Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 107
(1962)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 737]
| |
Maurice Maeterlinck (o 1862 te Gent)
| |
Doffe urenReeds oude verlangens sterven,
mijn dromen worden moe.
Geen dromerijen zwerven
naar hoopvolle dagen nog toe.
| |
[pagina 738]
| |
Naar wie, vandaag, ook vluchten?
Geen enkele ster ziet men staan.
Verveling ligt onder een ijslaag
en blauw linnen ligt onder de maan.
Snikken begraven zichzelf,
zieken zijn zonder vuur.
Schapen begrazen een sneeuwveld.
Heb meelij, God, met ons, dit uur.
Laat mij, laat mij even landen
daar waar geen slaap mij deinend houdt.
Geef mij wat zonlicht op mijn handen
die zijn van maanlicht ijzig-koud.
| |
VervelingDe nonchalante pauwen zijn gevlucht,
de pauwen van vandaag, de witte pauwen,
voor 't komen van de dageraad beducht,
gevlucht voor de verveling van 't ontwaken,
ik zie de witte pauwen, binst mijn slaap gevlucht,
de pauwen van vandaag, de achteloze pauwen,
die onverschillig, onder grijze lucht,
belanden bij de vijver zonder zon, de grauwe,
ik hoor de witte pauwen der verveling, op de vlucht,
gevoelloos uitzien naar de zonneloze dagen.
| |
GebedGelijk een vrouw is mijn ziel vol angsten.
Zie wat ik heb gedaan, mijn God,
met de lelies van mijn ziel, mijn handen,
met mijn ogen: de hemels van mijn lot.
Erbarm U over mijn ellenden.
'k Verloor de palmtak en de ring;
erbarm U over mijn gebeden:
een breekbaar glas met bloemen in.
| |
[pagina 739]
| |
Ontferm U om de pijn der lippen,
neem alle wroeging van mij aan;
laat langs de koortsen alom lelies,
in de moerassen rozen staan.
Mijn God, een oude vlucht van duiven
de hemel van mijn blik verguldt.
Erbarm U om het lenden-lijnwaad
dat mij met blauw gebaar omhult.
| |
Vermoeide roofdierenO, de passies die ik had
en het gelach en de snikken.
Ziek, met half geloken blikken -
tussen de struiken zonder blad -
de gele honden van mijn zonden,
de gluip-hyena's van mijn haat.
En op de vlakte der verveling
de leeuwin mijner liefde slaapt.
In d'onmacht hunner dromerijen
zijn zij bedrukt door kwijnerij
en onder grijze, doffe hemel
zonder ophouden gluren zij
de schapen na van de verzoeking
die traag vandaan gaan, een na een -
in 't onbeweeglijk, kille maanlicht:
mijn passies, roerloos, als van steen.
| |
Gebladerte van het hartOnder de serre van blauw kristal
mijner matte zwaarmoedigheden
worden mijn vage smarten verleden
verliezen zij hun beweging stilaan:
| |
[pagina 740]
| |
vegetaties van symbolen,
waterlelies doods van lust,
trage palmen van 't begeren.
Koude mossen, week van rust.
Tussen hen: een bleke lelie,
uiterst kwetsbaar en alleen,
die in roerloos streven opstijgt,
uit de bladeren om haar heen,
en die in haar eigen schijnen
- als bleek maanlicht, ongerept -
naar het blauw kristal omhoogheft
haar mystiek en wit gebed.
| |
GebedHeb medelijden met mijn afwezigheid
op de drempel mijner intenties.
Mijn ziel is bleek van machteloosheid
en van witte indolenties.
Mijn ziel van elke daad verlaten,
mijn ziel van snikken bleek, ontdaan,
ziet tevergeefs haar moede handen
langs 't onontlokene bevend gaan.
Terwijl mijn hart uit zich doet stijgen
de paarse bellen, die dromen zijn,
besproeit mijn ziel met wassen handen
een moede, kille maneschijn,
een maneschijn waardoorheen lichtend
de vergeelde lelies van morgen zijn,
waarin alleen de droeve schaduw
van mijn twee zoekhanden mag zijn.
|