| |
| |
| |
De laatste ronde
Afscheid van de Pillecyn
Ik heb reeds verschillende begrafenissen van voortreffelijke kunstenaars meegemaakt, maar wat me bij de teraardbestelling van Filip De Pillecyn zeer sterk getroffen heeft, is niet alleen de buitengewoon talrijke opkomst van hen die hem een laatste groet en hulde hebben willen brengen, maar vooral de tastbare atmosfeer van oprechte innerlijke deelneming bij elk der aanwezigen, die deze ultieme plechtigheid een aangrijpende wijding gaf. Een groot schrijver die ten grave wordt gedragen, zal - wanneer het grillige lot dat literaire roem beschoren is, hem genadig is geweest - op zijn laatste reis worden begeleid door de bewondering en verering van een deel van zijn volk, - het deel dat voor de schoonheid en de diepere zin van zijn werk ontvankelijk is geweest. Doch bij De Pillecyn was er méér dan bewondering en verering voor de kunstenaar en zijn boeken; er was genegenheid voor de mens, en een gevoel van verbondenheid met zijn lot, niet helemaal vrij van een weemoedige bitterheid die volkomen in harmonie was met de bitterheid die na de grote beproeving zijn leven heeft getekend en die hem nooit meer verlaten heeft.
Zo was deze atmosfeer van emotionele geladenheid het rechtstreekse en onvermijdelijke uitvloeisel van zijn complexe persoonlijkheid, waarin droom en daad een vaak bevreemdend maar authentiek verbond voor het leven hadden aangegaan, en waarvan zin en oorsprong op zijn doodsprentje zeer gevat werden belicht: ‘In andere tijden en in een ander land zou Filip De Pillecyn wellicht alleen maar een dichter en een kunstenaar geweest zijn. In een land en in een tijd als de onze werd hij gedwongen ook een soldaat te zijn’. Dat deze woorden zo wel letterlijk als figuurlijk mogen worden verstaan, werd aangetoond door de redevoeringen die bij de baar werden uitgesproken: naast de hulde aan de grote kunstenaar en de goede mens die hij is geweest, was er ook de groet van zijn mede-oudstrijders aan de frontsoldaat, en van zijn kameraden uit de Vlaamse strijd aan de kampvaardige flamingant. En men had niet de indruk dat het ene aspekt van zijn leven minder belangrijk dan het andere is geweest. Want, zegt het doodsantje, ‘hij was een moedig soldaat en een groot kunstenaar.’.
Het is hier niet de plaats en de gelegenheid om nogmaals over dit zeer aparte kunstenaarschap van De Pillecyn uit te weiden; het werd reeds herhaaldelijk door anderen en met meer gezag gedaan, en het zal nog vaak worden gedaan want elke generatie zal hem opnieuw ontdekken en met onverbruikte gevoeligheid in zijn werk ongekende affiniteiten en onderhuidse verwantschap vinden waar wij ze niet hebben vermoed. Maar hoe men later ook zijn werk moge duiden en in welk tijdsperspectief men het ooit moge zien, aan welke stoute interpretaties de literatuurbeschouwing zich in de toekomst moge wagen en welke na verloop van jaren ook zijn plaats moge worden in de geschiedenis van onze literatuur, - over één zaak kunnen alleen wij met zekerheid en gezag getuigen, wij: zijn tijdgenoten, die hem van nabij hebben gekend in voor- en tegenspoed, in dagen van geluk en dagen van beproeving, als soldaat en als kunstenaar: dat hij een in-goed, mild en trouw, maar ook hypergevoelig en bijgevolg zeer kwetsbaar mens was, die diep geleden heeft onder de harde bejegening die zijn deel is geweest, en die nooit de bitterheid heeft overwonnen om de miskenning van de eerlijkheid en de goede trouw waarmee hij zijn volk heeft gediend.
| |
| |
Laten we vooral die veroverende goedheid van hem koesteren in onze herinnering en ze als een blijde boodschap doorgeven aan de volgende geslachten. Zijn wérk zal wel voor zichzelf spreken.
BERT RANKE.
| |
Flitsen
I
Niets heeft de herinnering uit mijn geheugen doen vervagen die de verrassing, de geestdrift en de bewondering erin hadden geëtst. Even voor de oorlog '14-'18; ik zelf een student-in-de-korte- broek, studentenbond van Beveren; gewestdag te Hamme; spreker: de reeds wijze, bijna zakelijke Lod. Dosfel (Godfried Hermans uit ‘Jong Dietsland’). Daarnaast de onstuimige Filip De Pillecyn, hoogstudent nog, de pet op de rijke haardos. Ik weet niet meer wat hij gezegd heeft, ik herinner mij niet meer of hij welsprekend was. Maar nooit vergeet ik de storm die over mij raasde, mij weerloos maakte, iets in mij wekte dat nooit meer vergaan is. Het heeft mijn jeugd getekend en het zal mij nooit verlaten.
| |
II
Na de oorlog '40-'44. Hij verbleef in het ‘pensionaat’. Mijn ‘De Harde Weg’ was verschenen, en hij had plannen voor Jan Tervaert. In een gesmokkeld briefje vroeg hij om mededeling van de dokumentatie die ik voor mijn boek, - in verband met de Boerenkrijg, - gebruikt had. Mijn nota's, eveneens gesmokkeld, hebben hem bereikt; een kort, zakelijk dankje om de ‘ontvangen, goede wensen’ stelde mij gerust. Wat mij gelukkig maakte: hij werkte. Arbeid verlost.
| |
III
Na zijn ‘bevrijding’ zagen wij elkaar terug op de bruiloft van Georg Hermanowski (de vertaler in het Duits van vele Vlaamse romans) te Sint-Job in 't Goor, bij Valeer Depauw. Een andere De Pillecyn; wel flitsen van vlijmende humor, bittere opwellingen bij de tour d'horizon in onze Vlaamse wereld, maar meestal stilten vol matte berusting. Was de veer gebroken? Hij was anders geworden, in zich zelf gekeerd, verstild. Zijn ogen droomden. Traag rookte hij een eeuwige sigaar. Ik vertelde hem over over de studentdag van vóór '14. Hij glimlachte, - het lag alles zo ver. Het leven had hem getekend.
| |
IV
Was hij aanwezig op zijn viering te Hamme? Lijfelijk zat hij daar, maar hij leefde in zijn wereld, gesloten, haast ongenaakbaar. Hij had afgerekend, zijn taak was volbracht. Hij heeft maar één woord gesproken toen ik hem de bewondering zei van de Kempense vrienden voor de schrijver uit het land van achter de dijk. Zijn ogen leefden een ogenblik, ik voelde zijn handdruk. Hij wenkte nog even bij de straathoek.
| |
V
Onze laatste ontmoeting: een lezing in ‘Roelant’ (Gent). Hij drukte mijn hand langer dan bij een gul ‘tot weerziens’ past. Het was een afscheid, nu weet ik het. Ik sprak hem over zijn laatste boekje. Hij glimlachte, wijs en gelaten. ‘Blijf nog wat,’ zei hij, hoewel het middernachtelijk uur naderde en ik nog terug naar de Kempen moest. Ditjes en datjes, met veel stilten, als de gedachten oneindig verder strijken dan pot en sigaar. ‘Nog wat,’ drong hij aan. Leefde er angst in die stem? Ik was weerloos. Bij het afscheid vergezelde hij mij tot in de natte regenstraat. Zijn woorden herinner ik mij niet meer; wél de blik die mij niet meer verliet, niet meer verliet over de nachtelijke, triestige natte wegen naar de Kempen, niet meer verliet dagen nadien.
| |
VI
Verlate romantieker, magische bezweerder
| |
| |
van koninklijke woorden in deze wereld van jazz en zakelijke nuchterheid. Maar hij was meer dan de letterkundige. Het heimwee naar goedheid en schoonheid dat in zijn boeken gedempt zingt, smartelijk verlangen naar het paradise regained, tekent de mens, de goede warm hartelijke mens, die ik niet vergeten kan.
E. VAN HEMELDONCK.
| |
Bij een herdenking
Te Bladel (N. Br.) werd een gedenkplaat ingemetseld in de muur van het oude (herstelde) geboortehuis der Snieders'en. August, de later genaturaliseerde Belg, werd herdacht; de Turnhoutse geneesheer Reinier, die verstokt Nederlander bleef, werd vergeten.
Ik heb August Snieders nooit gekend; ik was maar een broekvent wanneer hij in 1904 te Antwerpen overleed. Maar hij heeft mijn jeugd, - en die van velen, - verblijd door zijn romantische verhalen.
Als letterzetter belandde hij te Antwerpen in 1845. Vier jaar later was hij reeds hoofdredacteur van het voornaamste Vlaamse, Antwerpse dagblad ‘Het Handelsblad’. (Antwerpen had in die dagen twee Franstalige dagbladen!) Hij was vriend van Conscience, en in zekere zin zijn litteraire tegenspeler geworden. Conscience stierf in 1883; August Snieders heeft het twintig jaar langer volgehouden. Man van verterende bedrijvigheid: hoofdredacteur, romancier, en geen enkele Antwerpse gebeurtenis liet hem onverschillig. Hij vond zelfs geen tijd om te trouwen; hij was veertig toen hij in het huwelijksbootje stapte. Levensregel: 7 u. mis, 8 u. 30 naar school met zijn dochtertje, 9 u. redactie (boterhammen voor 's middags op zak), 17 u. werk in de tuin, 21 u. dagelijks hoofdartikel, 22 u. werk aan de roman op 't getouw, 24 u. naar bed. Hij is er bijna tachtig bij geworden!
Hij is beter romancier dan Conscience, zeker in zijn historische verhalen. Misschien was hij meer vakman dan geïnspireerd kunstenaar. Als journalist een vechtjas, stond 50 jaar op de barricade. Zijn leven: één les in de eerlijkheid, steeds met de geest van het vaderhuis voor ogen.
Hij schrijft zelf over zijn vertrek uit Bladel. Moeder vergezelt hem tot op de markt van Turnhout. ‘Mijn moeder hield mijn hand in de hare omkneld; geruime tijd had zij het stilzwijgen bewaard. En eindelijk, als een gevolg op hare gedachten, zeide ze luid, maar toch altijd fluisterend: ‘Houd immer uw naam in ere...’. Een poos later zeide ze nog: ‘En als ge moe gedwaald zijt, kom dan terug in ons huis, daar zal het altijd wel zijn.’
E. VAN HEMELDONCK.
| |
Limburgvaart 1962
Wie heeft ons lessen te geven? De Limburgers bedoelen het niet, maar zij doen het, bijna naïef-weg, als de doodgewoonste zaak van de wereld. Zij hebben hùn goeverneur, hùn Hasselts begijnhof, hùn Droogmans, hùn Hoewaar, hùn Bussels, hùn manier van ontvangen, hùn feilloze organisatie, hùn zonnig weer in een rotte zomer, hùn verrukkelijk land van boomgaarden en verstilde kerkjes, hùn... ja wat hebben zij niet?
Jaren geleden hebben ze ons de ‘wilde en onvervalste pracht’ van de heide getoond; nu ging de tocht door het malse Haspengouw (O, de krakende kersen en de malse vlaai...). Zon en zomer, vergezicht van zachte hellingen, koninklijke bomen. Natuurlijk eindigde de tocht - niet luidruchtig, maar gonzend - in de verstilde rust van het avondrijke Bokrijk. Het paradijs, - Adam en Eva ontbreken, er leven niets dan engelen in dit Eden.
Wij zullen, wij zullen... wij hebben over onze dankwoorden gestruikeld. Wij zullen zoveel, en wij zullen niets. De Limburgers zullen niet, zij doen, en hoe! Duivelskunstenaars, prinsen in dit land van Teuten en Bokkenrijders, seigneurs met allure. De Antwerpse Kempenaars groeten de Limburgers, de rijke familie. Wij stamelen, zij zingen. Wij buigen, zij bewegen gracielijk. En zij doen alsof zij het niet weten.
E. VAN HEMELDONCK.
| |
| |
| |
Julien Kuypers 70
Op 14 augustus is Julien Kuypers 70 jaar geworden. Men zou het hem niet aanzien wanneer men hem in blakende gezondheid, met jonge veerkracht en aanstekelijke levenslust in zijn veelzijdige werkzaamheden ziet opgaan, maar het feit is onbedrieglijk waar, hoe hardnekkig hij het ook voor zichzelf negere. Het past dat wij hem, als letterkundige en vooraanstaand bevorderaar van het Zuidnederlands cultuurleven, bij deze jaardag de huldegroet brengen die hij ruimschoots verdient.
Julien Kuypers heeft van zeer vroeg tot op heden een groot deel van zijn leven geschonken aan de socialistische politiek. Hij maakte gedurende een ruim gedeelte van zijn leven deel uit van ministeriële kabinetten, meestal als kabinetschef. Zijn belangrijkste periode in dit opzicht was zijn samenwerking met Kamiel Huysmans.
Een andere sector, waaraan hij een groot deel van zijn krachten heeft gewijd, is het officieel onderwijs, eerst als leraar M.O., daarna als inspecteur, later nog als directeur van de administratie en ten slotte als secretaris-generaal.
Hij is er voorzeker even overtuigd van als wij en iedereen, dat werkzaamheden als bovenvermelde in een land als het onze noodzakelijkerwijze verschillend worden beoordeeld. Meer dan eens heeft hij bestrijding moeten trotseren. Soms zelfs - naar ons gevoel - onrechtvaardige en hatelijke. Hij zal niet verwachten van de Dietsche Warande dat zij hem om zijn politieke loopbaan huldigt - want dat ligt buiten de zienswijze en de rol van dit tijdschrift -, maar wel mag hij de zekerheid koesteren dat wij, die de tolerantie niet enkel principieel of met de lippen voorstaan maar ze tevens metterdaad beoefenen, ook dit aspect van zijn persoon bejegenen met de eerbied voor de evenmens die zijn leven radicaal volgens zijn geweten voor een politiek heeft geëngageerd.
Wel ligt het in de lijn van de Warande dat zij hulde brengt aan Kuypers, de radicale en trouwe flamingant, die op zovele gebieden van onderwijs en cultuur voor de Vlaamse rechten heeft gestreden, te Brussel (met Clottens, De Baere, Jan Boon en zovele anderen!) en in het gehele land. Onze zéér vurige wens is dat de socialistische groep in Vlaanderen steeds méér beginseltrouwe en strijdvaardige Vlaamsgezinden zou mogen tellen van het slag van Kuypers, Fayat, Mussche, om slechts enkele belangrijke namen te noemen.
Is het Vermeylen, voor wie Kuypers als jongeling een grote verering koesterde, die in hem de drang naar Europese verruiming heeft doen ontwaken? In elk geval hebben weinigen onder onze Vlaamse tijdgenoten zoveel gedaan om de kaders en mogelijkheden te scheppen die onze volksgemeenschap - en de jeugd vooral - zal toelaten in de geestelijke eenheid van Europa op te gaan. Een groot deel van zijn zorg heeft hij geschonken aan de talrijke culturele akkoorden die ons land met allerlei Europese landen heeft gesloten, aan de talrijke culturele comsies die ijveren voor de verspreiding van Belgische, en dus ook Zuidnederlandse, cultuurgoederen in het buitenland, voor wetenschappelijke en artistieke contacten voor het besteden van studiereisbeurzen die onze beste jongeren in staat stellen ‘de wereld’ te zien. Niet enkel via de culturele akkoorden maar ook als lid van diverse internationale organismen als de Council for Cultural Cooperation en de Unesco werkt Julien Kuypers gestadig aan de bekendmaking van ons cultuurpatrimonium in het buitenland en arbeidt tevens, als Vlaming, mee aan de geestelijke eenheid van Europa. Het stemt mij steeds tot vreugde in een mens de rijpe, geestelijk-volgroeide Vlaming, de radicale flamingant én de Europeeër, de wereldwijd bewuste Mens, zo harmonisch verenigd te zien. Dààr ligt onze toekomst. En Kuypers werkt eraan met het hardnekkig realisme dat hem kenmerkt en hem sterk maakt. Wie, in het huidige Vlaanderen, boven alle tegenstellingen, het nut van zulke arbeid niet kan zien en waarderen, is reddeloos te laat geboren.
Het ligt in de normale lijn van de Vlaamse beweging dat zij op cultured ge- | |
| |
bied aansluiting zoekt bij Noord-Nederland. Iedere Vlaming die op cultuurgebied naar nauwere eenheid met het Noorden streeft, weet dat dit streven gepaard gaat met spanningen, misverstanden, moeilijkheden. De twee delen van het Grootnederlands taal- en cultuurgebied zijn in de loop der eeuwen fel uit elkaar gegroeid. Toch is in het komende Europa de steeds vollediger verwezenlijking van deze eenheid de énige hoopgevende, vruchtbare weg. En voor Vlaanderen in zijn groei naar volwaardigheid, kan deze nauwere aansluiting bovendien hulp en verrijking bieden, bestendige opvoering van ons algemeen cultuurniveau. In een heilig hoekje van zijn hart heeft Julien Kuypers zijn innigste hartstocht geschonken aan de bevordering van de Nederlands-Belgische culturele betrekkingen, en dat zijn dan vanzelfsprekend vooral de relaties van Vlaanderen met Noord-Nederland. Het anti-Hollandisme dat in België, ook in Vlaanderen en zelfs bij flaminganten, als een onberedeneerde gevoelstoestand nog wel bestaat, heeft op de nuchtere hersens van Kuypers nooit vat gehad. Misverstanden en apathieën zijn voor zijn opbouwende geest van geen tel. Dit is de enige positieve wijze, dunkt ons, waarop de noodwendige en enigzaligmakende cultuurpolitiek der samenwerking en geestelijke eenwording van Noord en Zuid moet worden gevoerd: nuchter, ruimziend, geduldig, koppig, loyaal, royaal.
Als literator heeft Julien Kuypers zeer verschillende genres met welslagen beoefend. Een groot deel van zijn werk is essayistisch: het biografisch, tevens bespiegelende levensrelaas van een der eerste Vlaamse socialisten Jacob Kats, agitator een paar werken over Camille Huysmans. De sociale problematiek heeft Kuypers verder nog geboeid in een erudiete studie over de opkomst van het socialisme in Vlaanderen Bergop, in een belangrijke bijdrage die verscheen in het verzamelwerk Geschiedenis van de socialistische Arbeidersbeweging, enz. Tot het literatuurhistorische essay behoort o.m. Op ruime Banen, een werk dat jarenlang als baanbrekend mocht gelden voor de studie der Van Nu en Straks-beweging. Vrij laat is Julien Kuypers tot de verbeeldingskunst gekomen en een van zijn kenmerken in dit genre is gebleven dat hij graag verbeelding met bespiegeling vermengt. Aldus geschiedt in de historische roman Heer van Lembeke, rijd aan!, een middeleeuwse verbeeldingsroman met sterk sociale inslag, in de ideeënroman Donderkoppen, gegrepen uit het verwarde eigentijdse leven, en in het pittige reisverhaal Aan de Waterkant. Een boeiend vertelkunstenaar bleek hij te zijn in de bundel korte verhalen Mijn vriend vertelt. Daad, droom en bespiegeling gaan in het rijkgevulde leven van Julien Kuypers merkwaardig saam. Moge in hem deze eenheid van de intellectuele actie-mens, de studax en de literator vruchtbaar blijven voortbestaan, gevoed door het dynamisme en de geestelijke vitaliteit van een jeugd die hem als vanzelf zijn verjaardagen doet vergeten.
ALB. W.
| |
Snippers
Vandaag in de pers gelezen dat onze Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen van plan is haar initiatief van voorgaande jaren te hernemen en door een aantal critici de beste boeken van het jaar te laten aanduiden. Dat lijkt inderdaad een geschikt middel om de aandacht op de literatuur te vestigen.
Vorige malen werd echter niet medegedeeld welke boeken ieder ondervraagde aangewezen had en alleen de eindkeuze volgens de samengestelde stemmen openbaar gemaakt. Waarschijnlijk wordt zo gewerkt om de auteurs, wier boeken niet vermeld worden, een ontgoocheling te besparen. Maar is het niet goed dat wij zulke teleurstellingen kunnen dragen en verdragen, zodat het publiek verneemt wie voor wat gekozen heeft? De inlichting wordt er vollediger door en meer geschakeerd.
Waarschijnlijk verschijnen alleen in ons land ieder jaar tien en meer verzenbundels waarvan de uitgave door de dichters zelf bekostigd wordt. Jonge dichters doorgaans, die
| |
| |
er hun spaargeld aan spenderen. Vandaag ontvingen wij een bundel, die alleen gestencild is, omdat de dichteres naar zij verklaart niet over de middelen beschikt om hem te doen drukken.
Dikwijls leveren die uitgaven voor lezers en betalers slechts ontgoochelingen op. Zou het voor debutanten niet beter zijn meer gebruik te maken van de mogelijkheden tot publicatie die door onze talrijke tijdschriften geboden worden? Zij zouden een uitgebreider groep belangstellenden bereiken dan met hun privé-bundeltjes mag verwacht worden en door zich aan het oordeel van een redactie te onderwerpen meer zelfkritiek leren. Dat laatste is niet aangenaam en toch onmisbaar. Vijf en dertig jaar geleden hebben wij misschien bij vijf verschillende periodieken verzen ingezonden, die wij met of zonder een vriendelijk briefje terugkregen. Hoe ouder wij worden, hoe dankbaarder wij daar nu voor zijn.
In een van onze kranten heeft E. De Bock voorgesteld dat de Cultuurraad voor Vlaanderen bij de R.T.B. een poging zou doen om te bekomen dat er in haar uitzendingen ook over Nederlandse literatuur zou gesproken worden. Wie Vlaamse bladen en tijdschriften leest of naar onze uitzendingen kijkt of luistert weet hoeveel belangstelling wij voor de Franse en Frans-Belgische letterkunde opbrengen. Waar kwade wil daar tegenover gesteld wordt, mogen wij niet met dezelfde munt betalen.
Maar veronachtzamen wij de Spaanse en Italiaanse letteren niet? Waarschijnlijk dat ze in de Spaanse landen en op het Italische schiereiland denken dat wij door de nabijheid van Frankrijk en Frans-Brussel aan bijziendheid lijden. De Frans-Belgische pers houdt daarentegen voor ons haar ogen gesloten. Wij zouden zeggen dat ze over ons heen kijkt, als ze meer aandacht aan Duitsland en de Scandinavische landen zou besteden. Maar ook daar lijkt er niet veel te vinden dat bij Fientje Beulemans en Madame Kaeckebroek in de smaak kan vallen.
F.R. Boschvogel wordt op 22 september e.k. zestig jaar en wij feliciteren hem van harte. Wij gingen naar Aartrijke om hem te bezoeken en vonden eerst zijn woning niet. Want hij is verhuisd. Zijn zoon wordt missionaris gewijd; zijn dochters worden groot. Eens dat men zo ver gekomen is, blijkt het oude nest te ruim geworden. Sprekend over zijn werk, verklaart hij altijd dat hij alleen maar enige boeken voor het volk heeft willen schrijven. Een traditie van vertellers voortzetten die in West-Vlaanderen Guido Gezelle, Victor Huys, Lodewijk Van Haecke, Alfons Vanhee, Julius Leroy en Edward Vermeulen opgeleverd heeft.
Er zou uit hun veelal humoristische en soms tragische verhalen een mooie pocket-bloemlezing samen te stellen zijn. Wie zou ze lezen? vraagt Boschvogel. Wij zouden er nog ons genoegen aan beleven, zoals dat gebeurt bij de lectuur van zijn werk. Hij heeft ten andere twee romans geschreven, ‘Het Hof der drie Koningen’ (1946) en ‘Niet wanhopen, Maria Christina’ (1948), die niet meer tot die volksliteratuur behoren. Zij liggen op een hoger vlak. Beide werden ook in het Duits vertaald: ‘Der Hof der drei Könige’ (vert. G. Hermanowski, Köln 1957) en ‘Nicht verzweifeln Maria Christina’ (vert. H. Reykers, Aschaffenburg 1954).
A. DEMEDTS.
| |
Der Abend und die Rose...
So manche Stunde habe ich
mit dir vereint genossen,
und nie hat eine Stunde mich,
bei dir verbracht, verdrossen.
So manche Blumen pflückte ich
für dich als Freundschaftsgaben,
der Biene gleich, so konnt ich mich
Doch wüsste keine Stunde ich
und wüsst' um keine Stunde mich
um jene Stunde, da du dich
Du nanntest mir, dir nannte ich,
was wir im Herz empfunden.
| |
| |
An jenem Abend schmückte dich
der schönsten Blumen eine,
du hattest sie gesucht für mich,
so lieb war mir noch keine!
Zwar immer ist für mich und dich
- wer wird die Wunde heilen? -
zu kurz die Zeit. Für dich und mich
zu schnell die Stunden eilen.
Und war sie auch für dich und mich
und war's auch dein Geschenk für mich,
Drei Bilder aber halte ich
in meines Herzens Schosse
und immer denke ich an dich,
(naar het gedicht van G. Gezelle)
|
|