Servaes: de merkwaardigste en uitvoerigste bijdrage die tot op heden door een buitenlander over de Latemse meester werd geschreven. Een buitenlander? Ja: maar vergeten we niet dat Servaes sinds 1945 in Zwitserland leeft, uit angst voor de repressie zijn land ontvluchtte en dat Nigg hem van naderbij leerde kennen en hem tot vriend werd.
De vriendschap tussen kunstenaar en auteur is begrijpelijk. Ze zijn in de grond verwante naturen: eenzelfde wezenlijke drang naar het Godsbeleven bezielt hen, eenzelfde overtuiging dat de mystiek de voleinding van het geestelijk leven betekent. Bij dergelijke verwantschap kon Nigg de schilder volkomen begrijpen en benaderen en ook heerlijke bladzijden over hem schrijven. Want de kunst van Servaes is inderdaad vóór alles en vrijwel uitsluitend religieuze kunst en zonder ontvankelijkheid voor religieuze waarden kan men het werk niet benaderen. Daar ligt de reden waarom voor velen, zowel ten onzent als buiten onze grenzen, de toegang tot zijn werk gesloten blijft. Nigg erkent, zoals anderen vóór hem, dat Servaes' Kruisweg van 1919 het hoogtepunt betekent in zijn produktie. Men kan in dat verband het gezegde van Servaes aanhalen, door Nigg geciteerd: ‘Nur einmal wird ein Mensch so begnadet, dass er der Welt einen Isenheimer Altar schenken darf’. Maar ik ben ook, met Nigg, de overtuiging toegedaan, dat die genade opnieuw Servaes ten deel viel, toen hij, in de staat van vernedering, verlatenheid en ontworteling waarin zijn vlucht naar Zwitserland hem had gebracht, opnieuw vanuit de grootste nood, vanuit de diepten de Heer aanriep. Doch ik zag van Servaes, uit die jaren, enkel de illustraties voor ‘Jean-Luc persécuté’ (alleen de zwart-wit foto's) en in de verzameling D'hondt de kleine pasteltekeningen van het Marialeven. Of zijn Kruisweg en zijn tweede Marialeven, beide uit de Zwitserse tijd, en verder enkele Madonna's, van hetzelfde religieuze gehalte zijn, durf ik dan ook niet te zeggen. Een kunstwerk kan men immers niet zoals het hoort naar afbeeldingen beoordelen. Maar dat een rijpere levenservaring in het werk van de late Servaes besloten ligt, is onloochenbaar en wellicht heeft Nigg gelijk, wanneer hij schrijft dat Servaes ‘in seiner Altersperiode eine religiöse Vertiefung
erreicht hat, die man mit dem Wort Melodie der Innerlichkeit umschreiben muss.’
Het opstel van Nigg over Servaes bevat, behalve hooggestemde beschouwingen, verder nog trekken die ons, Vlamingen, ten zeerste interesseren. Vooreerst de warme toon waarmee hij over de kunst van ons land schrijft, over het dubbel gezicht van deze kunst. Over dat van Pallieter en Tijl en over ‘Das andere Flandern’, het mystieke, waarvan Servaes in de moderne tijden de verhevenste en enige uitdrukking is. Daar zijn we het over eens. Ook waar hij, op het gebied van de religieuze kunst, Servaes ver boven Smits en Minne stelt: de religiositeit van de generatie