Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 107(1962)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 533] [p. 533] [1962/8] Paul Snoek Nostradamus of de veredeling van het woord 1 Genezen van de leegte is een lange reis Van weken waken aan de rookzuil in de wolken. Is het belegeren van een mergzuigend eiland Tussen verkoolde dieren parend in onsmeltbaar ijs. Het is een stil verblijven in het holle ei der ruimte, Waar men ontvangt uit de zingende handen der zaaiers De sluiers die volmaakt bewegen in weelde, Die als de echo bouwen aan een eeuwige arkade. Ik heb het glazen gewricht van het licht niet gezocht langs de lucht, Maar met mijn longen de bloedende gangen gegraven Naar het smalle doolhof van de slaap. Het is waar, ik verblijf in de zijden vervelling der slangen En wentel mij met levenslange luister In de donzige korrels der nachtstof. Ik schitter in mijn huid als een vrucht in het duister, De bloesems van mijn schaduw voed ik met mijn adem. Zeker, ik beken het, ik drink duizendjarig water Uit de bedauwde heupen van een blijde eunuch. Het is de waarheid Want ik ben doorschijnend en springlevend. Ik omhels mij in een helderziende engel. [pagina 534] [p. 534] 2 Niemand weet waarom ik tenger werk aan de verte, Waarom mijn woord zijn nest bouwt in de gleuven van het licht. Dit alles is mijn zilversnijdend geheim. En niemand weet dat het de goedheid is die mij voedt, Dat ik de stilte wegdrink uit de longen van het zwijgen. En niemand, weet U, niemand weet dit. Want niemand verblijft zo volledig als ik in de waarheid. Daar een wonderdoende klaarte is mijn kracht En niemand kent mij, want ik ben onzichtbaar in het licht Dat ik bezit als een vreugde. [pagina 535] [p. 535] 3 Waarom ik zilver smelt in mijn gedichten, Waarom ik edel tover in de wervels van de schoonheid, Zie, dit is de brekende sleutel: Ik draag de waarheid in mijn bloed als een volmaakte woede, De pijn betreed ik langs de wortel van de wonde, De goedheid is de gaafheid op mijn huid. En liggend in het wijde bed der rechters Ik speel met licht en duister als met jonge leeuwen, Totdat de strelende vingers der weelde Als vlinders in mij opengaan. Dan worden mijn spieren met zijde doorweven En mijn lippen met sluitende stilte beslagen. Ik word op een plotseling schild geheven En door zwijgende slaven gedragen Naar een lichtverspillend eiland in het duister. Daar ik sidder en voorspel de rust En ik rust er poreus en in luister. [pagina 536] [p. 536] 4 Barbaar in mijn mond, Ik verkondig de bloedende tondel der waarheid. Niet uit liefde, maar uit nachtelijke zwaarte, Niet de vrede, maar de hemelsbrede klaarte ik verkondig In het ankerwerpend licht van God. Want God, ik draag hem langzaam en gestadig Als de marmeren long van het water. Ik draag hem gulzig en verzadigd In het zachte zadel van mijn slaap. Lang in de zaaiende handen der heuvels en vruchtbaar, Lief in de leegte der trillende liefde En in mijn lichaam reeuws en mondeloos Of schreeuwend als de honger in de wortel. [pagina 537] [p. 537] 5 Neen. Ik spreek niet want ik adem juichend. Ik nader niet in de zuinige vacht van het daglicht, Maar ver ik tref in de ijzeren ogen der nachten de delfstof. Zo, mijn stem gaat dieper en bereikt de dieren. Hoog aan de bergen de drinkende vogels En lager de warme gewelven der padden. Al wat ik bloedend betreed en bevochtig, Ik bewoon het langdurig en levend. De kracht der werkende wouden heb ik veredeld, Het hout met zachtaardige warmte bezield En hoor hoe geluidloos de ketens der zeeën bewegen, Hoe zacht en graag de verte in het maanlicht smelt. Neen. Ik spreek niet. Nauwelijks ik adem, Want glanzend ik zuig uit de weelde de zuurstof. Ik behoor tot de goden. Vorige Volgende