| |
| |
| |
Maurits Engelborghs
De reputatie van D.H. Lawrence
De Engelse romancier, dichter, criticus, essayist en zondagsfilosoof D.H. Lawrence is ongetwijfeld één der meest-miskende schrijvers van zijn tijd geweest. Schrijven was zijn leven en gedurende zijn ganse schrijversleven heeft hij met de grootste armoede geworsteld, omdat zijn werk nooit het publiek vond dat het verdiende. Hij had zijn vurige bewonderaars natuurlijk, mensen die vanaf het eerste uur in hem geloofd hebben en hem tot het einde toe veelal ook trouw gebleven zijn: zo zijn daar in de eerste plaats zijn vrouw, Ford Madox Ford, Edward Garnett, Aldous Huxley - om slechts enkele der meest-bekenden te noemen. Maar naast dit handvol getrouwen, wier bewondering en loyauteit dan nog lang niet altijd door literaire overwegingen ingegeven waren, had hij zoveel vijanden en verguizers, dat een minder-overtuigde persoonlijkheid gemakkelijk zou bezweken zijn onder de druk van hun aanvallen. Zijn leven lang had hij af te rekenen met een systematische lastercampagne en bekrompen, negatieve kritiek in een aantal ‘brave’ tijdschriften. Zijn vierde roman, The Rainbow (1915), werd wegens zijn zogezegde obsceniteit door de politie in beslag genomen. De publicatie van zijn volgende roman, Women in Love (1920), werd vier jaar tegengehouden, omdat Lady Ottoline Morell de auteur met een diffamatieproces bedreigde - niet zonder reden, moet ik er bijvoegen, want ze werd in het boek ongenadig gehekeld. Ook bij de Amerikaanse uitgave van dit boek ontstond heelwat herrie. De volledige versie van Lady Chatterley's Lover (1928) moest te Florence in een privé-editie worden uitgegeven, die prompt verboden werd in Engeland en in Amerika. In 1929 werden twee handschriften van de dichtbundel Pansies (1929) door de Londense politie in beslag genomen en in hetzelfde jaar werden bij een tentoonstelling van zijn schilderijen te Londen dertien doeken op politiebevel
verwijderd en het scheelde maar weinig of ze werden verbrand. Over gebrek aan belangstelling had Lawrence tijdens zijn leven dus eigenlijk nooit te klagen, maar het was veelal belangstelling van een soort dat schrijvers kunnen missen.
| |
| |
Na zijn dood, in 1930, verschenen op enkele maanden tijds niet minder dan vijf boeken over Lawrence: Rebecca West, D.H. Lawrence; Richard Aldington, D.H. Lawrence; Stephen Potter, D.H. Lawrence, A First Study; F.R. Leavis, D.H. Lawrence en Middleton Murry, Son of Woman. In de daaropvolgende jaren, tot 1939, volgden nóg een twintigtal studies. Alwie Lawrence van dichtbij gekend had scheen moeilijk aan de bekoring te kunnen weerstaan een boek aan hem te wijden. Nu is het wel kenschetsend dat daarvan een groot gedeelte bestond uit persoonlijke herinneringen aan de man en haast alle hechtten ze meer belang aan Lawrence als mens en filosoof dan aan Lawrence als kunstenaar. Heel die tijd heeft het bewogen en tragische leven van de man een evenwichtige appreciatie van het werk in de weg gestaan. Gedurende de Tweede Wereldoorlog kende de reputatie van Lawrence een onheilspellende verzwakking. Tussen 1939 en 1947 verscheen geen enkel boek over hem en, wat wellicht nog erger is, hij werd ook niet meer gelezen, zeker niet door de jonge generatie. Logische redenen voor zulke grillige schommelingen in een schrijversreputatie zijn vaak moeilijk te vinden, maar in het geval van Lawrence schijnen sommige uitspraken van hem, die hem - ten onrechte - van sympathie voor het fascisme konden doen verdenken in die verwarde oorlogsjaren, de doorslag te hebben gegeven: Lawrence werd nog steeds bij voorkeur als profeet aangezien en als profeet stelde hij nu eenmaal teleur.
Het is pas na de oorlog dat de belangstelling heropflakkerde en eindelijk begon nu ook de kunstenaar zijn rechtmatig deel te krijgen. Een keerpunt was het boek van F.R. Leavis, D.H. Lawrence: Novelist, dat in 1955 verscheen. Het is de beste studie die tot nog toe over Lawrence geschreven werd. Haar grote verdienste is, dat ze zich uitsluitend en minutieus met het romanwerk bezighoudt, zonder zich ooit te laten afleiden door biografische details. Hetzelfde jaar verscheen ook de meest-volledige biografie, Harry T. Moores The Intelligent Heart. In 1956 publiceerde Graham Hough The Dark Sun, één der grondigste studies van Lawrences ganse oeuvre in zijn artistieke zowel als filosofische aspecten. Een geheel aparte betekenis hebben The Memoirs and Correspondence van Frieda Lawrence (1961). In één van haar essays schrijft ze terecht: ‘Lawrence believed in his destiny, and his destiny included me as his wife... If he had married another woman his work and his life would have been different.’ (p. 141). Maar wie het lot van een genie wil delen, is ook gedoemd in zijn schaduw te leven, tenzij men zelf een genie is. Frieda Lawrence was, in meer dan één opzicht, een merkwaardige vrouw. Toen ze, in de lente van 1912 D.H. Lawrence ontmoette, liet ze haar bezadigde man en haar jonge kinderen in de steek om de dominerende, wispelturige, geniale schrijver te volgen. Trouw was ze
| |
| |
hem niet altijd - getuige o.m. haar escapade met Middleton Murry -, maar ze bleef bij hem tot aan zijn dood, omdat ze wist dat hij haar nodig had. Hun huwelijk was ver van rooskleurig - hij was een zeer moeilijk man en zij kon niet altijd in haar ondergeschikte rol berusten - maar ze bleef, tot het tragische einde. Een alleszins merkwaardige vrouw dus, maar geen genie, en alles wat ze in haar memoires en brieven vertelt is tenslotte alléén interessant, wanneer het licht werpt op het werk van de schrijver die haar echtgenoot was. Naast de werkelijk belangwekkende passages die door Lawrence geïnspireerd zijn, vormen de vele bladzijden over de periodes vóór ze hem kende en na zijn dood een anticlimax vol naïeve gemeenplaatsen, kletspraat en opschepperij. Zonder Frieda zou Lawrence ongetwijfeld een gans ander mens en een andere schrijver geweest zijn, zonder Lawrence zou Frieda in de literaire wereld echter niet de minste betekenis hebben gehad.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de zeer talrijke studies die aan Lawrence en zijn werk werden gewijd. Ze allemaal opnoemen zou ons veel te ver voeren, want Lawrence is in weinige decennia uitgegroeid tot de meest-besproken Engelse romancier van deze eeuw. Om geapprecieerd te worden moet een schrijver echter niet alleen bestudeerd, hij moet ook gelezen worden. Ook in dit opzicht staat Lawrence er thans beter voor dan ooit. Zijn werk wordt regelmatig herdrukt, wat wel het beste bewijs is dat het gelezen wordt. Heinemann, de Engelse uitgever van het oeuvre van Lawrence, bezorgt tegelijkertijd twee verschillende edities, de ‘Phoenix Edition’ en de ‘Uniform Pocket Edition’. Niet minder dan zestien titels zijn zelfs verkrijgbaar in de populaire Penguinserie. Dat daarin onlangs ook de integrale versie van Lady Chatterley's Lover is opgenomen moet wellicht worden betreurd, omdat Lady Chatterley nu eenmaal een roman is die, ondanks alle goede bedoelingen van de schrijver (waarop we verder nog terugkomen), toch niet voor enkele tientallen franken binnen het bereik van om 't even wie moet worden gebracht.
Er is echter nog meer dan het regelmatig herdrukken van zijn boeken. Er wordt ook hard gewerkt om het oeuvre te verrijken door de publicatie in boekvorm van verspreid of onuitgegeven materiaal. Een prachtig voorbeeld hiervan was de verschijning, in 1936, van Phoenix, The Posthumous Papers of D.H. Lawrence. Het is een rijke verzameling opstellen, die Lawrence tonen in heel zijn ontwikkeling en in al zijn verscheidenheid: het eerste stuk dateert van 1912, het laatste van 1930, en de onderwerpen variëren van natuurbeschrijvingen en reisindrukken tot sociale, opvoedkundige of filosofische beschouwingen, ethische overwegingen en literaire kritiek. Bij deze laatste vinden we zelfs een zeer lovende inleiding tot de Engelse vertaling van Max Havelaar! Belangrijker nog was de recente
| |
| |
publicatie van The Collected Letters of D.H. Lawrence. Aldous Huxley had in 1932 wel een keuze uit de briefwisseling bezorgd onder de titel The Letters of D.H. Lawrence, maar die keuze moest, amper twee jaar na de dood van Lawrence en met zovele van zijn correspondenten nog in leven, noodgedwongen zeer beperkt blijven. Sindsdien zijn honderden nieuwe brieven van Lawrence aan het licht gekomen of voor publicatie vrijgegeven, zodat de door Harry T. Moore bezorgde editie van The Collected Letters thans twee royale volumes en tweemaal zoveel materiaal telt. Als The Intelligent Heart van dezelfde Harry T. Moore tot nog toe de beste en volledigste biografie van Lawrence gebleven is, dan is dat trouwens grotendeels te danken aan het feit dat hij voor zijn boek op vele van deze brieven beroep kon doen. Een modeluitgave is deze brievenverzameling nu precies niet geworden: ze is nog ver van volledig, er staan heelwat drukfouten of zelfs verkeerde interpretaties en flagrante vergissingen in; ook werd de oorspronkelijke tekst niet altijd geëerbiedigd. En toch kan de verschijning van deze volumes met weinig minder dan enthousiasme begroet worden. In de eerste plaats moeten ze het ieder die er nog aan twijfelde overduidelijk maken dat Lawrence één der grootste Engelse briefschrijvers is. Hij heeft, in zijn korte leven, een massa brieven geschreven - Collected Letters bevat er 1230 - en daarvan zijn er slechts weinige die niet in se het lezen waard zijn. Veel sterker dan in de correspondentie van Frieda bijv. krijgt men hier de indruk dat elk woord ingegeven is door innerlijke drang: de intensiteit waarmee deze man leefde, dacht en voelde is verbluffend en ze is volledig weerspiegeld in zijn persoonlijke, levendige, informatieve stijl. Maar deze brieven zijn niet alleen als literatuur interessant. Voor de studie van D.H. Lawrence als
mens zijn ze van onschatbaar belang. De biograaf vindt in deze correspondentie een overvloed van materiaal om het leven en de persoonlijkheid van dichtbij te volgen, want ze is een prachtig relaas van alles wat in deze man heeft omgegaan: zijn gedachten en gevoelens, zijn overtuigingen en ontgoochelingen, zijn vreugden en smarten, zijn strijd en zijn hoop. Hij moet natuurlijk niet altijd op zijn woord worden geloofd, want hij kon ook zeer onoprecht zijn, maar dat was dan meestal om iemand te sparen: wat hij aan zijn correspondenten schrijft verschilt wel eens grondig van wat hij over hen aan anderen schrijft. Ook voor de criticus is deze correspondentie van essentieel belang, omdat ze het scheppend werk van de schrijver voortdurend en van diverse zijden belicht: hij beschrijft zijn houding tegenover zijn roeping en tegenover zijn publiek, de genesis en opzet van zijn belangrijkste romans. Tenslotte herleeft in deze brieven een belangrijk hoofdstuk uit de moderne Engelse literatuur. Tot zijn correspondenten behoren een hele reeks bekende namen uit de literatuur der twintigste eeuw: Edward Garnett,
| |
| |
Aldous Huxley, E.M. Forster, J.M. Murry, Rhys Davies, Norman Douglas, Ford Madox Ford, Katherine Mansfield, Compton Mackenzie, Bertrand Russell, e.a. De verschijning van deze Collected Letters is dus wel een evenement en het is te hopen dat er nu zal worden gestreefd naar de spoedige publicatie van alle nog bestaande brieven.
***
In zijn D.H. Lawrence, Novelist schreef F.R. Leavis dat zijn doel was: ‘een duidelijke erkenning te bereiken van het karakter van Lawrences grootheid.’ Als we rekening houden met al het werk van en over Lawrence dat thans voorhanden is, en dat nog altijd aangroeit, dan moet het wel blijken dat hij dit doel ten volle bereikt heeft: de reputatie van Lawrence - de ernstige reputatie, niet de voorbijgaande populariteit - is thans groter en steviger dan ooit. Toch lijkt het me de moeite waard de vraag, of die reputatie verdiend is, nog eens afzonderlijk en van een meer beperkt, i.c. christelijk standpunt te stellen. Er moeten dan al dadelijk een paar misverstanden worden opgeklaard, die sedert jaren in christelijke milieus met betrekking tot Lawrence hebben bestaan. Lawrence wordt, door oningewijden, nog vaak voor een pornograaf versleten. Als daarmee bedoeld wordt dat hij het seksuele leven van zijn mensen onverbloemd beschrijft, dan is Lawrence wel degelijk een pornograaf. Maar in elke objectieve bepaling van pornografie wordt verondersteld dat bij de schrijver de strekking bestaat om de zinnelijkheid van zijn lezers op ongezonde wijze te prikkelen. Het gaat dus niet alleen om het effect op de lezer, want niemand kan voorzien welk effect het meest onschuldige boek op bepaalde lezers kan hebben. Bij de beoordeling moeten in elk geval de bedoelingen van de schrijver worden betrokken, hoe moeilijk die soms ook te achterhalen zijn. Nu is het wel zo dat Lawrence zijn bedoelingen meer dan ééns overduidelijk heeft gemaakt. Vooral zijn commentaar op Lady Chatterley's Lover is relevant, omdat hij in deze roman het verst gegaan is in de uitbeelding van het seksuele: als zijn verdediging van dit boek steek houdt, dan verliezen de beschuldigingen tegen de andere, minder-gewaagde romans vanzelf hun kracht. In een brief van 24 maart 1927 schreef hij aan Dorothy Brett: ‘I'm in a quandary about my novel,
Lady Chatterley's Lover. It's what the world would call very improper. But you know it's not really improper - I always labour at the same thing, to make the sex relation valid and precious, instead of shameful. And this novel is the furthest I've gone. To me it is beautiful and tender and frail as the naked self is, and I shrink very much from having it typed.’ (Collected Letters, p. 972). Een andere brief van 28 december 1928 aan Lady Ottoline Morrell bevat het vol- | |
| |
gende: ‘About Lady C. - you mustn't think I advocate perpetual sex. Far from it. Nothing nauseates me more than promiscuous sex in and out of season. But I want, with Lady C., to make an adjustment in consciousness to the basic physical realities... God forbid that I should be taken as urging loose sex activity.’ (o.c., p. 1111). In het lange essay ‘A Propos of Lady Chatterley's Lover’ heeft hij zijn bedoelingen duidelijker gemaakt dan in de roman zelf. Dit pleit natuurlijk tegen de waarde van deze roman qua roman, maar daarover gaat het hier niet. ‘A Propos’ komt neer op een warme verdediging van de heiligheid van het huwelijk en van het seksuele element daarin. Het is bijna een loflied op het huwelijk in een conceptie die deze van het christendom zeer dicht benadert. Er bestaat dus niet de minste twijfel dat Lady Chatterley's Lover met de beste bedoelingen geschreven werd. Lawrence was trouwens van nature uit een zedig, om niet te zeggen puriteins, man. Aan zijn afkeer voor alwat obsceen is heeft hij meer dan ééns uiting gegeven. ‘I have an aesthetical or physical aversion from prostitutes - they smell in my inward nostrils.’ ‘It tried Casanova, but he smells.’ ‘Really one gets sick of people - they can't let be. And I, who loathe sexuality so deeply, am considered
a lurid sexuality specialist. Mi fa male allo stomaco!’ ‘I have never seen but two of the famous Paris ‘obscene’ post-cards, and they were just ugly.’ (o.c., passim). Neen, een pornograaf was Lawrence beslist niet. Van de ‘tendency to corrupt’, waarover de Engelse wet op de obscene publicaties het heeft, was er bij hem nooit spraak. Zijn conceptie van de kunst en de kunstenaar was veel te verheven, opdat hij zich tot bewuste corruptie van zijn lezers zou geleend hebben. ‘The essential function of art is moral. Not aesthetic, not decorative, not pastime and recreation. But moral. The essential function of art is moral’, schreef hij in een gekend essay over Whitman. (Selected Essays, p. 268). Lady Chatterley's Lover is gewaagd wellicht, maar nooit ziekelijk, pervers of obsceen.
Dit alles betekent natuurlijk nog niet, dat alwat Lawrence in Lady Chatterley vertelt evangelie is. Terecht wijst hij op het belang van het seksuele in het menselijk leven. Terecht valt hij de parodie van het seksuele aan - ‘sex in the head’ noemt hij het - die te vinden is in de populaire pers, de film en de literatuur. Maar het was een naïeve vergissing van hem te denken dat hij het seksuele in ere kon herstellen door een aantal gedetailleerde beschrijvingen te geven van hartstochtelijke copulaties. Het was een naïeve hoop ook, te verwachten dat het gebruik van de vulgaire woorden voor de genitaliën en hun functie de hele atmosfeer zou opklaren. Die woordjes hun eeuwenoude obscene connotaties doen verliezen zou een revolutie betekenen. Hoe kon hij hopen die revolutie te bereiken door ze enkele tientallen keren met
| |
| |
‘tederheid’ en ‘respect’ te gebruiken in een boek? Het al of niet gebruiken van die woorden speelt in de seksuele houding van de meeste mensen trouwens slechts een zeer ondergeschikte rol. Lawrence liep zo hoog op met het ‘mysterie’ van het seksuele, maar hij heeft nooit willen inzien dat het oplichten van de sluier al het mysterieuze wel eens in gevaar kon brengen. Dat Lawrence geen pornograaf is, betekent ook niet dat we Bernard Shaw moeten gelijk geven waar hij schrijft: ‘Lady Chatterley should be on the shelves of every college for budding girls. They should be forced to read it on pain of being refused a marriage licence.’ Lady Chatterley bevat heelwat waarheid. Maar daarom is het nog geen ideaal handboek voor seksuele voorlichting. Het kan slechts door gevormde mensen in de juiste geest gelezen worden.
Naast de beschuldiging van pornografie wordt tegen Lawrence nog zeer dikwijls een tweede opwerping gemaakt. Lawrence was geen denker, zegt men, veel van wat hij vertelt is manifeste nonsens. Het is een beschuldiging die ik niet zal proberen te weerleggen. In zijn essays, en in zijn romans ook - telkens als de zondagsfilosoof het haalt op de romanschrijver -, komen inderdaad hele passages voor waarin hij de gekste theorieën verkondigt. Sommige van zijn opvattingen over godsdienst, maatschappij en politiek klinken zo fantastisch dat ze moeilijk ernstig kunnen worden genomen. Wat hij over het seksuele zegt is een stukje waarheid, maar het wordt dan opgeblazen, alsof het de enige en ganse waarheid was. Dat er bijv. enig verband zou bestaan tussen sekse en baby's schijnt hij nooit te hebben willen aanvaarden. Hij was altijd veel overtuigender in zijn aanvallen op het vele dat hij haatte dan in zijn verdediging van het weinige dat hij goedkeurde. Maar ik wil bij dit alles toch een paar opmerkingen maken die de beschuldiging misschien zullen ontzenuwen. Lawrence is vooreerst een schrijver die onmogelijk op afzonderlijke passages of zelfs op één enkel compleet boek kan beoordeeld worden. In zijn vlammende impulsiviteit liet hij zich zo dikwijls tot overdreven en tegenstrijdige uitspraken verleiden dat hij, met stukken en brokken gezien en geïnterpreteerd, inderdaad onverdraagzaam, simplistisch en gevaarlijk moet lijken. Zijn essentiële oprechtheid en waardigheid komen eerst tot hun recht als men al zijn uiteenlopende aspecten tot één groot geheel samenbrengt en uitmaakt waar hij naartoe wou. Wat hij vond is misschien van minder belang dan de richting waarin hij tot zijn laatste zucht heeft gezocht. Uiteindelijk streefde hij naar de erkenning dat in een gezonde beschaving een belangrijke plaats voor het menselijk lichaam moet worden ingeruimd. Zijn verheerlijking van het seksuele strekte veel verder
dan succesrijke copulatie. Het seksuele maakte voor hem deel uit van een groot geheel, waarin ook plaats was voor de liefde, al heeft hij ze niet altijd met name genoemd. En zelfs al zit het
| |
| |
werk vol gevaarlijke denkfouten, dan ben ik nog niet zo zeker dat het daarom zó streng moet worden veroordeeld. Ik meen dat we ons eens eerlijk moeten afvragen of, wat we de christelijke literaire kritiek zouden kunnen noemen, bij haar beoordelingen niet te exclusief naar abstracte waarheid zoekt. Is ze niet al te geneigd om het werk van niet-gelovige auteurs van uit een comfortabele hoogte te beschouwen, waarbij ze dan vergeet dat dit superieure standpunt niet alleen tot zeer enge criteria, maar ook tot onbarmhartige veroordeling leidt. De lange traditie, het monopolie van de waarheid te bezitten, kan wel eens zwaar wegen op de verdraagzaamheid. Dat een niet-gelovige ook een goed mens kan zijn is natuurlijk een gemeenplaats, maar bij het lezen van boeken verliest men ze te gemakkelijk uit het oog. Scheppende literatuur leest men niet noodzakelijk of uitsluitend ter wille van de eventuele waarheid die ze bevat. Men kan er wel van overtuigd zijn ‘de waarheid’, of een hele brok ervan, te bezitten, maar dat moet ons nooit beletten open te staan voor anderen. Scheppende literatuur kan ons op een heel bijzondere manier van anderen bewust maken. Door het inzicht in en het meeleven met anderen laat ze ons ontsnappen aan ons eigen ik, met al wat dat aan beperkingen en vooroordelen inhoudt. Geven we toe dat veel van wat Lawrence vertelt manifeste nonsens is. Maar hij wordt steeds met de heiligste overtuiging verkondigd en het is altijd de moeite waard te beseffen dat iemand, een mens, zulke dingen geloven en vertellen kon. Het kan ons alleen maar nederig maken als we daarbij bedenken dat veel van wat wij met de grootste overtuiging vertellen in de oren van anderen wellicht als dezelfde nonsens klinkt. Hieruit blijkt dan ook hoe beperkt het standpunt is van mensen die zich enkel met literatuur bezig houden om bevestiging te zoeken voor hun eigen overtuigingen. Is het, voor een scheppend schrijver, vaak niet wenselijker dat zijn hart op de
rechte plaats zit, dan dat hij handig en zelfzeker, maar van op afstand, met een aantal abstracte waarheden goochelt? En waar het hart van Lawrence zit, daar kan men, na de lectuur van een substantieel gedeelte van zijn werk, geen ogenblik aan twijfelen.
***
Waar liggen dan de echte waarde en betekenis van Lawrence? Dit is een hele vraag, en ik kan niet hopen ze in enkele bladzijden te beantwoorden. Enkele losse suggesties zullen moeten volstaan. Hij was alvast een geboren schrijver. Zijn overgave aan zijn werk was onvoorwaafdelijk en totaal; aan zijn integriteit kan moeilijk worden getwijfeld. Hoe zou hij het anders hebben volgehouden om een leven lang te vechten tegen publiek, censuur, kritiek, uitgevers, omgeving, en daarbij nog zijn zware
| |
| |
ziekte, om toch maar gezegd te krijgen wat hij te zeggen had? Hoe verheven de conceptie was, die hij van zijn kunst en van zich zelf als kunstenaar had, blijkt duidelijk uit dit onvergetelijk citaat uit één zijner brieven: ‘I often think one ought to be able to pray, before one works - and then leave it to the Lord. Isn't it hard, hard work to come to real grips with one's imagination, - throw everything overboard. I always feel as I stood naked for the fire of Almighty God to go through me - and it's rather an awful feeling. One has to be so terribly religious, to be an artist.’ (Collected letters, p. 189). Van een man die zoiets schrijft kan men zich niet zo maar afmaken met een aantal grote woorden als vitalisme, seksueel mysticisme, primitivisme of irrationalisme. Die man moet worden gelezen!
In één van zijn belangrijkste brieven schreef Lawrence op 17 jan. 1913: ‘My great religion is a belief in the blood, the flesh, as being wiser than the intellect. We can go wrong in our minds. But what our blood feels, believes, and says is always true. The intellect is only a bit and a bridle.’ (o.c., p. 180). Over de filosofische implicaties van deze stelling spreken we ons liever niet uit. Wat ons hier meer interesseert is de weerslag ervan op zijn werk. Inderdaad, ze inspireerde in Lawrence een totaal nieuwe visie op de mens, die hij in zijn romans tot artistieke belichaming bracht, en daarin ligt zijn essentiële waarde.
Het beste van zich zelf heeft Lawrence gegeven in de romans The Rainbow (1915) en Women in Love (1920). Sons and Lovers (1913) is een belangrijke roman, maar hij is vooral autobiografisch interessant. Het is een prachtige evocatie van zijn eigen jeugd en één der allereerste moderne beschrijvingen van het Oedipus-complex, nog vóór het door Freud gedefinieerd was. Maar het boek is nog tamelijk conventioneel in vorm: een chronologische, zeer gedetailleerde beschrijving van gebeurtenissen en gevoelens die er verband mee houden. Toch merkt men al een grotere belangstelling voor mensen en hun gevoelens dan voor ideeën. Maar in The Rainbow heeft Lawrence zich zelf pas gevonden. De intensiteit van Sons and Lovers is niet verdwenen, maar ze is meer ingehouden, meer gedisciplineerd, in sterk-geritmeerde, gebalde passages. Ze is gevangen in een stijl waarin het ritme van de wijde natuur weerklinkt. In een brief van 5 juni 1914 aan Edward Garnett heeft hij zijn opzet verduidelijkt: ‘somehow - that which is physic - non-human, in humanity, is more interesting to me than the old-fashioned human element - which causes one to conceive a character in a certain moral scheme and make him consistent. The certain moral scheme is what I object to... I don't so much care about what the woman feels - in the ordinary usage of the word. That presumes an ego to feel with. I only care about what the woman is - what she IS - inhumanly, physiologically, materially
| |
| |
- according to the use of the word: but for me, what she is as a phenomenon (or as representing some greater, inhuman will), instead of what she feels according to the human conception... You mustn't look in my novel for the old stable ego - of the character. There is another ego, according to whose action the individual is unrecognisable, and passes through, as it were, allotropic states which it needs a deeper sense than any we've been used to exercise, to discover... Again I say, don't look for the development of the novel to follow the lines of certain characters: the characters fall into the form of some other rhythmic form, as when one draws a fiddle-bow across a fine tray delicately sanded, the sand takes unes unknown.’ (o.c., p. 281-2). Dit is een originele, gedurfde visie en men zal toegeven dat het een hele tour de force moet zijn geweest ze in overtuigende romans uit te werken. Maar Lawrence is daar, met The Rainbow en Women in Love, ten volle in geslaagd. Van de traditionele karaktertekening blijft in deze romans dan ook haast niets over. De personages zijn niet mensen met welbepaalde, dadelijk-herkenbare uiterlijke en innerlijke kenmerken. In Lawrence worden we telkens weer geconfronteerd met het eigenaardige, maar in scheppende schrijvers niet zo zeldzame feit, dat hij meer belang stelde in de schepselen van zijn verbeelding, dan in echte mensen. Zijn vrienden wou hij steeds domineren, maar hij was zelf geobsedeerd door de mensen in zijn boeken. Men kan zich zelfs afvragen of hij DIE boeken anders ooit had kunnen schrijven. Lawrence beschrijft emotionele en instinctieve reacties van mensen op elkaar, maar de persoonlijkheid van die mensen interesseert hem niet, alleen de gevoelsstromingen die van hen uitgaan, die botsen en samenlopen. Deze mensen denken niet, of zeer weinig. Het leven wordt haast uitsluitend beschreven op
één bepaald plan: de rest bestaat wel, maar wordt genegeerd, of toch geminimaliseerd. Ik zou zeggen dat het leven zich in deze werken van Lawrence vooral op het dierlijke plan afspeelt, als dat woordje ‘dierlijk’ voor vele mensen niet een zo ongelukkige pejoratieve betekenis had, alsof de mens noodzakelijk beschaamd zou moeten zijn over wat hij met dieren gemeen heeft. Een gedeeltelijke verklaring van de uiterst gevoelige beschrijvingen die hij van dieren en planten wist te geven is zeker dat hij ook de mens vóór alles als fysische verschijning zag. Lawrence kon, als geen ander, doen aanvoelen wat het is konijn of boom of bloem te zijn, door ze a.h.w. van binnen uit te beschrijven. In heel zijn werk, maar vooral dan vanaf The Rainbow wordt men getroffen door een buitengewoon gevoelen van éénheid met het ganse heelal, met de sterren en seizoenen, met dieren en planten. Het menselijk ritme is steeds afgestemd op het ritme van het heelal. Techniek, in de enge zin van het woord, heeft voor hem nooit veel betekenis gehad. Techniek - in die zin - houdt zich bezig met het effect van het werk
| |
| |
op de lezer, met de middelen om bepaalde effecten bij de lezer te bereiken. In techniek in deze betekenis is de gedachte aan een lezer altijd aanwezig. Maar Lawrence heeft zich van de reacties van zijn lezers nooit veel aangetrokken. ‘Art for my sake’, was zijn uitdagende leuze en zijn enig doel was zo trouw mogelijk te blijven aan zijn innerlijke visie. Alleen in die ruime betekenis was techniek voor hem van tel. Hij kon zeer realistische natuurbeschrijvingen geven, maar de totale indruk van zijn werk staat ver van elk realisme. Hij was geobsedeerd door zijn zeer persoonlijke visie op de wereld en aan de ban van die visie ontkomt men niet. In verband met Women in Love schreef hij op 24 mei 1916 aan Lady Ottoline Morrell: ‘When one is shaken to the very depths, one finds reality in the unreal world. At present my real world is the world of my inner soul, which reflects on to the novel I write. The outer world is there to be endured, it is not real - neither the outer life.’ (Collected Letters, p. 453). De intensiteit en de passie waarmede hij in zijn beste momenten die ‘irreële wereld’ kon doen leven en overtuigen is zijn grote verdienste als romanschrijver en het is een zeldzaam voorrecht er, ondanks al de tekortkomingen, van dichtbij kennis mee te maken.
|
|