Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 107(1962)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 703] [p. 703] Jac. Schreurs M.S.C. Twee gedichten Het duizendjarig rijk Aan de nagedachtenis van mijn overleden zuster. Het was een duizendjarig rijk van glazenwassers, nimfen, vlinders, met een enkele tijdeloze mathusalemachtige steeneik van een boom boven poelen en struikgewas; maar het paradijs was er reeds lang verloren. In de samenscholing daar van de door andere dorpen om hun hartbrekende gebrekkigheid uitgeworpen kleine huizen, deden de hoofden alle zeer van het ritselen van muizen in het beddestro. Meer dan levensgrote, gevlekte, vleermuisachtige nachtmerries hingen er tegen de hanebalken en door alle niet te dichten kieren en scheuren ademde de vrees voor de dag van morgen in en uit en kleurden de onschuldige gezichtjes der kinderen met wanhoop. [pagina 704] [p. 704] De koffie werd er van cichorei gestookt, het vuur van gedroogde koemest en dennenaalden; het deeg in de trog werd met de voeten gekneed en aan de kapstok dampten de altijd vochtige kleren een walm uit van petrol en stokvis. Wanneer de mannen niet beschonken waren en de vrouwen niet krijsten, was het straatbeeld er vredig, lag de brikkebakker er met zijn grote hoest in zijn alkoof, leunde de waanzinnige maagd stom tegen haar deurpost en Hep de jongste van ‘de Gezusters’, die met haar door lupus aangevreten gezicht, schuw met twee eieren onder haar voorschoot naar de spekwinkel om zeep. Als najaar en winter het welwater hun boven de enkels steeg, stonden de geiten droog, zaten de vrouwen in zak en as en sneden de mannen klompen uit canadaalse bomen om de schoorstenen te helpen roken. Omdat het verhevene er geen of weinig toegang had, gingen de heiligen van de vier windstreken er als slaapwandelaars voorbij; en ook als een van hen, man of vrouw, soms een hand aan de slapen lei, vlamde er geen glimlach op uit de harten en laaide er geen traan. Heb ik het beeld van deze, in een onzalige mistkom dezer wereld verloren, [pagina 705] [p. 705] samenscholing van mensen vertekend - vergeeft het mij dan; maar altijd, altijd nog tel ik in de haren van de vóór mij in hun schoolbank gezeten meisjes de luizen en druipen nog even lustig op mijn jasje de snotpegels der jongens waarmee ik moest bakkeleien... Het was een duizendjarig rijk van glazenwassers, nimfen en vlinders. Het paradijs was er verloren, maar in mijn hart leeft zijn geschiedenis voort. [pagina 706] [p. 706] Het andere rijk Sedert ik een mond kreeg om te spreken. Spreek ik de taal van de grote lijster die de taal is van een grote liefde. En ook dit zijn woorden van liefde waarin ik mijn hart achteloos leegstort in weerwil van de dichters die zwijgen om niet door luciede kosters en apothekers voor de gekken gehouden te worden die ze zijn. Onweerlegbaar en voor ieder verstaanbaar spreek ik mij uit in klanken van glas en steen, in figuren vloeiend als maanlicht en water en laat het raaskallen van de wind tegen schoorstenen en televisiemasten, de bombast van mensen en bomen en de kleine prietpraat van papegaaien en kwezels voor wat ze zijn. Doch met altijd mijn oren wijd open voor de fijne muzieken der aarde: voor een avondconcert van krekels, voor een bijenkorf gonzend van orgelgeluid, zeg ik: het paradijs is er niet hervonden, maar mijn land is schoon met zijn lieve ziel van kinderen en biddende oude vrouwtjes door de armoede van het verleden gestenigd, gedrenkt in de weemoed van vele vele vuren en voor altijd gebalsemd in de antieke geuren van ontelbare dampende ketels aardappelen en karnemelk. Vorige Volgende