Wij houden geen hotel, maar desnoods kunt u hier vernachten.
- Ik ga naar huis, zei hij.
| |
| |
Buiten was het bijna donker geworden. Naar het Hof van Ruwaenen bedroeg de afstand niet meer dan een halfuur. Daar zag hij niet tegenop. Hij zag er evenmin tegenop dat hij herkend werd door mensen die zouden weten wat hij misdaan had. Zij mochten de politie waarschuwen; hij vond het niet erg, als hem maar de tijd gelaten werd om zijn vrouw en zijn zoon weer te zien. Zestien jaar Siberië hadden hem onverschillig gemaakt voor wat hem in eigen land kon overkomen. De schaarse voorbijgangers schenen geen aandacht aan hem te schenken. Wie dacht er nog aan een man, die zo lang uit de dagelijkse omgang verdwenen was?
Wat leek het ontzaglijk lang geleden dat hij als knaap van zeven jaar op de grond lag te stampen van kwaadheid, als hem iets tegen zijn zin bevolen of verboden werd. Die knaap was in Rusland een volwassen man geworden, maar helemaal gestorven was hij niet. Aan die onsterfelijke jongen dankte hij het dat verlatenheid, honger en ziekte, hem niet klein gekregen hadden. Nu was hij nog in hem aanwezig, ergens in een kamer, waar zijn bewustzijn zelden binnentrad. Maar hij leefde en had zich niet verloren gegeven.
Hoe zou zijn zoon eruitzien? Uit de brieven van zijn ouders, die hem bij het leger bereikt hadden, wist hij dat Rosa hem Patrick geheten had. Die naam was hem niet bevallen. Zijn voorkeur ging naar Lauwreins, omdat zijn vader zo heette. Nu kende hij zijn vrouw genoeg om te beseffen dat zij die naam gekozen had om hem dwars te zitten.
Patrick dan. Misschien had de jongen, die nu achttien jaar zou zijn, reeds die Ierse voornaam van zich afgeworpen. Als hij enigszins op zijn vader geleek, zou hij zich door niemand als een knecht laten behandelen. Trots op zijn zelfstandigheid zou hij zijn eigen weg gaan, overtuigd dat het de beste weg was en bereid alle gevolgen ervan te dragen, als het bleek dat hij een vergissing begaan had.
De honden sloegen aan, toen hij aan de boerderij gekomen was. Even schrok hij op. Toch was het duidelijk dat het niet meer dezelfde honden konden zijn, die hem voor zijn vertrek gekend hadden. Laten zij maar blaffen, dacht hij. De geur van zijn geboorteplaats, geur van aarde en dieren, stro en nat geregend groen ontroerde hem.
Hij liep nevens de stoep om zich niet door zijn stappen te verraden en toen het in zijn bewustzijn opkwam dat er geen reden voor die bescheidenheid was, stond hij reeds voor de deur van zijn eigen woning.
Hij deed de klopper neervallen en wachtte. Hij zou binnengaan in het licht en de warmte en meteen zou een verleden voorgoed afgesloten worden. Nu zou hij zich kunnen vernederen voor Rosa en bekennen dat hij haar onrecht aangedaan had. Als zij hem onderbrak om te zeggen dat het niet goed was op voorbije gebeurtenissen terug te keren, zou
| |
| |
hij haar in edelmoedigheid overtreffen en verklaren dat hij de hoofdschuldige voor hun ongeluk geweest was.
Een onbekende vrouw kwam de deur openen.
In haar half dichtgeknepen ogen las hij de vraag:
- Wat kom je hier doen?
Dat wantrouwen prikkelde hem.
- Ik ben hier thuis.
Verbazing, schrik en minachting gleden over haar gezicht en ontnamen het zijn afwachtende uitdrukking. Zonder verdere aandacht aan haar te besteden nam hij zijn koffertje op.
De vrouw schreeuwde:
- Hij is het, Rosa!
In de woonkamer stond Hugo tegenover zijn vrouw en een man die hij nooit gezien had. Een man met een snorretje, die zijn benen op een stoel gelegd had. Geschrokken keek hij op en in die blik las Hugo dat hij een indringer voor zich had die een lafaard was.
- Wat kom je hier doen? vroeg Rosa. Eigenlijk spuwde zij het in zijn gezicht, met een stem waarin verbijstering en haat weerklonk.
Zo hadden zij meer dan eens tegenover elkander gestaan. In Siberië had Hugo dikwijls aan die botsingen gedacht. Waarom was hun huwelijk op een mislukking uitgelopen? Hun houding tegenover het leven, wat feitelijk neerkwam op hun manier van zijn in het leven, was al te verschillend. Zij wilden gelukkig zijn, maar het geluk was anders voor de een en de ander. Voor hem betekende het voortzetting van een verleden; voor haar was het genieten en vrolijkheid voor zich zelf.
Hij had genoeg aan zijn werk en een zoon, die zijn taak zou overnemen om ze later aan een kleinzoon door te geven. Maar die zoon werd niet geboren. Hugo's onrust werd achterdocht, de achterdocht groeide tot verachting uit. Rosa was bang voor de schennis die haar lichaam door een zwangerschap zou ondergaan, voor het verlies van haar jeugdige aantrekkelijkheid. Voor haar was het Hof van Ruwaenen een ballingsoord, vanwaar zij geregeld wegvluchtte om niet in zwaarmoedigheid en neurotische angst te verzinken.
Telkens dat zij naar de stad geweest was, bracht het een verdere verwijdering van haar echtgenoot bij. Soms vielen er harde, grievende woorden. Dan gilde zij, over haar zenuwen heen, en hij verweet haar die onbeheerstheid, waarin hij een kenmerk van minderwaardigheid zag.
Achteraf werd het hem duidelijk dat zij zich nochtans eerlijk ingespannen hadden om tot meer begrip van elkander te komen. In het vierde jaar van hun huwelijk aanvaardde zij een kind. Nu was het zijn wens dat zij alles vermeed wat de vrucht in haar schoot zou kunnen schaden.
| |
| |
Maar zij had verstrooiing nodig en dus ging zij toch naar de stad. Een beschamende vrees voor gevaren die hij niet wilde omschrijven vervulde hem met bitse onverdraagzaamheid. Bij haar thuiskomst viel hij tegen haar uit. Op zeker ogenblik schreeuwde zij buiten zich zelf dat zij zich niet aan hem gebonden voelde en niet gaf om het kind dat hij van haar verlangde. Op die woorden stond hij op en zei dat hij haar niet van haar vrijheid wilde beroven. Hij ging weg en uit gekrenkte trots nam hij dienst in een hulpkorps van het Duitse leger.
Vele malen had hij bij zich zelf besloten, als hij ooit naar huis terug mocht keren, dat hij over die gebeurtenis niet meer zou spreken. Tenzij als de gelegenheid zich voordeed, om eenvoudig schuld te bekennen en daardoor vergiffenis te vragen.
Hij beeldde zich in dat hij bij het venster stond en niet naar haar keek.
- Ik heb het slecht gedaan.
- Denk er niet aan. Het is zo lang geleden.
- Reeds de volgende dag speet het mij. Maar ik was te eigenzinnig om het toe te geven.
Maar Rosa herhaalde honend, alsof zij tot een bedelaar sprak:
- Ik dacht dat je reeds lang je verdiende straf gekregen had.
- Dat ik gesneuveld was? Of door de Russen langzaam kapot gemaakt? Waarom niet?
- Ga voort! Wij hebben niets met je te maken. Je hebt niet het recht om terug te keren na achttien jaar!
Hij had zijn koffertje met de groene palmboom van Sorrento neergezet en zijn handen op zijn rug gevouwen. Nu stond hij met zijn handen tegen de muur.
- Wat zul je doen als ik blijf?
Hij zag de uitdrukking van haar gezicht verstarren. Het leek een masker van ontzetting en angst te worden. Het masker dat hij in de oorlog meer dan eens gezien had, als iemand voor de dood, voor de vernietiging stond.
Nu meende hij de toestand te mogen uitbuiten en Rosa zeggen waar het op aankwam.
- Behoort dit alles niet aan mij toe? De tafel waaraan je zit, het bed waarin je slaapt, het brood dat je eet?
Zo zou hij verder kunnen gaan, had hij zich zelf niet belachelijk gevonden. Hij was geen toneelspeler; daarvoor had hij te veel kritische aandacht voor zich zelf. Hij deed een inspanning om redelijk te zijn.
- Laten wij over die gevoelskwesties heenstappen en overleggen hoe wij onze zaken op orde kunnen stellen. Maar ik wil dat Patrick bij ons is. Hij moet weten wat wij met elkander te bespreken hebben.
| |
| |
Onwillekeurig keek hij om zich heen, alsof hij zocht naar een voorwerp dat aan zijn zoon zou toebehoren.
De man met het snorretje had die vermildering in Hugo's gemoedstoestand aangevoeld. Nu had hij ineens de moed om zich kwaad te maken. Hij viel Rosa bij met de hese basstem van een vette hond.
- Als je niet dadelijk vertrekt, zal ik er mij mede bemoeien!
Rosa greep de mouw van zijn huisjasje vast.
- Zwijg, Fortuné! Laat alles aan mij over.
Hij heette Fortuné. Als ik je een klap in je opgezwollen gezicht geef, loop je weg van de vrees, dacht Hugo, die geneigd was om te lachen.
- Ga weg! herhaalde Rosa. Kom morgen terug. Of laten wij een afspraak maken bij de notaris. Dan kan alles geregeld worden.
Wat zou er geregeld worden? Het Hof van Ruwaenen was het eigendom van zijn familie. Wat hij en zij sedert hun huwelijk gewonnen hadden, moest over twee helften verdeeld worden. De kleine bruidschat die zij ingebracht had kon zij vooraf terugnemen en zelfs was Hugo bereid haar te laten behouden wat zij tijdens zijn afwezigheid verdiend had. Zij zouden wettelijk scheiden. Zij waren toch nooit één geweest. Dan kon zij haar leven met Fortuné voortzetten. Geen gevaar dat Hugo haar ooit om die walgelijke kerel zou benijden.
Maar eerst wilde hij zijn zoon leren kennen. Patrick was oud genoeg om op de hoogte te zijn van wat zijn ouders over hun toekomst zouden beslissen.
- Patrick? hernam zij ironisch.
Haar ogen begonnen te glanzen en haar gezicht kreeg zijn gewone kleur terug.
- Patrick zit reeds meer dan een jaar in een wederopvoedingsgesticht!
Zij zei het uitdagend, beseffend hoeveel pijn ze hem met die mededeling zou doen.
Hij was van jongsaf onhandelbaar geweest. Een wild beest, beweerde zij, een wolf uit het bos. De mensen hadden haar soms gevraagd van wie hij zijn karakter geërfd had. Hij wilde naar mij niet luisteren en op school kwam hij tegen zijn onderwijzers en leraars in verzet. Hij moest vrij zijn en als je hem vroeg wat hij daaronder verstond, kon hij geen antwoord geven. Soms had hij woedeaanvallen die aan krankzinnigheid deden denken en dan sloeg hij met alles wat hem onder handen kwam.
Zo had hij op zekere dag een studiemeester in het gezicht gewond. Natuurlijk dat hij van school weggezonden werd.
- Wij hebben tienmaal meer voor hem gedaan dan mocht verwacht worden.
Op een andere school ging het niet beter. Met enige schoeljes van
| |
| |
zijn leeftijd had hij een bende gevormd. Zij vielen de mensen lastig, beschadigden hun auto's en ten slotte begonnen zij te stelen. Natuurlijk dat de politie erachter kwam.
- Om als dief uit de gevangenis te blijven, moet je meer verstand bezitten dan hij heeft. Weet je wat hij zei tot de kinderrechter, die over zijn geval moest oordelen? Zij wilden het onrecht op de wereld herstellen.
Rosa lachte honend en de man met het snorretje, die aan een zeehond deed denken, lachte op zijn beurt. Het onrecht van de wereld.
Toen Patrick een tweede maal voor de rechter moest verschijnen, begreep de magistraat zoveel van de toestand dat hij de jongen naar het rijkswederopvoedingsgesticht zond. Om te zien hoe hij het maakte, was Rosa hem gaan bezoeken. De directeur had Patrick verplicht bij haar te komen. Anders zou hij de onbeschaamdheid zo ver gedreven hebben, dat hij haar niet eens wilde groeten.
- Het is beter, zei de directeur, dat u hem met vrede laat.
Zij verlangde niet liever dan hem met vrede te laten.
- Waarom heb je niet beter voor hem gezorgd? vroeg Hugo.
- Zoals ik voor jou had moeten zorgen?
- Ik zal morgen of overmorgen terugkeren.
- Hij zal niet terugkeren, zei ze tot Fortuné, wanneer Hugo vertrokken was.
- Hoe zul je het beletten? vroeg hij geeuwend, want hij verlangde naar zijn bed.
- Ik zal de politie opbellen. Wat beeldt die verrader zich in?
Van Eenaeghe ging terug naar het dorp. Er was geen andere keus. Nu was het hem duidelijk waarom de moeder-overste van het oude-mannenhuis gezeid had, dat hij daar mocht overnachten. Zij had voorzien hoe zijn bezoek aan het Hof van Ruwaenen zou eindigen. Waarschijnlijk had zij in haar leven meer medegemaakt dan hij had kunnen vermoeden. Zij zou niet eens verwonderd zijn als zij hem opnieuw zag verschijnen.
Zij deed een overvloedig avondmaal gereed maken en bracht hem zelf een fles donker bier.
- Daarvan zult u kunnen slapen, verzekerde zij.
Dat was iets wat hij moeten leren had, dulden dat hij geholpen, dat hij bemoederd werd. Dankbaar zijn voor een slok regenwater in het holletje van zijn gevouwen handen, voor een lichaam dat eens geen pijn deed, voor een vluchtige glimlach waar geen bedrog achter lag.
De volgende morgen vroeg hij zijn schuld, maar de overste aanvaardde geen geld.
- Dat komt in orde, later, als u weer thuis bent.
Zijn koffertje met de blauwe zee van Sorrento had haar ontroerd.
| |
| |
- Misschien mag ik het hier vandaag laten staan? vroeg hij deemoedig. Ik ga mijn zoon opzoeken.
Het was een fijne dag, met wind uit het zuiden. Ongelooflijk dat het de vorige avond gesneeuwd had. Of heb ik het alleen maar gedroomd? Nu gebeurde het meer en meer dat hij de verschillende realiteiten van het leven niet meer uit elkander kon houden. Ze schenen meer en meer in elkander over te vloeien. Had hij iets in werkelijkheid ervaren of het alleen in zijn verbeelding beleefd?
Het wederopvoedingsgesticht lag aan een eenzame weg, op twintig minuten van de bushalte. Hugo veronderstelde dat het zo gewild was, om drukte van nieuwsgierigen rond de gebouwen te voorkomen. Links en rechts was eerst niets dan bos en weiland te zien. Dan enige huizen, achter de bomen en struiken verborgen, waar waarschijnlijk het personeel van het gesticht gehuisvest was. Een blond meisje kwam aan het hek staan en keek naar de vreemdeling. De vreemdeling keek naar het gehele schilderij: het kind, de woning blank en groen en de rode hagedoorn aan de gevel, in overweldigende bloei.
De mensen op het bureau waren niet onvriendelijk, wel een beetje stijf en verveeld. Zo had hij de ambtenaren altijd medegemaakt, voor hij het land verlaten had. Ondertussen had Europa in zijn voegen gekraakt, maar zij waren niet veranderd.
- Wij zullen de directeur op de hoogte brengen. Het lijkt een moeilijk geval.
De directeur was een man die in zijn tuin werkte, een hereboer op zijn zondags, die geen dwaze verwachtingen koesterde. Alles was in alles. De dingen moesten hun tijd duren en die tijd kon verlengd noch bekort worden. De jonge mensen die onder zijn gezag stonden droegen niet alleen de schuld voor de misdaden die de maatschappij hun ten laste legde. Niemand mocht hopen dat zij door een verblijf in zijn instituut spoedig beter zouden worden. De bloem gaat niet open voor haar tijd gekomen is en hoeveel twijgen zijn er niet die nooit bloemen dragen?
De directeur nam Van Eenaeghe mede naar zijn eigen woning.
- Op mijn bureau ben ik een ambtenaar, zei hij. Vaak heb ik de indruk dat de muren almaardoor naar elkander toe schuiven en ook het plafond lager wordt. Thuis kan ik ademen en nemen alle dingen normale verhoudingen aan. Wij zijn niet overal mens op dezelfde manier.
Hij bood zijn bezoeker een kop koffie aan en een sigaar die niet trok, omdat zij vochtig was. Als pijproker had hij weinig aandacht voor sigaren.
- Uw zoon, zei hij, is het slachtoffer van anderen.
Hugo roerde melk en suiker in zijn koffie om.
| |
| |
- Ik neem aan dat het waar is, gaf hij toe. Ik hoop dat het nu anders wordt.
Hij zou zich voorgoed op het Hof van Ruwaenen vestigen. Dat zijn vrouw van hem wegging, was de beste oplossing. Zij kon met haar Fortuné gelukkig zijn. Hij zou werken, een verbond sluiten met de natuur en zich om niet anders dan de vrucht van zijn arbeid bekommeren. In zijn wereld zou zijn zoon een centrale plaats innemen. Hij zou de toekomst zijn.
- Hoe zal uw zoon reageren, als hem medegedeeld wordt dat zijn vader hier is? Het zal afhangen van factoren die wij niet kunnen nawijzen. Ik meen evenwel dat wij een risico mogen wagen. De dingen vertonen de neiging op orde te komen, als men er welwillend tegenover staat. Natuurlijk dat u gaarne enige tijd met uw zoon alleen zal zijn. Ik wil u niet in een spreekkamer opsluiten. Het is nu tien minuten voor tien. Ik zal hem doen roepen. Hij mag het gesticht verlaten en de gehele dag bij u blijven. Alleen moet hij zich deze avond voor zes uur persoonlijk bij mij aanmelden. Wij kunnen clan verder spreken. Het is hier een mooie streek. U kunt uren lang door de bossen wandelen. Er is ook een bescheiden restaurant bij een vijver, waar in de week zelden iemand komt, Patrick weet waar het ligt.
Patrick kwam en zij stonden tegenover elkander, zoals beeld en spiegelbeeld tegenover elkander staan. Dertig jaar geleden had Hugo er naar gestalte en voorkomen uitgezien zoals zijn zoon nu was.
- Zoals wij afgesproken hebben, besloot de directeur, die zijn pijp aangestoken had en naar buiten wandelde.
Vader en zoon volgden zijn voorbeeld. Zij hadden nog zeven en een half uur, bijna een gehele dag voor zich. Eerst kwamen hun woorden moeilijk los, want zij zouden vreemden zijn geweest, was het niet van hun bloed. Zij liepen langs een weide, waarin madeliefjes bloeiden. Een zwaluw scheerde laag langs het gras.
- Hoe is het mogelijk, zei Hugo.
Twee tranen liepen zo maar langs zijn gezicht. Hij wiste ze niet af. Zelfs verwonderde het hem niet, dat hij nog tranen had. Vroeger had hij huilen als een schande beschouwd, iets oneerbaars dat men, eens de kinderjaren achter de rug zijn, zich zelf niet mag toelaten. In Siberië had hij de gave van de tranen teruggekregen. Op zijn brits, in de barmhartige duisternis, had hij soms geweend. Leid mij terug naar mijn huis, bad hij dan. Ik zal nooit maar één thuis op de wereld hebben. Laat mij nog enige jaren gelukkig zijn voor alles voorbij is.
Hij mocht aan zich zelf niet meer denken. Na het gesprek van gisterenavond wist hij dat er zware moeilijkheden moesten overwonnen wor- | |
| |
den voor zijn toestand ten overstaan van Rosa wettelijk geregeld en hij opnieuw in het bezit van het Hof van Ruwaenen zou gesteld worden. Zoveel moed en wilskracht kon hij nog opbrengen, dat hij die moeilijkheden onder de knie zou krijgen.
- Dan zullen wij samen zijn, Patrick. Een geheel leven ligt nog voor je.
- Ik zal het hun nooit vergeven.
Dat kon betekenen: ik zal het mijn moeder en de man met zijn snorretje nooit vergeven. Misschien sloeg het zonder onderscheid op alle mensen terug.
Ook Hugo zou zo gesproken hebben, vijfentwintig jaar geleden. Als in een kringloop kwamen dezelfde dingen altijd terug.
- Je kunt ze niet erger treffen dan door zelf gelukkig te zijn.
Het was nog geen twaalf uur, toen zij in het restaurant aankwamen. Zoals de directeur voorspeld had, waren zij er alleen. Hugo wist hoeveel geld hij bij zich had. Deze avond nog, als hij terug was op het dorp, zou hij bij de notaris gaan. Hij was nog altijd eigenaar van het Hof van Ruwaenen. Geld zou hij gemakkelijk kunnen krijgen. Hij bestelde een maal en terwijl het gereed gemaakt werd, keken zij uit over de vijver.
- Als je niet gekomen was, zei Patrick, zou ik het niet lang meer uitgehouden hebben. Men moet huichelen en heimelijk kwaad doen - of weglopen. Weglopen om weer gesnapt te worden. Nog liever zou ik mij van kant gemaakt hebben.
Een wolkje zeilde langs de verraderlijk blauwe hemel; een schaduw schoof over de waterplas.
Zelfmoord plegen! Hoe dikwijls was de bekoring niet bij Hugo opgekomen. Dan leek het hem het laatste middel dat overbleef om over zijn eigen lot te beslissen. Maar nooit had de gedachte hem kunnen overtuigen, want hij wilde leven ondanks alles. Zolang er leven in hem was, zou hij willen bestaan.
- Je zult het nooit echt gemeend hebben, zei hij tot zijn zoon.
- Niet gemeend, vader? Dan zou het ineens gedaan geweest zijn.
Op dat ogenblik kwam een blauwzwarte jeep van de rijkswacht het pleintje tussen de vijver en het restaurant opgereden. Er stapten twee gendarmes uit, die de omgeving opnamen, terwijl een derde, nog achter het stuur, iets in het boordkastje van de wagen scheen te zoeken. Toen hij het gevonden had, sprong ook hij op de grond en flapte de deur achter zich dicht. Het klonk, metaal op metaal, als een schot.
- Wat komen zij hier zoeken? vroeg Patrick, met een schichtige blik naar de deuren.
- Ik ben een landverrader en dat moet nog bestraft worden.
| |
| |
De gendarmes traden binnen, bleven aarzelend staan en wisselden enige woorden met elkander.
De oudste van de drie kwam op het tafeltje toe.
- Bent u soms Hugo van Eenaeghe?
Hugo knikte bevestigend.
- Komt u mij halen?
- Wij zijn ertoe verplicht, antwoordde hij met een glimlach, alsof het een grapje gold.
De eigenaar van het restaurant was uit een der deuren op de achtergrond verschenen en kwam met beslistheid nader.
- Ik weet niet wat die heer misdaan heeft, zei hij, maar ik vraag dat u hem eerst zou laten eten.
- Landverraad. In de oorlog Duitse soldaat geweest.
Zij wilden zich niet onmenselijk aanstellen.
- Waar is dat eten?
- Binnen vijf minuten is het klaar.
- Wij zullen een half uur wachten, niet langer.
- U kunt ondertussen een glas bier van mij drinken. Of mag u dat niet aanvaarden?
De mannen keken naar de adjudant, die de leiding over hun groepje had. Nauw merkbaar haalde hij zijn schouders op en dat werd als een toestemming begrepen.
- Een half uur, zei de adjudant, die zijn nikkelen zakuurwerk voor zich op het tafeltje legde. Dan vertrekken wij.
Patrick wilde niet eten.
- Laat je daardoor niet in verwarring brengen, zei zijn vader. Hoelang zullen ze mij opsluiten? Niet langer dan twee of drie jaar.
- Dat houd ik toch niet uit.
Hij stond op om weg te gaan.
- Eet eerst, jongen. (Doe geen dwaasheden, lieve jongen!) Jij hebt nog al de tijd. De directeur verwacht je maar tegen zes uur.
- Het heeft toch geen zin.
Hij stak zijn vader zijn hand toe. Hugo liep achter hem aan. Maar voor hij de deur naar buiten kon bereiken, versperde de adjudant hem de weg.
- U moet met ons meegaan!
De jongen daalde de trappen van het terrasje af en liep in een boog om de vijver heen. Om de waterplas waarop de kinderen soms scheepjes lieten vlotten. Plotseling bleef hij staan om zich om te draaien. Hij stak zijn hand op om afscheid te nemen, voor hij achter de bomen verdween.
|
|