| |
| |
| |
Johan Daisne
Graffiti op een graf
De eerste onrustwekkende berichten waren in januari in de krant verschenen. Daarin heette het dat Dr. Jean Colbert uit Saint-Jean-de-Luz aan de sponde van Pierre was geroepen en longontsteking had vastgesteld, verzwaard door leverinsufficiëntie en hartstoornissen. Het is op de eerste en laatste plaats aan dat vermoeide en moedeloze hart dat Benoit zou sterven.
Dàt was het begin geweest, zoals ik het reeds had kunnen aanvoelen bij mijn bezoek in augustus. Hoe mooi de zon toen had geschenen op Allegria, er lag ook een schaduw over de Baskische villa, o zo licht nog, zoveel minder zichtbaar dan Marcelle's lieve schrikjablonen voor de musjes op het glazen terrasscherm, maar toch duidelijk waarneembaar: de schaduw van 1'oiseau du ciel, wiens naam Pierre in haar koningskleurige tombe had laten beitelen.
Daarop volgden in september reumaplagen en een uitstorting van gewrichtsvocht. Toch was, gelijk hij het had aangekondigd, Pierre weer aan het werk gegaan. Il fallait bien... Tegen de pers had hij bij het verschijnen van Les amours mortes weliswaar gezegd:
- Het is mijn laatste boek. Ik heb het alleen ter herinnering aan Marcelle geschreven...
Maar hij herinnerde zich allicht ook haar aansporingen, haar blijvende fluister:
- Sterkte, lieveling, voortdoen, jezelf blijven, zo wil ik je wederzien.
Hij had de pen weer opgenomen, met weemoed die ook een moed is en de dappere glimlach daarvan. Plichtmatig als hij zijn hele leven lang had gedaan, arbeidde hij eerst zorgvuldig aan de voorbereiding van het nieuwe boek. Het bleek nogal bewerkelijk, de inspiratie kwam langzamer - maar het ging, het moest gaan, het zou gaan.
En toen, in het najaar, kreeg hij bronchitis. Hij had kou gevat op zijn ochtendwandeling, zijn dagelijkse bezoek aan Socoa, waar hij in een klein café zijn pastis dronk, alvorens de heuvel terug op te klimmen, met een lang oponthoud halfweg, in le cimetière marin. Het zag er een
| |
| |
heel gewone bronchitis uit; Pierre moest het bed houden en dank zij die trouwe huiszorg van een Louise voelde hij zich spoedig genezen. Opgewekt bijna wilde hij weer aan het werk gaan.
Maar de kwaal had hem verzwakt en de inspanning van de te vroeg hervatte arbeid zou hem noodlottig worden. Hij werd opnieuw ziek en zou niet meer uit bed komen, waar hij weldra in een bijna voortdurende toestand van bewusteloosheid verzonk. Eindeloze weken heeft het geduurd.
Enkele maanden tevoren had hij zijn oude vriend Léon Treich, de Parijse chroniqueur, toevertrouwd:
- J'ai commencé à écrire avec une héroïne qui s'appelait Aurore. Mais le crépuscule n'a pas de synonyme en A!
Hij had te lang, sinds de dood van Marcelle, naar haar in de verte getuurd en haar wenken niet begrepen: een wenk die hem niet onmiddellijk riep, zij was niet gehaast, waar zij was bestaat de tijd niet; maar een wuifhand van moed om schoon zijn tijd uit te doen. Hij had te lang met de initiaal A van Amour gespeeld; sinds Marcelle zag hij nog enkel de M van Mort in de naam van zijn opperste heldin.
Toch had hij soms geprobeerd zich te vermannen en andere vrienden verzekerd:
- De mes bêtises de jeunesse, ce que je regrette, ce n'est pas de les avoir faites, c'est de ne plus pouvoir les faire!
Had hij daarbij aan het verrukkelijke schandaal van Saint-Céré teruggedacht? Hij was toen nog maar in de veertig en de Académie had hem tot haar jongste lid gekozen. Dat moest worden gevierd! Hij trok naar de kleine provincieplaats waar hij in een hotelkamer meer dan een zijner romans heeft geschreven. Er werd een vrolijk vriendenfestijn gehouden, waarop de muze van het departement zich had laten bewonderen in haar natuurlijkste luister en door de nieuwe onsterfelijke als een levend boegbeeld met pagne was bespoten.
De dartele kreten der schone en van het hele gezelschap waren tot Parijs doorgedrongen, waar men voor straf de installatie van de academicus onder de Koepel naar een latere datum verschoof.
Doch dat was zo lang geleden, dat het de blijde herinnering bijna des te zwaarmoediger maakte, en Pierre maar weer herhaalde:
- Les véritables pessimistes sont ceux qui ont su ce qu'était le bonheur!
En dat was Marcelle geweest, en zij was niet meer. Ten slotte had hij dan toch het werk weer opgenomen. Had haar wenk hem opnieuw zijn oude theorie te binnen gebracht, dat boeken een wonderlijke geneeskracht kunnen bezitten, zoals ze ook in staat zijn dodelijke prikkels op te wekken?
| |
| |
Waaraan hij indertijd schalk had toegevoegd dat de lectuur van auteur X als regel zoveel graden temperatuursverhoging veroorzaakt, en die van Y zelfs rampspoedige koortsen. Helaas, toen hij terug aan het werk ging, was het te laat; er was een kou in zijn leven gekomen die zelfs door het schrijven geen graad meer kon worden opgewarmd dan tot dodelijke koorts.
In februari lag hij steeds buiten kennis, in het smalle monnikenledikant naast het lege bedje van Marcelle, op hun kleine kamer in Allegria, met het venster op de heuvel en de oceaan.
En onbarmhartig kopten de dagbladen: Pierre Benoit zal niet meer genezen. Pierre Benoit stervend. Ik kikhalsde voor de wreedheid van die koppig nauwgezette berichtgeving, hoewel het me bewoog dat tot de kleinste Vlaamse krant ze afdrukte: dus toch niet vergeten, dus toch de dood als een wederopstanding zelfs op aarde, van de ware die iemand, die hij was geweest.
Het werd maart. Op de tweede, 's vrijdags, kwam in Allegria nog een telegram uit Parijs, met de gelukwensen van de ambassadeur van Libanon: de vader, de geliefde van La châtelaine du Liban was benoemd tot commandeur in de Orde van de Ceder, in herinnering aan zijn trouwe liefde voor het land dat hij zo onvergetelijk had beschreven.
Trouw inderdaad, want het figurantetje Maroussia uit zijn roman hééft bestaan en leeft nog. Zij, eens zo mooi en nagelopen, was thans oud en arm geworden, maar Pierre was haar blijven schrijven en bood haar vanuit zijn verre Baskenland een stille geldelijke hulp.
Toen Marcelle was gestorven, had hij er zelfs aan gedacht de wereld vaarwel te zeggen en rust te gaan zoeken in een eeuwenoud Libanees geestelijk tehuis, waar hij eens zulke heerlijk heldere dagen van stoorloosheid had gesleten en dat ook Lamartine en Nerval hadden gekend. Ten slotte verkoos hij Allegria, waarvan hij immers had gezegd:
- Van al de vrouwen waaraan ik gepoogd heb een tedere, hooghartige en tegelijk tamme ziel te geven, is mij de liefste zij wie ik, alvorens te verdwijnen, een zo gelijkend mogelijke zuster zou willen vinden: het Baskische meisje Allegria...
Die zuster had hij gevonden in Marcelle, en ze hadden samen Allegria verbouwd en ingericht; daar was nu zijn kluis of klooster.
De ambassadeur had het begrepen en zond een stukje Libanon naar Baskenland, samen met zijn wensen voor spoedig herstel. De Orde van de Ceder! Schone, vreedzame boom, maar waarvan het lommer het nest bergt van l'oiseau du ciel. Herinner u het Boek der Psalmen: De stem des Heren breekt de cederen, ja de Heer verbreekt de cederen van Libanon...
En 's anderendaagsochtends, bij dageraad, o Aurore de Lautenbourg- | |
| |
Detmold uit Koenigsmark, eerste heldin van de luisterrijke stoet, ontsliep haar broederlijke schepper en kinderlijk minnaar. De lange, stomme doodsstrijd was over.
De klok luidde kwart voor zevenen, in de oude toren van Zubiburu, het kleine vissersdorp van zeeschuimers, tovenaressen en smokkelaars. Dr. Jean Colbert lei de hand zonder pols zachtjes terug op het uitgeklopte hart. Louise was met een schorre snik naast het bed op de knieën gevallen.
De kisting had 's anderendaags plaats, 's zondagsochtends, om elf uur. In de kleine kamer met de tweelingbedjes en het uitzicht op de blauwe baai, stonden Pierre's jongere zusters Marie-Thérèse Daudet en Renée Benoit, die ondanks de winter hun warme Parijse flat hadden verlaten voor de Landes bij Dax, en op La Pelouse het haardvuur hadden gestookt, om zo dicht mogelijk bij Pierre te zijn in die dreigende weken.
Daar was ook de zoon van Marcelle en zijn vrouw, eveneens dadelijk toegesneld uit de Landes, en Pierre's uitgever en petekind Robert Esménard, de schoonzoon van wijlen Albin Michel, die Benoit aan de markt had gebracht, insgelijks met zijn echtgenote. En in de hoek stond Louise, vreselijk afgevallen, met zwarte putten onder de ogen, en de neus en de kin plots zo spits van al die lange weken van zorgen en vrezen. In haar donkere haar zat een hele witte wrong, zo wit als haar kraagje en boezelaar.
Pierre, in zwarte jas, gedekt tot aan het middel, lag diep peinzig ingeslapen op het hoofdkussen, een bidsnoer om de gevouwen handen. Op het nachtkastje stond een kandelaar en een zilveren kruisbeeld, naast een schoteltje met stervormige laurierblaadjes.
En nu werd zijn laatste bed een eenvoudige kist van licht eikehout, waarover zijn habit vert, zijn steek, zijn academische degen werden gelegd, en het kussen met zijn ridderordes: het kruis van het Légion d'honneur en het grootkruis uit Libanon.
Hoevele vrienden, voorname personen en eenvoudige lieden uit de omgeving, zijn die zondag en 's anderendaags niet stil in die kamer hun laatste groet komen brengen? Er was geen zwarte chapelle ardente van gemaakt, maar een blanke met witte lakens, bestarreld met kruisjes van laurierblad. Ceder, laurier, en rozen en tulpen, en van de krasse zeventigjarige Spinelly, de Châtelaine du Liban van de oude film, die uit Bidart was komen knielen voor eens haar grote droommeester, violen en anjers.
's Dinsdags, 6 maart, te tien uur, had de begrafenis plaats. Paul Morand, voor wie Benoit de Académie de rug had toegekeerd, en Maurice Garçon, die Benoit na de Bevrijding had vrijgepleit, waren verhinderd vanwege hun gezondheid.
De lijkstoet daalde van Allegria naar het kerkje van Ciboure. Op de
| |
| |
kist lagen steeds de academische uniform, de steek, de degen, het kussen met de ridderkruisen. Daarop volgden twee wagens vol bloemen: van de Académie, van de Société des Gens de Lettres, van de uitgever, van de vele vrienden.
Volgens Baskisch gebruik werd de uitvaart voorafgegaan door Pierres dichtste buur, Bernard Olaizloa, die het kruis droeg. Daarna kwam Marcel Pagnol, in groot ornaat van academicus, tussen Marie-Thérèse en Renée. Verder de ontelbare opgekomenen, klinkende namen en stomme onbekenden, die hem hadden bewonderd en liefgehad, ook om de hartelijke eenvoud van zijn menselijke omgang.
Een uitgesleten trap leidt naar het kerkje van Ciboure, dat omgeven is door verweerde Baskische gevels en waarvoor een reusachtig kruisbeeld staat, aan welks voet, sinds Marcelle's dood, Pierre elke maand had geknield.
Het godshuis bleek te klein voor allen; de poort bleef wijd open en tot op het kerkpleintje werd de lijkdienst gevolgd. Uit eerbied voor de nederigheid die Benoit steeds had liefgehad, was het huis des Heren niet versierd. Vlammend stond daar alleen het gulden retabel in Spaanse stijl, met een zachte weerschijn in de ex-voto's der vissers, opgehangen aan het verwulf.
Heel de Franse wereld van de schrijver was aanwezig, officieel en uit het hart: Parijs, Saint-Céré en Sousceyrac van de hotelletjes, Bordeaux, Biarritz, de Landes, Dax, Saint-Jean-de-Luz, Hendaye. Er was een afvaardiging schoolkinderen uit Ciboure, en van studenten uit Bayonne. En een, een enkele A-héroïne: Spinelly, die ook de filmheldin van Boissière was geweest.
De mis werd opgedragen door kanunnik Narbaïtz, vicaris-generaal van de kathedraal van Bayonne, persoonlijke vriend van Pierre en Baskisch-schrijvend auteur. Er werden Baskische kantieken gezongen en alvorens de laatste absolutie te geven, sprak Monseigneur de lijkrede over de vertrekkende uit.
- Hij voor wie deze zielmis wordt opgedragen, voor wie een allerlaatste gebed wordt gezongen, het is niet de romancier, waarvan een ander beroemd schrijver van ons land de kunst zal verheerlijken; het is de man, de mens die alleen is gestorven, naar het tragische woord van Pascal, en die na een lange, bange nacht plotseling het verblindende licht heeft gezien. Naar hem gaat ons medelijden, zoals het gaat naar elke mens, die mens die altijd een zondaar is, en over wie zich eensklaps het onuitsprekelijke licht uitstort.
Heeft dit Licht hem verblind dermate dat hij erdoor zou worden uitgesloten? Wij geloven het niet. Hij heeft het zo nederig, zo hartstochtelijk liefgehad. Hij heeft het bezongen in zijn zo zorgvuldig en harmonisch
| |
| |
geschreven boeken; in zijn taal die nimmer de duisternis als muze heeft aanbeden; in zijn ziel welke altijd verliefd is geweest op juistheid en helderheid en op die humor welke de zedigste en wellicht diepste vorm van het begenadigde verstand is.
Hij heeft het bezongen in zijn leven dat hij rechtschapen wilde, al mag menselijke zwakheid of de dwang van het bestaan het ombuigingen hebben opgelegd. Hij heeft het bezongen in zijn overtuigingen, die klassiek en eenvoudig waren als van een kind - en kind blijven is niet elkeen gegeven.
Van het kind had hij ook het geloof: zonder verwikkelingen, maar wezenlijk en rechtstreeks. Daardoor is hij, tegen het eind van zijn leven, gelijk een schuchtere communicant, steeds vaker komen knielen voor de heilige hostie.
Door dat geloof, en ondanks een natuur die instinctmatig weinig genegen was tot makkelijke toegevingen, is hij in het bovenzinnelijke rijk gekomen van de barmhartigheid, waar de inschikkelijkheid tot goedheid wordt, en de levenszatte blik tot een alomvattende glimlach van begrip.
De wereld waarnaar hij op weg was, sinds de gebrekkigheid zijn lichaam kluisterde, was geen lege wereld, slechts bevolkt door de schimbeelden van het intellect. Het was de wereld der levende liefde, en die liefde was niet zonder aangezicht. Moge hij binnengaan in die wonderbaarlijke wereld, zonder daar nog de hindernissen te ontmoeten die onze verwarde en zondige aardse wereld opstapelt tot ons eigen ongeluk en tot aller ontreddering.
Moge de Heer van Licht en Goedheid deze dienaar van de helderheid tot zich nemen en zich ontfermen over de schaduwen waaronder hij zelf zozeer heeft geleden.
Laten om deze grote verstilde thans alle wanluidende stemmen zwijgen; laat op zijn arme lichaam, waaraan de heerlijke opstanding is beloofd, de dauw vallen van de genade des hemels.
Dat Sint-Pieter voor hem de sleutels gebruike die de Heer niet ijdellijk in zijn kloeke hand heeft gelegd: dat hij Pierre het Allegria van het Paradijs ontsluite, hetwelk zonder einde is en waar we eens, als het God belieft, elkaar mogen wedervinden. Amen...
Daarna, voor de lijkkist op het pleintje onder de calvarieberg, sprak de burgemeester van Ciboure, namens de eenvoudige Baskische vissers van Zubiburu, tot het overschot van hun ereburger:
- Er zijn heel grote mannen en heel kleine gemeentes. Soms vinden ze elkaar tot het genoegen van de een en de eer van de ander. Ciboure, met zijn blauwe zee en groene heuvels, heeft Pierre Benoit mogen bekoren. Daarom besloot onze gemeenteraad zijn naam te geven aan een van
| |
| |
onze pleinen, opdat in later jaren zowel de toeristen van heinde en verre als de inwoners van ons plaatsje, steeds met liefde de tovenaar van hun verbeelding zouden gedenken. Marcel Pagnol is meer dan ik aangewezen om de lofrede te houden over de vermaarde kunstenaar. Wij, Basken, verlangden alleen vaarwel te zeggen tot hem die ons heeft willen liefhebben...
Toen kwam de beurt aan Francis Didelot, voorzitter - zoals eens Pierre Benoit - van de Société des Gens de Letters, de Franse Vereniging van Letterkundigen, bovendien auteur van het libretto waarop Henri Tomasi een opera-ballet van L'Atlantide heeft getoonzet, en auteur van een radiofonische bewerking van Montsalvat welke diezelfde namiddag door de RTF werd uitgezonden met Françoise Christophe - eens Galswinthe Russell de Saint-Selve op de film - in de rol van Alcyone, de laatste Albigenzische, die het geheim van de Graal bezat.
Didelot herinnerde aan het antwoord van Benoit op de vragenlijst van Marcel Proust:
Mon plus grand malheur? Ce serait celui de n'être pas aimé!
Mijn dierbare Pierre, vervolgde hij, u bent van liefde gestorven. Zoals Jean Cocteau, die meester van de slagzin, het uitdrukte: u bent gestorven op hetzelfde ogenblik als uw jonge vrouw. Maar dood bent u niet. Want wij zullen u altijd liefhebben.
Daarop trad Marcel Pagnol, die andere oude vriend, naar voren. Blootshoofds, en habit vert, met de academische cape et épée, en inderdaad uitdrukkelijk namens de Académie ‘unanime’.
- Hulde, Pierre, aan de mens en de kunstenaar! Aan uw schitterende literaire loopbaan, en aan de deugden van uw hart. Gelijk Jean Cocteau, die meester inderdaad van de fonkelende slagzin, heeft gezegd: u was de volmaaktheid van de vriendschap, die u als het allerhoogste beschouwde. L'amitié, avec l'A d'amour, van die liefde waarvan Marcelle de summa is geweest. En ja, ook de Académie bezat voor u die A...
Als artiest was u al van uw eerste verzen opmerkenswaard, al werden ze niet opgemerkt... Balorig door de onmiddellijke reusachtige bijval van uw bewonderenswaardige Atlantide, heeft een zekere kritiek u afgeschilderd als de meester van treinlectuur en boekenstal. De bekroning door de Académie heeft het publiek en u zelf echter van meet aan gerustgesteld. U schreef niet voor de snobs, noch voor de kritiek, maar eenvoudig voor uw lezers. U wist dat het de zuiverste taak der literatuur is, meeslepend te verhalen. Dat hebt u volmaakt en tot het eind gedaan. Diezelfde kritiek heeft u verweten te snel en zelfs slecht te schrijven. Ze verkeerde in de waan zelf zeer goed te schrijven, wat niemand ooit heeft opgemerkt... Uw werk zal u overleven. Noch Antinea, noch Mademoiselle de la Ferté, noch de Châtelaine du Liban, noch Allegria, werden
| |
| |
opgesloten in deze zware eiken kist. Men heeft Pierre Benoit zeer veel gelezen, men leest hem nog, men zal hem altijd lezen!...
Toen is de stoet vroom uiteengegaan, om alleen de intiemsten de kist en de bloemen te laten vergezellen, de heuvel terug op, naar le cimetière marin, zo blank in het groen boven de blauwe baai, tot bij, tot in het koningskleurige graf, dat Pierre daar eerst heimelijk had laten bouwen sinds het begin van Marcelle's ziekte.
Toen ook zij wist dat de kwaal zonder erbarmen zou zijn, had hij zijn geheim verklapt en samen hadden ze vaak hun laatste tehuis bezocht, en het, hand in hand, teder en warm ingericht voor de eeuwigheid.
En daar, daar rusten ze nu, sinds dinsdag 6 maart 1962, toen de Baskische zon zo stralend scheen over de reeds ontluikende lente van het zuiden.
Voor hem, wiens grote vrees was ‘de mal mourir’, moge thans de dood zijn schone levensleus hebben waargemaakt: In coelo pax...
***
Doch er zijn niet alleen de voorname en eenvoudige vrienden geweest die Pierre uitgeleide hebben gedaan. Er zijn ook de critici, grote auteurs en kleine schrijverds, die met de pen aan de uitvaart hebben deelgenomen.
De afgestorvene stond nog boven aarde, of daar verschenen al hun afscheidswoorden, spontaan of een beetje bij elkaar gestolen, met slechts een nieuwe onnauwkeurigheid om de afschrijverij toch een glimp van oorspronkelijkheid mee te geven. Dit vormde slechts de kleinste wanklank.
De grote was de wrok en de zelfverheerlijking die, nu de nederige dromer maar scherpzinnige kunstenaar en dodelijke humorist er niet meer op kon antwoorden, zich narheerlijk hebben botgevierd op de koningskleurige tombe. Bot inderdaad, want ze zijn wel van antwoord gediend, door weer andere vrienden dan.
Want zie het wonder, of neen, de gerechte redelijkheid van het lot zelve, dat schoon gevoel aan gezond verstand paart: de grote auteurs hebben de verpletterende meerderheid gevormd en hun woord is even groot geweest, veel groter van liefde en lof dan men had durven hopen, laat staan verwachten.
Die nieuwe schuimgolven, het existentialisme, de experimentelen, de dingesroman van vandaag en het snobisme en de dwaasheid van altijd, dat kan immers gedurende een lange tijdelijkheid veel verduisteren. Maar het heeft niets verduisterd. De euvelmoed en de hoon zijn bedolven onder een plotselinge lente van klassieke waarden, van bloemen en licht. Ook dat heeft de oude meester nog bewerkstelligd.
| |
| |
Vooreerst dan les petits seigneurs, perdus d'honneur.
Gretig hebben ze de woorden van Mauriac, die linkse rechtse, nagebauwd: Pierre Benoit? de stille aanvoerder van de behoudende Académie, de duistere komplotsmeder, de geveinsde goedzak!
Het antwoord der minder lebbigen luidde: Pierre Benoit had inderdaad geen al te best karakter, hij had liefhebberij in intriges, maar hij was niet boosaardig, hij bezat humor en een innemende omgang.
En het antwoord der besten: hij had de gave der oude vertellers. Wanneer hij het woord deed, waren ze talloos, in de wereld, die zich stil in een kring rondom hem schaarden om betoverd toe te luisteren. Hij beschikte over een soort van heel eenvoudige magie, maar die haars gelijke niet had.
Voortdurend komen enkele cijfers terug, die veel liefde en haat vooral verklaren: 44 romans, verkocht op zeven miljoen exemplaren, waaronder L'Atlantide, overgezet in zeventien talen en in Braille, met drie miljoen exemplaren! Romans die bijna allemaal werden verfilmd, waarnaar opera's en balletten zijn gemaakt, succesliedjes, toiletten en parfums werden genoemd. En dan was daar zijn stem, warm en een beetje hees, aangrijpend en die het hart der vrouw beroerde...
Een duisterling die moedig tekent ‘Pangloss’, begint in een christelijk blad zijn artikel met de kop Exit Pierre Benoit: de kunstenmaker heeft zijn nummertje weggegeven en mag nu opdoeken! Om zelfs de zachtzinnige Jezus die krant te doen afzeggen, Inderdaad een afmakerij van het begin tot het eind, een disteltuil van al wat in de loop van een halve eeuw aan steken tegen de talent- en succesrijke auteur werd uitgekraamd.
Benoit, of een Georges Ohnet die men een ogenblik voor een Gustave Flaubert had aangezien. Zijn stijl? De meest laag-bij-de-grondse van heel Frankrijk en Navarra. Zijn toon? De toon-Benoit, statig en kostelijk. De manier waarop zijn personages tot elkaar spreken, met plechtige omhaal zelfs om de onbeduidendste dingen: een toppunt van onbewuste potsierlijkheid.
En zijn poëzie? Minder dan woorden-woorden-woorden: louter papier! De droom van een oude knaap, hokvast en blo, die af en aan sloffend in zijn bibliotheek, de schimmen oproept der grote internationale zondaressen, zoals men die zou kunnen zien opmarcheren in een revue van de Folies-Bergère, heupwiegend, hun vleesroze gepoeierde nakie getooid met maraboeveren, en de schrale borstjes blikkerend in blikken bustebeschermers. Kindse erotiek!
En niet de minste verbeelding. Wei een handzaam receptje, eens voor altijd vastgelegd en naarstiglijk een leven lang toegepast, tot in den treure: een geheimzinnig uitheems landschap, of een plaatsje om de
| |
| |
hoek maar even raadselachtig ingesponnen; een gemoderniseerd historisch gegeven, bewogen en fantastisch; doch beide met angstvallig realisme weergegeven om toch maar de indruk der waarachtigheid te wekken. Voorts een noodlottige hartstocht, voor een schone, tedere en hooghartige vrouw, die altijd A... heet. Steeds netjes 318 kantjes bij elkaar, en krek op dezelfde pagina dé grooote liefdesscène.
En natuurlijk de beruchte mystificaties ofte geleerde fopperijen, geestige bedotterijen, speelse verlakkerijen: heugenissen van klassieke schrijvers fijntjes in de tekst geborduurd, soms hele versregels als proza achter elkaar geschreven, pastiches en parodieën, woordspelingen en toespelingen op geluste formules, loze fouten tegen de syntaxis, en andere voor-de-gekhouderij; zovele spelletjes van een kinderachtig grappenmaker, bedoeld om de dwazen èn wijzen te strikken.
De laatste romans waren als de vorige onleesbaar, maar bovendien onverstaanbaar geworden. Er ontbraken enkele moeren in het mechaniekje: de fabrikant was kennelijk zijn handvaardigheid kwijt. Enfin, Pierre Benoit was de uitvinder geweest van een tweederangsromantiek, die in de literatuurgeschiedenis mee mag tellen, doch niet telt voor de literatuur. Heel even heeft hij de levensstijl van het burgerdom belichaamd. Van een en ander zal weldra niemand meer spreken.
Paul Souday en Robert Poulet hadden dan ten minste de moed gehad om de auteur van Koenigsmark nog bij zijn leven te verwijten dat hij stationsliteratuur schreef, resp. dat hij de feuilletons van Ponson du Terrail en de wildwestboeken van Gustave Aimard voortzette, door een frik herzien en verbeterd. Pangloss en de zijnen krassen liever hun schuttingtaal op een tombe, en naamloos.
Onder die consorten kwam maar één bekende naam voor, van een Belgische professor die ik zo barmhartig wil zijn niet te noemen. Benoit was reeds op sterven na dood, toen die geleerde zich zijn oeuvre, waarvan hij blijkbaar alleen de eerste werken kende, nog eens probeerde te herinneren.
Wat blijft ervan over? filologeerde de man. Niets, schuddebolde hij. Het was alles maakwerk geweest, paleizen van gekauwd papier met daarin de malle avonturen van homunculi. Geen regel levensechtheid. Ja, sufte de hoogleraar, hoe heeft onze jeugd zich daar eens zo op kunnen verkijken!
Ja, waar halen sommige grijsaards, getabberd of niet, het lef vandaan om de ontgoocheling van hun ouderdom als levensechter te beschouwen dan de begoocheling van hun jeugd? Hoe dor moeten die denkers zijn om ook dààrover niet even te hebben gezonnen! Heeft de kaalte van de winter meer gelijk dan de bloesems der lente?
Malle illusie vooral van de grijsheid, die zich op zich zelf verkijkt!
| |
| |
Want haar desillusie is vergankelijker dan de bloesems: de lente komt altijd terug, het leven gaat door, ten spijt van de grijsaards. De eeuwigheid, het waarachtige, dat is de bloesem.
Zo zei ik voor de TV, terwijl Pierre nog leefde; de prof heeft niet geantwoord; maar een christelijke kranteflikker heeft bij wijze van lijkrede nog eens het academische kunstgebit laten klappen. Geen woord over mijn lente. Doch hier staat ze, met dood èn bloesem.
Gelukkig zijn de Panglossen gelijk door andere, doorgezomerde Candides van antwoord gediend. Over het koningskleurige graf heen is een koninklijk gevecht van leven en letteren, van grootheid en kleinheid, gevochten en gewonnen.
Zelfs de voorzichtige stemmen wensten al iets recht te zetten. Georges Fabry bijvoorbeeld noemde het ten minste een geniale vondst, de avonturenroman te hebben verrijkt met een sierlijke eruditie en een heroïsche opvatting der liefde. Benoit heeft de ‘vamp’ gestalte gegeven vóór een Brigitte Helm, een Greta Garbo, een Marlene Dietrich of een Viviane Romance er op het scherm hun verwoestende trekken aan hebben geleend.
Overigens mag men niet over het hoofd zien dat bij Benoit, telkens wanneer de draaierijen van de vrouw geestelijke waarden belagen, ze maar krullen blijken die niks uithalen. In hoeveel boeken van Benoit wint een Morhange - die officier-monnik - het niet van een Antinea?
Maar aan Pangloss geeft Fabry toe: Pierre Benoit had meer kunnen zijn - zie Mademoiselle de la Ferté - dan Pierre Benoit. Hij heeft verkozen trouw te blijven aan de styp van Koenigsmark. Jammer.
Ook Jacques Schepmans behoort nog tot de voorzichtigen die een slag om de arm houden. Mèt Pierre Benoit sterft een epoque, een wijze van denken, een levensethiek. Hij was de opbloei van de kamervlucht uit de werkelijkheid. Vandaar de ouderwetse, weemoedige bekoring van zijn boeken; vandaar ook hun onnozelheid en schromelijk slechte smaak.
Ze hebben blijkbaar hun lotsbestemming gevolgd: van alle zijn kijkspelen gemaakt: films en operettes. Maar ja, er bestaan nu eenmaal heel aardige operettes...
De Pourquoi Pas, trouw aan de leus van zijn titel, verweert zich ook. Zeker, Pierre Benoit had zijn styp, maar ziehier het krasse: alleen hij kon hem afdrukken. Benoit was hogelijk nauwgezet in de interpunctie - niets gelijkt zozeer op een komma, als een komma van Benoit. Dat heeft veel tanden aan het knarsen gemaakt, onder meer van de lepe spicht Mauriac, die Don Quichot der letteren, die een molen alleen aanvalt wanneer het een molen is...
Dan kan nog dubbelzinnig klinken als men het herleest, maar hoe hoger men klimt hoe vaster en duidelijker de stemmen vóór worden.
| |
| |
De ‘twijfelachtige tovenaar’, die fijntjes op de overcomplete vragen der kritiek antwoordde dat hij inderdaad de vreemde landen uit zijn boeken slechts achteraf had bezocht, met het kopijloon van die werken, - dat lachertje was voor hen niet twijfelachtig.
Komend na Loti en Farrère, stelt Gilbert Ganne in L'Aurore vast, heeft Benoit het moderne exotisme de gelegenheid gegeven de klassieke Oudheid van het noodlot te ontmoeten. De weg van Malraux werd door hem gebaand - niet meer en niet minder.
En Jean Mistier: sommigen hebben zich verbaasd over het mime gehoor dat Pierre Benoit heeft weten te winnen. Daarin steekt niets wonderbaarlijks: la sympathie seule appelle la sympathie.
En inderdaad, aldus Robert Perceval in L'Eventail, zijn eind heeft waargemaakt wat hij was: een grote gevoelige, in de voile eenvoud des harten. Hij heeft een geweldige som arbeid geleverd, en behield daarbij de glimlach der jeugd. Hij wist te ontroeren zonder luidruchtigheid. L'Atlantide zal tot de legende blijven behoren.
Een ‘legende’ waarbij Paris-Match dit stukje magisch-realisme aantekent: het moet Pierre Benoit een grote vreugd zijn geweest vóór zijn heengaan te vernemen dat Antinea, uit geschiedenis en leven geboren, een historische werkelijkheid is geworden. In 1956 ontdekte de expeditie-Henri Lhote in de woeste Tassili van het Hoggargebergte een gigantische muurschildering, die een priesterlijke en hooghartige prinses voorstelt, misschien uit duizend vóór Christus. De geleerden hebben haar de naam Antinea gegeven...
Pierre-Henri Simon moest natuurlijk zijn faam van literatuurkundige ophouden. Hij spaart dan ook om te beginnen kool en geit, maar besluit als inderdaad iemand die van de letteren, die kunst der mensen, weet.
De ster van Benoit, die thans achter de einder is gezonken, straalde sinds lang nog slechts een matig licht uit. Hij had een prachtige opgang gekend en een hele lange glorierijke morgen. Omstreeks de jaren twintig waren er twee grote literaire onthullingen: Marcel Proust en Pierre Benoit. De eerste was voor de elite maar heeft een steeds ruimer erkenning gevonden; de tweede won dadelijk het grote publiek en geraakte geleidelijk in de vergetelheid.
Toch: het is een historisch feit dat niet enkel de argeloze en haastige lezers zich op Benoit wierpen, maar ook strenger rechters deze verteller bewonderden: om zijn eenvoud, zijn vaardigheid, zijn dichterlijke verbeelding, zijn cultuur, de natuurlijkheid van zijn stijl en de juistheid van zijn psychologie. Een dergelijk succes kan men niet enkel door het geluk van het toeval verklaren. In Pierre Benoit staken een Chateaubriand, een Mérimée, een Barrès.
Hoe zal het oordeel van het nageslacht luiden? Het schitterende debuut
| |
| |
van de jaren twintig verzekert Benoit ten minste een naam in de literatuurgeschiedenissen. En voorts is het niet onmogelijk dat, wanneer andere modes zullen hebben uitgediend, de lezers hem weer gaan willen. Dan zal de auteur van Koenigsmark misschien zijn toverkracht en zijn publiek terugvinden, pour avoir taillé son oeuvre dans l'étoffe d'un romanesque essentiel.
André Billy, van de Académie Goncourt, bekent dat hij en Pierre nooit echte vrienden hebben kunnen worden: de Gasconjer en de Picardiër hadden een te zeer uiteenlopend karakter. Des te waardevoller is de waardering van de oude Billy. De mooiste lof die men van Benoit kan verkondigen, is dat hij geen geldmens was. Hij stond kinderlijk onverschillig tegenover de praktische kanten van het bestaan.
Van meet aan - tegen Souday - heeft Billy de rasschrijver in Benoit erkend, de grote geletterde die hij in hart en nieren was, wat men tot het eind uit de zinsbuigingen van zijn stijl kon aflezen. Maar zijn gebrek of ongelijk was, niet te geloven in wat hij maakte.
Schrijven was voor hem een spel, bezeten als hij was door het duiveltje der mystificatie. Niettemin - merkwaardig hoe ook Billy de tegenspraak van zijn oordeel niet inziet: geletterd in hart en nieren, en toch verlakker, en weer dit ‘niettemin’: Benoit had de literatuur lief, hij was ervan bezwangerd.
Een mens vol bekoring, van een onweerstaanbare trouwhartigheid, soms ontroerend zelfs. In elk geval, zijn gaven waren opmerkelijk, overeenkomstig met zijn bijval. In de literatuurgeschiedenis heeft hij naast Alain-Fournier een nieuwe bloeitijd van de verbeeldingsroman gebracht. In die geschiedenis zal hij zijn paragraaf hebben.
En dan André Thérive: Benoit was de opgewektheid, de geestigheid, de trouw zelve. Scherpzinnig, en met een heel verfijnde smaak. Nooit heeft hij toegegeven aan snobistiek en ijdelheid. Hij bezat een onoverzienbare cultuur. Zijn mystificaties? Zoals hijzelf heeft gezegd: zoveel valstrikken voor waanwijzen en goochemerds.
De mystificatie-roman gaat trouwens terug tot Mérimée, die allicht de echte meester van Pierre Benoit is geweest en die vast Koenigsmark zou hebben toegejuicht. Overigens geeft Thérive toe dat de verlakker in de ziel een geleerde, een historicus was.
Veel stommelingen hielden hem voor een reactionair, omdat hij het lot van zijn land in een geschiedkundig perspectief zag, waarop de massa geen kijk meer heeft of krijgt. Pierre Benoit was alleen tegen de demagogische vervlakking; tegenover het dogma van de platvloerse sleur stelde hij de schone verbeelding, de ernstige studie, de weloverwogen overlevering. Wanneer de staatsman zijn plicht doet, hoeft de artiest zich met geen politiek in te laten. Zo konden Flaubert en Vigny scheppen in splen- | |
| |
did isolation... Pierre Benoit heeft een vreselijk verval moeten bijwonen van al wat hij had liefgehad, in het maatschappelijke leven als in de kunst.
Om de weemoedige maar levenskrachtige lotsstuwing die hij aan het menselijke drama heeft gegeven, zal hij een voorname plaats bewaren in de geschiedenis van de romaneske overlevering in Frankrijk. En nu hij in de tijdeloosheid is getreden, mag men zijn schijnscherts trotseren en zijn bonhomie vergeten, om zijn zo afleidende oeuvre heel ernstig op te vatten.
Het wellicht mooiste, gevoeligste en schranderste oordeel is van Henri Petit. Met Pierre Benoit, zei die, gaat iets van deze eeuw heen. Een schrijver op leeftijd sterft nooit helemaal alleen. Hij neemt een stuk van de wereld mee, de werkelijke en droombeeldige, die hij ons heeft leren liefhebben.
Pierre's romans hebben het hart der menige sneller doen kloppen, zonder te mishagen aan de geletterden, tenminste aan die zonder nijd waren. Men heeft kunnen menen dat hij al te knusse recepten volgde. Uit koketterie en met bedekte spot heeft hijzelf die stelling voedsel gegeven. Maar het waren niet dan onschuldige virtuozenvermaakjes. Steekt er geen begin van een goochelaar in elk waarachtig kunstenaar?
Ziedaar wel het beste antwoord op de voorstelling van Benoit als mystificateur. Zoals monseigneur Narbaïtz in zijn lijkrede zei: het was enkel humor, die zedigste en wellicht diepste vorm van het begenadigde verstand. Aan verlakkerij heb ik nooit geloofd, al heeft inderdaad Benoit zelf de legende in de hand gewerkt met dubbelzinnige uitspraken. Het was een masker dat hij uit kiese schroom opzette, hij de gevoelige fantast, om te verbergen hoe ernstig hij zelf die fantastiek - lees: dat magischrealisme - opvatte.
Hij wilde wel romanesk zijn, met al de cartesiaanse knepen van dien; maar hij was bang, hij de germanofiel, zich in het land van Descartes als romanticus bloot te geven. Precies of niet elk romanschrijver, en dan zulk een dichterlijke, dat is. Toen ik hem in augustus voor het eerst en het laatst heb ontmoet, wist ik dat ik gelijk had.
Deze man was altijd een melancholicus geweest. Zie de portretten uit de aanvang van zijn carrière; zie de oude foto in La Pelouse van het als Arabiertje verklede jongetje op dat vliegend straattapijtje te Tunis naast Marie-Thérèse. Dat hij daarnaast zo levenslustig en speels kon doen? Victor Hugo heeft het prachtig uitgedrukt: la mélancolie, c'est le bonheur d'être triste.
Het is het heerlijke diepe gevoel der ontvankelijkheid voor het pijnlijk schone wezen der dingen. Het is het geluk om het memento mori van het tragikomische avontuur van de tijd.
| |
| |
Benoit bezat het in volledige mate, heeft het ook volmaakt uitgedrukt in zijn werk; daarnaast heeft hij het als reisgezel door dit leven verborgen met een gevoelig knipoog: de genoten moesten maar beter weten. Dàt waren zijn valstrikken - niets meer. En hoe ernstig zijn spel was, heeft zijn einde wel voldingend waargemaakt.
Hoe uitstekend heeft die Henri Petit hem verstaan! Men kan niet zeggen, beweert deze zelfs, dat Benoit, gelijk zoveel auteurs, en soms zulke hovaardelingen, steeds dezelfde roman heeft geschreven. Niet alleen heeft hij de lezer naar telkens een andere windstreek van de aarde meegevoerd, maar zijn helden en heldinnen hebben slechts met elkaar een zekere levenshevigheid gemeen, iets wat men wel de romaneske gave, de romaneske roeping moet noemen.
En dan, wat de nauwgezetheid en de geijktheid van Benoits arbeid betreft - schijn, nogmaals. Hij spaarde minder zijn eigen moeite dan hij het genot van de lezer ontzag.
Als er jongeren zijn die niets van Pierre Benoit hebben gelezen, omdat ze hem reeds opgeruimd waanden, laten ze vriendelijk gewaarschuwd wezen dat ze op hun beurt zullen verouderen en dat elke kunstvorm dient te worden beoordeeld in het raam van de tijd waarin hij ontlook. Laten ze er ook aan herinnerd zijn dat een schrijver alleen tot zending heeft, ons enkele mooie boeken te schenken, en dat het ijdel zou zijn van hem te eisen, dat hij zich telkens volgens de mode van het seizoen zou vernieuwen.
Er bestaat een jammerlijke neiging om in de schrijver een soort van kampioen te zien, verplicht eindeloos zijn eigen en andermans record te breken. Dat is waanzinnig en zeer ongezond ook voor het welzijn der letteren. Voorts bestaat de neiging, en ze is nog doller, om te geloven dat auteurs die niet voor een huiverig ingebeeld clubje uitgelezenen schrijven, minder belangrijk zouden zijn. Ze worden alleen onbillijk bejegend.
En ten slotte Paul Morand. Pierre Benoit is met verzen begonnen; hij heeft met poëzie geëindigd. Een doorleefde poëzie, licht als zijn blik. Hoe versteld hebben we gestaard naar dit bestaan dat romantischer is geweest dan alles wat hij heeft geschreven en gedroomd, zoveel romanesker nog door die onthechting aan alle stoffelijkheid, door die religie, dat geloof, die genade.
Der tig jaar geleden kon ik Pierre nog hartstochtelijk verliefd wanen op leven en zwalken, dronken van avontuur, uiterlijke goederen en buitensporige ontmoetingen. Hoe mis had ik het. Zijn reizen volgden een dichterlijke route, ze waren een omvaart der ziel, bepaald door een volmaakt belangeloze noodzaak, in een volmaakt besloten en sluitende wereld. Een wereld van zuiverheid, een oceaan van het kind, een atlas
| |
| |
die onleesbaar en onbegrijpelijk was voor het circusje van Parijs...
Il sillonna toutes les mers,
accostant de nombreux rivages,
pour chanter les monts, les déserts
et l'orgueil altier des mirages.
Mais au bord du golfe gascon,
il vit s'élever une flamme
qui dans les ors de l'horizon
consuma son coeur et son âme...
En waarom niet eindigen met een ‘officiële’ slotsom van al deze individuele stemmen voor en tegen? Pierre Benoit was een behoudend man, geen vijand van de vooruitgang, maar als geleerde en als dichter wist hij dat die vooruitgang slechts een betere kringloop kan zijn van wat altijd is geweest en altijd zal zijn, de roman van een magisch-realistisch kunstenaarsbestaan als de geboekstaafde uitdrukking van ons aller zijnsavontuur.
Zo wil ik dan besluiten met André François-Poncet, zegelbewaarder van het Institut:
- La France perd en Pierre Benoit un écrivain merveilleux. Il avait un don remarquable de conteur.
Elk woord van die twee volzinnen zegt alles wat een woord echt en figuurlijk en dus wezenlijk kan beduiden.
|
|