Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 107
(1962)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 683]
| |
MomentenOnlangs vroeg mij een katholieke leerling, die een schooltaak of scriptie moet voorbereiden over literaire kritiek, waarom in mijn kritisch werk zo weinig plaats is voor beschouwingen over het katholieke dogma en de moraal, terwijl Jules Persijn daar grote aandacht aan wijdt. Waarschijnlijk heeft hij aan kollega's in de kritiek ook vragen gesteld; in elk geval, mij heeft hij tot nadenken gedwongen. Ik geloof dat mijn houding in dit opzicht grotendeels gegroeid is uit onbewuste reaktie. Ik ben opgevoed in een sfeer waar men de letterkunde beschouwde als een godsdienstig, moreel of nationaal belang. Kunstwerken moesten bestaan om God te loven, de deugden te verheerlijken, de ondeugd te straffen, en bovendien, op een ander plan, de Vlaamse bezieling te versterken. Er was weinig aandacht voor zuiver esthetische of artistiekexpressieve waarden, zo er bij de geestelijkheid al geen wantrouwen of vijandschap - en soms boers misprijzen - tegenover die waarden bestond. Voor mijn jong - nog onbewust - gevoel waren nochtans de esthetische vormschoonheid, de artistieke verbeeldingskracht, de verhevigde en verheven uitdrukking-van-leven die elk kunstwerk schenkt, waarden op zich zelf, belangrijk genoeg om er een groot deel van zijn leven aan te schenken. De onaangepastheid van mijn prille literaire ervaring aan haar opvoedingsmilieu kreeg scherper bewustzijn toen ik eens als leerling aan een leraar de toelating vroeg om een boek van Streuvels te lezen en als antwoord een oorvijg kreeg. Deze eerste scherpe botsing van morele kritiek en zuivere schoonheidsliefde heeft voor mij later een grote symbolische betekenis gekregen. Ik heb Werkmenschen tóch gelezen en het genot dat het boek mij schonk heeft mij de oorvijg doen vergeten, doch mijn achterdocht tegen literaire moralisten voorgoed gewekt. Spoedig moest ik constateren dat wat katholieke schoolboeken, recensenten en andere voorlichters mij over heel wat literaire werken vertelden, geen blijk gaf van onbevangen openheid voor hun literaire schoonheid en al evenmin van tolerante geestelijke vrijheid tegenover hun wereldbeeld. Dat geschiedde zelfs met boeken van Streuvels, Timmermans, Claes, e.a., gezwegen van andersdenkenden. Vooral over Karel Van de Woestijne hoorde ik woorden spreken en las ik opinies, die in mijn verbeelding de indruk wekten dat het met hem wel uitermate treurig moest gesteld zijn geweest. Toen ik hem korte tijd daarna las, werd ik aangegrepen door zijn wonderbare taalmacht en ontroerende menselijkheid. Zo komt men er - helaas - toe het katholieke milieu, in cultureel opzicht, aan te voelen als een benauwenis. Toen ik wat later aan kritiek-schrijven begon te denken en met leergierige aandacht het werk las van voorgangers als Persijn, Van Mierlo, Joris Eeckhout, Van den Oever, Van der Hallen e.a., heb ik, met alle waardering, toch geconstateerd dat bij hen de literaire evaluatie van een kunstwerk vaak in mindere of meerdere mate werd bepaald door hun dogmatische en morele normen. Nog pijnlijker was het te moeten vaststellen | |
[pagina 684]
| |
dat bij sommigen de aandacht voor dogmatische, morele of politieke orthodoxie een totalitaire betekenis kreeg en zich soms uitte in kaakslagenstijl en ketterjacht, die enkel volkomen ontmoediging of haat konden wekken. In die omstandigheden ben ik gaan kritiek schrijven die sterk, en ondanks allerlei moeilijkheden, steeds even sterk de zelfstandige waardensfeer van het kunstwerk wilde beklemtonen (esthetisch, stilistisch, psychologisch). Omdat de vele misverstanden - zeer zacht uitgedrukt! - tussen katholicisme en moderne literatuur, literatuur en moralisatie, kunst en politiek, die ik zo veelvuldig constateerde en vaak aan den lijve ondervond, voor mijn gevoel hun diepste oorzaak vonden in een tekort aan begrip en eerbied voor de autonomie van de kunstschepping, heb ik die autonomie zeer sterk in het licht willen stellen. De relativiteit die deze autonomie kenmerkt, werd immers in katholieke milieus overal erkend, ja zelfs in vreselijke mate overdreven. Als oudere katholiek was August van Cauwelaert voor mij de énige die dit standpunt heeft begrepen en geestdriftig gesteund. Enkelen die min of meer tot mijn generatie behoren en kritiek schrijven, denken voorzeker ook dikwijls dankbaar terug aan zijn steun en voorbeeld. Persijn zou, indien hij was blijven leven, ons standpunt nooit geheel hebben begrepen en beaamd. In litterariis stonden de inzichten van Van Cauwelaert en Persijn tegenover elkaar, als eens die van Thijm en Schaepman. Elke opvatting wordt in de geschiedenis door het spanningenspel van actie en reactie gevoed. Dit geldt ook in de literaire kritiek. Er is een historische bepaaldheid die Persijn helpt verklaren, zoals er een is voor iedereen, en ook voor mij. Wat mij betreft, moet ik zeggen dat het element ‘reactie’, begrepen als innerlijke onaangepastheid aan de esthetische inzichten van mijn geestelijk milieu en onverzoenbaarheid in de poging om volkomen eerlijk te kunnen staan tegenover mijn artistiek geweten - wat het ook waard zij -, een belangrijke rol heeft gespeeld. De uitzuivering en valorisatie van de begrippen kunst en literatuur in het katholieke milieu heeft een strijd gevergd, die van Thijm tot heden heeft moeten duren. Ik hoop te behoren tot de laatste generatie, die daarvoor, innerlijk en uiterlijk, heeft moeten strijden. Er is in de jongste jaren een belangrijke evolutie merkbaar in het literaire klimaat bij de katholieke Vlamingen. Zoveel meer openheid, ruimte en zuiver esthetisch begrip zijn er gegroeid, ook bij het lezend publiek - vooral bij de jongeren. Alles wijst er nu op dat de katholieke critici van morgen, de jongeren die thans reeds talentvol aantreden, zich zonder veel ‘reactie’ zullen kunnen wijden aan de evaluatie van het zuivere object, dat vanzelfsprekend in zijn autonomie wordt erkend en dat in zijn menigvuldige relaties met het gehele geestesleven - de moraal en geloofspunten incluis - zonder veroordelend dogmatisme of benauwende angst sereen wordt begrepen en beoordeeld. Hun kans zal er des te schoner om zijn. ALB. W. |
|