Tot aandenken aan Paderborn
Altijd weer verrast mij in Duitsland, voornamelijk in het westen en het noorden, de belangstelling voor en de kennis van onze literatuur. Verrast? Alsof ik het niet van jaren vóór de oorlog wist.
Natuurlijk is er het gezichtspunt, maar dit wordt door allerlei factoren bepaald, waaronder in niet geringe mate het geestelijk en gevoelsmilieu, de eigen traditie, de eigen voorkeur en de eigen noden. Men denke ook maar aan de visie van Nederland op onze letteren. En, omgekeerd, aan onze eigen praktische kennis en onze waardering van bijv. de Scandinavische roman of de Amerikaanse literatuur. Een confrater-in-de-letteren zei me onlangs dat hij in een uit het Noors vertaald overzicht van de Noorse letterkunde de naam niet had aangetroffen van de bij ons verslonden Trygve Gulbranssen, van wie men mag zeggen dat hij hier op zeker ogenblik de plaats van Hamsun heeft ingenomen.
Zijn belangstelling en kennis aangenaam verrassend, nog veel prettiger is het, te kunnen vaststellen hoe sommige van onze schrijvers geassimileerd worden. Want dat is een volgend stadium: de kennismaking gaat over in vertrouwdheid. Wat is het anders, wanneer een stadsambtenaar van Paderborn, de stad met de 200 bronnen, in een plaatselijke publikatie Vlaamse cultuurdagen aankondigt met de bekentenis dat hij als jongen ‘De Leeuw van Vlaanderen’ met zijn vriendjes gespeeld heeft (zonder dit eerst in ‘De Witte’ te hebben gelezen!) en dat zijn eigen kinderen onder elkaar ‘De nood van Sinter Klaas’ van Timmermans hebben gespeeld?
Assimilatie ook, wanneer ik, in een mooi album over Paderborn een hoofdstukje over letterkunde en toerisme lezend, weer op de naam van Timmermans stoot tussen die van Washington Irving, Hermann Löns en Frederico Fellini. Van de Amerikaan wordt gezegd dat zijn schetsen Granada in de 19de eeuw tot een toeristisch centrum hebben gemaakt. Dat Löns ongeveer hetzelfde gedaan heeft voor de Lüneburger Heide. Dat Fellini eens moet gezucht hebben: ‘Men maakt een bitter-ernstig werk (La dolce vita) en steekt er al zijn bekwaamheden in, en wat is het gevolg? Een toenemend vreemdelingenverkeer!’ En daar tussenin: ‘Ist der Lobgesang des 1947 gestorbenen Flamen Felix Timmermans auf seine Heimat nicht Fremdenverkehrswerbung aus dichterischer Schau?’
En dan is er die oude heer, Prof. Ferdinand Wippermann, die ons als toemaatje bij een literaire avond, waar reeds verscheidene schrijvers zijn opgetreden, dit sonnet leest, dat hij jaren geleden op Gezelle heeft gemaakt:
Guido Gezelle
Du liebe Gotteslerche! Dein Genist
Verhohlen schmiegt sich in der Furche Braun.