| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Monografieën over Vlaamse letterkunde
Deze reeks uitgegeven door het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur in samenwerking met de N.V. Manteau, werd weer met enkele nummers verrijkt.
Karel Jonckheere schreef een inleidende studie over Raymond Brulez, gevolgd door een bibliografie en korte bloemlezing. Het is een uitstekend boekje geworden, waarin heel wat biografische gegevens worden verteld en het werk van Brulez tevens fijn wordt gekenschetst. Een werkje dat bewijst dat Jonckheere, van wie ik niet als enige denk dat hij wat te vlug-veel uitgeeft, een rijpe en grondige studie schrijven kan als hij ernstig wil.
Hubert Lampo zal vele lezers aangenaam verrassen met zijn boekje over Felix Timmermans, waarin hij wil bijdragen tot de literaire rehabilitatie van deze auteur, die in bepaalde milieus jarenlang werd miskend en zelfs verguisd. Lampo's reactie is soms vrij scherp-polemisch. Persoonlijk moest ik niet bekeerd worden want het originele genie van Timmermans heeft mij steeds met verwondering en bewondering vervuld. Bij bekenden en vrienden, die ik fijne literatuurkenners acht, heb ik steeds diezelfde gevoelens weergevonden. Niettemin kan de reactie van Lampo in bepaalde milieus wel positief nuttig zijn. Zijn ontleding van Timmermans' werk is in menig opzicht grondig. Al wijkt mijn visie soms af van de zijne (b.v. Aangaande Juffrouw Symforosa, dat ik een volmaakt meesterwerkje acht in zijn genre) en al vind ik de stijl van Lampo soms te emfatisch, dit doet geen afbreuk aan mijn grote waardering en genegenheid voor dit boekje.
Raymond Herreman heeft het geluk sinds vele jaren reeds zijn uitstekende biograaf en exegeet te hebben gevonden in de persoon van de Luikse hoogleraar Prof. Dr. Fr. Closset. Deze heeft vroeger reeds twee gewetensvolle studies aan zijn lievelingsauteur gewijd en brengt nu over hem weer een korte monografie. Deze inleiding heeft vooral verdienste als bondige synthese, die het geestelijk portret van Herreman met korte essentiële trekken feilloos tekent. Ook de bloemlezing schenkt een goed beeld van de vele schoonheid en wijsheid die ons door de innemende humanist en dichter worden geboden.
Nuttig is het boekje van Emiel Willekens over Hendrik Conscience, dat ik vooral aan leraars en studerenden wil aanbevelen. Naast een degelijke algemene en tevens overzichtelijke bespreking aan Conscience's werk, brengt het werkje een uitgebreide biografische schets en een nuttige bibliografie. Het oordeel van Willekens over de literaire betekenis van Conscience is genuanceerd en stemt mij vooral sympathiek om zijn waardering.
Over Ernest Claes zijn reeds een drietal studies in boekvorm verschenen. Nuttige boeken, echter zonder hoog kritisch gehalte. Het beste dat ik tot op heden over hem las, is de monografie die André Demedts in deze reeks aan hem wijdt. Alhoewel heel anders geaard, staat Demedts zeer dicht bij het landelijke, het volkse, het eenvoudige en het emotionele dat de vertelkunst van Claes kenmerkt. Anderzijds beschikt hij ook, met zijn grote openheid, over een ruime sensibiliteit om de diverse schakeringen in het werk van Claes juist aan te voelen. In synthetisch opzicht én door haar grondigheid schenkt deze inleiding alle voldoening.
Indien wij ons niet vergissen werd aan de toneelschrijver en romancier Paul de Mont (1895-1950) nog geen ernstige, overzichte- | |
| |
lijke studie gewijd. Pieter G. Buckinx heeft de verdienste deze wel eens vergeten figuur voor ruimer publiek bekend te maken. Wij vernemen in deze monografie heel wat over het leven van de verdienstelijke auteur doch het zal geen verwondering wekken dat Buckinx, die sinds vele decennia het Vlaams toneelleven van nabij kritisch volgt, vooral de begaafde toneelschrijver analyseert. Enkele goedgekozen fragmenten verhogen de waarde van dit nuttige en knap geschreven boekje.
ALB. W.
| |
Literaire interviews
José De Ceulaer, reeds gunstig bekend als Timmermans-specialist, is op interview gegaan bij een groot aantal Vlaamse auteurs. Deze gesprekken heeft hij samengebracht in twee bundels Te Gast bij Vlaamse auteurs (Uitg. De Garve, Antwerpen). Daarin komen 24 letterkundigen, waaronder enkele belangrijke, aan het woord. Op sympathieke wijze, met een vrijmoedige en beminnelijke glimlach, treedt De Ceulaer zijn ‘slachtoffers’ tegemoet. Zijn verslag over het eerste contact met hen brengt vaak een pittige typering, humoristisch gekruid. Zijn vragen zijn meestal belangwekkend. De antwoorden komen natuurlijk helemaal op rekening van de geïnterviewden. De Ceulaer beperkt er zich toe ze te noteren, zonder kritische inmenging. Een zijner verdiensten is gewetensvolle neutraliteit. Deze interviews doorbladerend, stelt men zonder moeite vast dat ze documentaire waarde bezitten en ons heel wat kunnen leren over de visie van bepaalde auteurs op hun eigen werk en de moderne literatuur, over hun geliefkoosde lectuur, enz. Hun gehalte is zeer verschillend. Sommige antwoorden staan op hoog niveau en zijn belangrijk (b.v. Walschap, Roelants, Demedts, Duribreux, om er slechts 'n paar te noemen), andere zijn eerder banaal, en 'n paar geven zelfs een uiterst pedante en kwiebus-achtige indruk. Gevormde lezers weten dat men subjectieve getuigenissen van schrijvers, hoe belangrijk ze ook kunnen zijn, met de nodige kritische zin moet lezen. Kunstenaars-psychologie is nu eenmaal grotendeels moederpsychologie, en hoeveel moeders staan objectief tegenover hun kind? Met deze reserve, die de verstandige De Ceulaer zeker zal delen, bevelen wij deze nuttige en boeiende gesprekken warm aan.
ALB. W.
| |
Achilles Mussche
Rosa Luxemburg is in de geschiedenis van het internationale socialisme een vererenswaardige figuur. Menigeen in ons taalgebied kent het boek dat Henriette Roland Holst, in vele opzichten met Rosa Luxemburg verwant en in andere aan haar tegengesteld, aan haar edele vriendin heeft gewijd. Thans heeft ook Achilles Mussche een Gedenksteen voor Rosa opgericht (Uitg. Ontwikkeling, Antwerpen). Zeker werd dit uitvoerige levensrelaas (304 blz.) ten dele geïnspireerd door het bewogen, dramatisch en tragisch leven van het Duitse, Pools-Joodse meisje, doch de schrijver werd toch vooral aangegrepen door haar grote en nobele ziel. Het boek werd van uit die ziel geschreven en is grotendeels de pathetische herschepping van haar hoog ethisch-sociaal idealisme, haar felle inzet in droom en daad, haar onstuimig en toch teder heroïsme, haar innerlijke spanningen, haar kunstzin. Men zou dus van een ‘inwendige’ biografie kunnen spreken. Er komt hier een zeer humane, humanitaire en humanistische beleving van socialisme tot uiting, die het werk van Mussche steeds heeft gekenmerkt. Deze beleving heeft aan Mussche's werk van aanvang af tot heden een grote geestelijke ernst, een diep menselijk accent, een nobele onrust en een hoge menselijke waardigheid gegeven. Ook in dit boek over Rosa Luxemburg trilt haast op elke bladzijde de stem van hevige meewarigheid voor het lijden, van smartelijke hunkering naar gerechtigheid, van pathetische, haast Beethoveniaanse bewondering voor de grote, strijdende en lijdende mensenziel. Men moet het werk van Mussche, ook dít boek, kunnen lezen met emotionele sympathie om het innig te kunnen waarderen. Dit emotionele samenvoelen moet echter, wil het werkelijk vruchtbaar zijn, gefundeerd zijn op eerbied voor een ideaal
| |
| |
van morele en sociale humaniteit, dat steeds de diepere bezielingsbodem is van Mussche's emotie. Wie dit boek intellectualistisch beoordeelt, zal het allicht als biografie te mager en onzakelijk, als karakteranalyse te wazig vinden. Doch Mussche is nu eenmaal een schrijver die niet ons nieuwsgierig intellect, dat vraagt naar oplossing van psychologische vragen of problemen doorvorst, wil bevredigen, wél onze emotie. Kan men zijn emotionele visie niet totaal ínleven, dan blijft men onbevredigd.
Deze vaststelling geldt ook voor zijn stijl. Verhaal en bespiegeling worden vertolkt in een gevoelszwaar-geladene, breed en harmonisch gecadanseerde, hyper-emotionele stijl. De gezwollen pathos en de brede retoriek die deze emotionele stijl vaak kenmerken, verwekken voor mijn gevoel een echte schoonheid op voorwaarde dat men er zich totaal aan overgeeft. Ik beklaag trouwens de tijdgenoten die, door ik weet niet welke verarming van het gevoel of versmalling van de smaak, deze oprechte én fraaie stijlretoriek niet meer kunnen genieten. Toch moet mij een aanmerking van het hart. Mussche's stijl zou méér voldoen indien hij soberder was. Zijn fout is langdradigheid. Hierdoor kan zijn biografisch verhaal, bij tekort aan intellectuele penetratiekracht en overmaat van emotie, wel eens irriterend gaan inwerken op de lezer en wordt zijn pathetische stijl vermoeiend. Bondiger geschreven, meer gecondenseerd, zou dit boek ons als kunstwerk meer hebben voldaan. Dit neemt niet weg dat het prachtige gedeelten bevat en qua geheel kan boeien als getuigenis van nobele en voelbaar oprechte humaniteit. Is het in onze hedendaagse literatuur niet vrij zeldzaam geworden een stem te horen die zich met zoveel geestdrift, geloof en verantwoordelijkheidsbesef inzet voor een grootmenselijk Ideaal? De schrijver Mussche zij er met eerbied en genegenheid om bejegend.
ALB. W.
| |
Henry Miller
Jarenlang heeft deze Amerikaan beruchtheid en succes gekend - en gezocht - als scribent van losbandige erotische boeken als Tropic of Cancer, Tropic of Capricorn e.a. die voor mijn gevoel grotendeels behoren tot de brutale pornografie. Men kan hem in die werken slechts ernstig beschouwen wanneer men zijn seksuele schrijversuitspattingen zou onderzoeken als symptoom van deze tijd of als psychologisch geval. Toch heeft Miller ook andere boeken geschreven, waarin hij bevrijd schijnt van sexuele obsessie, en op vrije, scherpe en ernstige wijze nadenkt over problemen van onze beschaving en van het leven. Ik denk aan The Colossus of Maroussi, The Air-Conditioned Nightmare, Big Sur and the Oranges of H. Bosch e.a. In zijn boek Henry Miller, Legende en Waarheid (Uitg. Lannoo, Tielt) heeft Henk van Gelre blijkbaar vooral willen bewijzen dat men volkomen ten onrechte de schrijver Miller uitsluitend als een ongeremde, bij pozen dweepzieke pansexualist zou beschouwen. Deze opzet lijkt ons verdedigbaar, maar hij wordt door Van Gelre op al te onevenwichtige en ongenuanceerde wijze uitgevoerd. Schrijver slaat de bespiegelingen van Miller over religie, beschaving, natuur, enz. veel te hoog aan; hij wil in hem een soort moderne profeet, een geniale en oorspronkelijke ziener ontdekken. Al acht ik het denken en voelen van Miller wel interessant als symptoom van onze tijdgeest, toch heb ik in hem nooit een begaafd denker of een man met groot-oorspronkelijke visie kunnen ontdekken, wel integendeel een wilde en chaotisch-onrijpe geest met de voortvarendheid van de halfontwikkelde. Indien men hoge kwaliteit in bepaalde werken van Miller wil vinden, moet men die m.i. zoeken in zijn bij pozen prachtige, al zij het elders weer te wilde stijl. Niet enkel overschat Van Gelre de geestelijke substantie in het werk van deze vrij elementaire Amerikaanse auteur, hij vergeet ook de nogal omvangrijke pornografische voortbrengselen van
Miller hun plaats te geven in een nuancerend totaal-oordeel. Reden te meer waarom wij zijn nogal exalterend boekje niet kunnen smaken. Wij wensen geen boek dat Henry Miller dom-weg verkettert, maar wel een dat hem met zin voor maat en proporties in zijn licht- en schaduwzijden toont. Het is jammer dat Henk van Gelre, met zijn onbetwistbaar
| |
| |
talent, ons dit bezonken oordeel niet heeft geschonken. In biografisch opzicht is zijn boek zeer leesbaar en nuttig, op kritisch plan blijft het in gebreke.
ALB. W.
| |
Standaard-pockets
Ook de Uitgeversmij. N.V. Standaard-Boekhandel heeft nu haar pocketreeks, die reeds enkele belangwekkende nummers telt. In literair opzicht vermelden wij twee herdrukken van Ernest Claes. Bei uns in Deutschland vertelt ons de ervaringen van de schrijver tijdens Wereldoorlog I. Het is een der minder bekende boeken van Claes, maar toch bekorend om zijn stemmingsvolle, eenvoudige vertelkunst, die een geslaagde synthese is van pittige observatie en fijn gevoel. Cel 269 verhaalt zijn belevingen als gevangene na Wereldoorlog II, toen hij in september 1944 slachtoffer werd van de onmeedogende repressie. Zeker in literair opzicht niet een der belangrijkste werken van Claes, zal Cel 269 in de geschiedenis vooral betekenis bewaren als levend tijdsdocument, als sociale getuigenis en als persoonlijk ‘document humain’. Af en toe niet zonder bitterheid geschreven, trillen deze bladzijden toch van de fundamentele menselijke goedheid die Claes steeds bezielt. Voor wie het innerlijke gemoedsleven van de sympathieke schrijver in deze moeilijke periode van zijn leven wil leren kennen, is en blijft Cel 269 een kostbaar boek.
Oosterse Cocktail van Maria Rosseels beleeft reeds een derde druk. Wij hebben deze levendige en leerrijke reportage van een reis naar het Oosten reeds vroeger in ons tijdschrift geloofd.
| |
Gaston durnez
Een succesnummer in de Standaard-reeks is ongetwijfeld een bundel verzen van Gaston Durnez, Hooikoorts, waarin hij gedichten uit zijn drie vorige bundels (Muzenissen, Rijmenam en Wiltzang) verzamelt en met nieuwe teksten aanvult. Onze literatuur is niet rijk aan humoristische schrijvers en wellicht wordt dit genre zelfs, zeer tot schade van onze tijd, als een beetje tweederangs beschouwd. Het succes dat Durnez in enkele jaren heeft weten te winnen is des te verheugender. Nadat hij reeds enkele bundels heeft gepubliceerd, blijft hij steeds boeien en verrassen. Dit is wel grotendeels te verklaren door het feit dat zijn inspiratie tamelijk veelzijdig en zijn werk gevarieerd is. Slechts een deel van dit werk behoort tot de eigenlijke kolder, versjes die hun komisch effect halen uit het verrassende aaneenschakelen van gedachten en beelden tot een ongerijmd geheel. Andere verzen zijn een taalspel waarbij de fantasie de klankassociaties, woordverwantschappen of rijmen vermengt op een manier die ons intellectueel amuseert. Andere gedichten behoren meer tot het genre van de levensliedjes, waarin de dichter op beminnelijke toon, geestig en wat weemoedig, een concrete levenswijsheid of -dwaasheid uitbeeldt. Daarnaast zijn er ook heel wat satirisch gekruide verzen, die met pikante humor en zonder bitterheid bepaalde verschijnselen op de korrel nemen, tamelijk vele zelfs: nu eens het Belgicisme, elders de uitwassen van het Vlaams romantisme, elders weer de dwaasheid der wereld zoals de journalist ze bekijkt, of de pruderie, het militarisme, de atonale poëzie, enzovoort, enzovoort. Er schuilt in Durnez op vele momenten een moralist, die ons de ‘averechtse wereld’ in een lachspiegel toont en die nooit eentonig is. Zijn spot wordt ook nooit grimmig of kwetsend, hij wordt steeds met een beminnelijke glimlach verwoord. Wie de verzen van Durnez met aandacht leest, zal bovendien gemakkelijk kunnen
vaststellen dat hij als humorist geen amusementsfabrikant of clownesk tafelspringer is, wel integendeel, een stille en wat weemoedige natuur. Met de onvergetelijke Piet Paaltjes en andere echte humoristen, die zich van de grapjassen onderscheiden, heeft hij gemeen dat zijn glimlach of spot meer dan eens verborgen weemoed verraden. Zijn beste verzen zijn dan ook meer dan tijdpassering, ze hebben als elke echte humor een menselijke communicatiekracht, zij schenken geestelijke voldoening en meermaals een tikje geestelijke bevrijding.
ALB. W.
| |
| |
| |
W.F. Hermans en het toneel
In het pocketboekje ‘Drie Drama's’ (De Bezige Bij, Amsterdam) bundelt de veelzijdige Willem Frederik Hermans een tritsje toneelstukken van ongelijke lengte en betekenis. Ongetwijfeld leveren ze samen onverbloemd het bewijs dat de obsederende epische razernij ook dramatisch een eigen vorm heeft gekregen, zij het dan dat de volgehouden ontzetting, die voor mij de ongezonde aantrekkelijkheid heeft uitgemaakt in romans als ‘De tranen der acacia's’ en ‘De donkere kamer van Damocles’, hier de plaats moet ruimen voor al te opzettelijke schokmomenten, die het psychologische evenwicht bedreigen en herhaaldelijk uitlopen op een naïef absurdisme of (indien welwillender geformuleerd) kolderachtig geklets..
Psychodrama noemt hij de eenakter ‘Het omgekeerde pension’. In 1953 knutselde Hermans dit aardige divertimento in mekaar voor een prijsvraag van de Nederlandse Boekenweek. Het lijdt geen twijfel dat het pretentieloze dingetje vele high-brows kostelijk vermaakt heeft in een gelukzalige tijd, toen het ‘absurd’ theater nog niet tot de verplichte levenswijsheden behoorde. Van een dreigend-melodramatisch fait-divers is het luchtige libretto uitgegroeid tot een onweerstaanbaar nonsensgeval, waarin nu eens niets meer enige verwantschap bezit met de werkelijkheid. Alleen naar het einde toe, als het ware om de heren opdrachtgevers er nog maar eens fijntjes tussen te nemen, doet hij even gezellig neorealistisch. Wat ik minder begrijp is wat hem ertoe aangezet kan hebben dit tijdverdrijfje ook nu nog in 1962 aan de leesgemeente aan te bieden.
Daarvoor zijn zowel het thema als de structuur te dun geworden. Want ga je thans ook maar een ogenblik op de taalacrobatiek in, tracht je de idiotie van de situatie (die ongetwijfeld als dusdanig bedoeld was) nu af te wegen tegen het internationale aanbod aan absurdisme, poog je de poëtische substantie eventueel af te zonderen uit de luchthartige voor-de-gek-houderij, dan rest er maar weinig dat herinnert aan de oorspronkelijke atmosfeer waarmee H.A. Gomperts het op het kaft zo hoog op heeft.
Een totaal verschillende Hermans stelt zich voor in ‘Dutch Comfort’, ‘proeve van volkstoneel in een voorspel en twee bedrijven’. Hier duikt af en toe wel iets van de ‘Donkere Kamer van Damocles’-problematiek op. Ook hier is het een verzetsconflict, met veel weerstandige types en een lustige oorlogsweduwe, wie de bezettende vrijer afhandig wordt gemaakt. Bekoorlijk werkt de badkamerintimiteit waarin de verstopte afvoerbak de mislukkende zelfreiniging der personages suggereert. Zoals bij Hermans nu wel haast onvermijdelijk, is er verder nog wat opgewonden geschimp op de vertegenwoordigers der Nederlandse godsdienstgroepen (een aria die hij vroeger in zijn - nog - bozere tijd veel overtuigender wist te zingen), veel gepraat om eigenlijk niets, een geur van een thriller die dan toch huwelijksconflict wenst te blijven en verder het ‘Amédée’-achtige rekwisiet van het Duitse lijk. Kwajongensachtige uitroepingstekens, vele erg stoute woordjes, breedgearmd gezwaai met patriotische en andere onzin, de hele gamma van idealistische, nonchalante en verfoeilijke verzetslieden passeert de bonte revue. Mij komt het tevens voor dat zijn taal niet altijd keurig is gebleven; meermaals is ze niet alleen houterig, onsuggestief en stijf, maar toont ze ook een bepaald onnederlandse struktuur.
Gelukkig is er nog ‘De psychologische test’. Voor het eerst kan ik hier geloven in de dramatische aanleg van Hermans, en dat impliceert meteen dat ik over een nogal slijmerige naïveteit in thema en bewijsvoering overstappen kon. In de beste stijl van een spionageprent heeft hij een koude-oorlogsmilieu bijmekaargepuzzeld dat zo geraffineerd in mekaar sluit dat de fantasie volkomen uitgeschakeld wordt. Het reusachtige voordeel van deze bedoeling is wel dat daarmee in de eerste plaats geschreven wordt over inderdaad menselijke mensen en over wat ze meemaken, onderling en autonoom. Van scène tot scène stijgt hier de verkwikkelijke spanning, die het onwaarschijnlijk geraffineerde gegeven optilt van vlijtig gruwelschema naar een diepmenselijk eeuwig- | |
| |
heidsconflict, waarin de blijvende waarden van persoonlijkheid, zelfkennis, trouw en toewijding een beste beurt maken. Van koelberekende suspense groeit het thema naar geëngageerde ethica. Interessant is daarbij de inleidende kommentaar van Hermans zelf, waarin hij ons uiteenzet wat nu eigenlijk juist zijn bedoeling is geweest, al staat het onfris dat hij de nietsvermoedende premièrewaaghalzen zo ongenadig de les leest.
Een andere pocket, ‘De woeste wandeling’ (De Bezige Bij, Amsterdam) is een ontwerp voor een filmscenario, in opdracht van O.K.W. door W.F. Hermans geschreven, maar na inzage door de bevoegde diensten zonder gevolg weggetast bij de goedbedoelde maar slechtgeslaagde pogingen om de Nederlandse speelfilm nu eens voor goed van de grond te krijgen. Uiteraard ben ik niet zo best thuis in de vereisten van een filmscript, maar naar wat ik links en rechts van de hand van insiders gelezen heb, kunnen ook de kenners er niet zo flink mee opschieten. Ook voor de technisch niet-bijdehante lezer, is het opvallend wat voor vreemd allegaartje van motieven dooreengemixt werd en het ontneemt reeds vooraf de smaak aan het afgewerkt produkt. Generatiecontrasten, adaptatiegeschillen rond de teruggekeerden uit de oost, schrokkerige uitbuiterij door het vaderland, wrijverijtjes tussen schoonmoeder en -dochter, onredelijke schikkingen in het godshuis (hoe veel beter door wijlen H. Heyermans aangepakt!), en dat alles te grabbel gegooid in een idyllisch-Hollands natuurreservaat, met veel pijltjes naar het openbaar gezag en pubertair schelden op de doorsnee-Nederlander: het is toch allemaal zo goedkoop en overbodig. Vooral overbodig.
C. TINDEMANS.
| |
Toneeldebuut van G.K. van het Reeve
G.K. Van het Reeve heeft zich in zijn allereerste poging voor het theater, ‘Kommissaris Fennedy’ (De Bezige Bij, Amsterdam) rustig aan de veilige kant gehouden. Inderdaad begint het al hoogst merkwaardig en verdacht voor te komen als een jong schrijver zich niet mordicus op het absurde theater gooit. We weten echter al sedert ‘De avonden’ wat Van het Reeve onder een ‘absurde’ situatie verstaat en het is duidelijk dat de metafysische spanning en existentiële betekenis van het begrip hem veel te belangrijk zijn om ze in een buitenissig historietje infantiel-verwarrend te degraderen. Bovendien heeft hij zich, afgaande op diverse theoretische opstellen die hij aan het probleem heeft besteed, in de eerste plaats tot de ambachtelijke onderbouw van het métier gewend en al heeft hij op dat hachelijke domein enkele ontstellend-naïeve om niet te zeggen verrassend-valse volzinnen gepleegd, dan kan je én in opzet én in structuur én in dialogering én in scenisch vakmanschap toch herhaaldelijk merken dat hij meer in zich heeft dan het debuut ons al toelaat vast te stellen.
Want ondanks incidentele waardering, mogen noch de traditionele constructie noch de fundamentele motievenspreiding noch de hoge technische instelling noch de wereldbeschouwelijke kern er ons toe brengen de grove tekorten over het hoofd te zien met de verzachtende omstandigheden van een eersteling of met de op zichzelf aangename vaststelling dat een al vermaard epicus in een letterkunde, die zo halsstarrig op eenrichtingsverkeer is afgestemd, zich eens aan een ander emplooi waagt. De voornaamste reden tot ongezelligheid ligt m.i. in de troebele dubbele dimensie van dit stuk. Aan de basis ligt enerzijds een groots psychologisch probleem, dat bij nader inzicht standhoudt tegenover dramaturgische beknibbeling, maar anderzijds valt de erg zwakke dramatische curve op, die bij alle tegemoetkomende welwillendheid toch alleen maar misdadige anekdotiek, een melodramatiserende hang naar geweld en spektakel en een verstikkende overvloed van menselijke en maatschappelijke motieven bevat.
Tijdens zijn studententijd was Fennedy een eerlijke bruut van een vrijer, die, toen hij zijn meisje in familieomstandigheden had gebracht, prompt de consequentie van zijn daden aanvaardde, haar huwde en daardoor
| |
| |
een beloftevolle toekomst afbrak. Zijn jawoord leek hem zonder meer natuurlijke plicht, tevens godsdienstig zelfrespect want Fennedy is een katholiek uit het zuiden der Verenigde Staten. Mag zijn besluit ingegeven zijn door een christelijke levenshouding, innerlijk is hij nooit verzoend geraakt met de idee dat dit menselijke en sociale fatsoen de zware prijs van een gewijzigde levenshorizon wel waard was. Deze onzekerheid heeft hij tijdens zijn verdere leven aanhoudend afgereageerd op zijn milieu, eerst op zijn vrouw, die natuurlijk niet voldeed aan de rozerode belofte en tot een prima keukenjuweel ontaardde, daarna op zijn beroep bij de politie waar hij zich een hatelijke reputatie bij mekaar geneusd heeft, en nu op zijn zoon, die het rechte pad niet bewandelt.
Meteen duiken de bezwaren op. Wie over een enigszins normale verbeelding beschikt, ziet onmiddellijk in dat deze verkeerde houding tegenover het leven een catastrofale bewijsvoering zal krijgen langs de zoon om, waarbij uiteindelijk een catharsis zich bij de vader zal opdringen. Vervolgens krijgen we deze voorgeschiedenis opgedist in het eerste bedrijf, dat een model van expositie zou zijn in een toneelstuk van 80 jaar geleden. Bovendien wordt deze uitvoerige bekentenis enkel mogelijk door het inschakelen van een menselijk instrument; zijn vriend Barker is in het stuk zonder verdere verantwoording opgenomen dan om op die manier over een tegenspeler te beschikken waartegen Fennedy zich eens lekker uitpraten kan. Wel insinueert dit eerste bedrijf zeer pertinent dat Fennedy zijn innerlijke onrust funderen wil in een al te makke echtgenote en een losbandige zoon, terwijl het iedereen opvalt dat Fennedy in klassiek-tragische trant verblind is voor zijn eigen onvolmaaktheid, zich zelf niet doorheeft, niet inziet dat hij en hij alleen schuldig (indien dit woord werkelijk in de menselijke levensproblematiek past) is aan de gang van zaken. Meer nog, door een veelzijdige karakterisering van Fennedy en de al te anekdotische presentatie van moeder en zoon, worden de twee antagonistische vlakken ongelijk aangegeven. Natuurlijk zit de eigenlijke tegenspeler in Fennedy zelf, maar op de scène moet je die gestalte kunnen geven, zij het door personages zij het door conflicten.
Conflicten komen er ongetwijfeld in voor maar de dwingende verbinding met Fennedy's verblinding en blindheid blijft uit. De zoon brengt in een dronken bui zijn scharreltje om het leven, wordt door de moeder, die het feit achterhaald heeft, beschermd, wat haar blootstelt aan afpersing door enkele pientere jongelui. Het onderzoek in deze zaak wordt in de handen gegeven van, wie dacht je wel, natuurlijk Fennedy. Wat iedere toeschouwer al lang weet, dringt maar niet door tot Fennedy en enkel wanneer we geduldig een orgie van afpersing, corruptie, manslag, negermishandeling, Ku-Klux-Klan-lynchings over ons hebben laten gaan, komt de misdadige zoon persoonlijk de pijnlijke waarheid in het gezicht van zijn vader schreeuwen.
Mislukt moet dit stuk genoemd worden om de onvoldoende argumentering van de bijfiguren, de al te overdadige complexiteit van de motieven, de inefficiënte expositie, het al te grote overwicht van goedkoopspectaculaire scènes en een rondweg melodramatische climax. Wie erin slaagt dit bonte bos van negatieve clichés weg te wuiven, kan waardering vinden voor een interessant basisthema, vaardige dialoogtechniek en enkele flitsende taferelen die laten raden wat Van het Reeve bereiken kan bij een meer kritische houding tegenover wat strikt noodzakelijk erbij hoort en wat hoogst overbodig is. Ik wil de eenstemmig-vernietigende echo's bij de première van dit stuk niet volgen en wacht daarom met vertrouwen op een nieuw werkstuk.
C. TINDEMANS.
| |
Jungle-roman
Bij de lectuur van de roman Vingerafdrukken van God (Tilburg, Nederland's Boekhuis; Antwerpen, Standaard-Boekhandel, 279 blz.), in samenwerking geschreven door het jonge Nederlandse echtpaar Anny Matti en Wim Spekking, heb ik er dikwijls aan gedacht, dat men uit dit boek gemakkelijk
| |
| |
het scenario voor een boeiende film zou kunnen distilleren. Alle ingrediënten die het succes van een ook uit psychologisch oogpunt interessante technicolor - genre Zuster Luc - verzekeren, werden er op stielvaardige manier en met fijne zin voor dosering en suspense in verwerkt.
Er is vooreerst de realistische schildering van een Hollandse nederzetting in het oerwoud van Nieuw-Guinea met zijn loeries, paradijsvogels, muskieten en tropische ziekten, met de tamtams der Papoea's, met het gezwoeg, de onderlinge veten en het gebras der Europeanen. Dit alles biedt voor ons, die ons dat wonderlijk naast elkaar bestaan van primitivisme en beschaving moeilijk kunnen voorstellen, de soms pikante charme van alles wat exotisch is. Er is vervolgens de variëteit der talrijke, geloofwaardig getekende personages: idealistische, in hun vroom katholiek geloof wat té voortvarende ‘beschavers’ als het echtpaar Hendriks, gewetenloze zwendelaars als Krausen en Aboed, een whisky-pater, een ontwortelde nietsnut als Tijssen, twee lekezusters, van wie de jongste, Joan, op de verlopen Krausen fysisch en vooral moreel zo'n weldoende aantrekkingskracht uitoefent dat hij in een nog onverdorven hoekje van zijn gemoed de kracht vindt om voor haar een offerdood te sterven - op precies dezelfde wijze als Robert Jordan in Hemingway's For Whom the Bell Tolls voor zijn lieve Maria... Naast de psychologische spanningen tussen Hendriks en Krausen en tussen Krausen en Joan is er in dit boek ook nog een aktueel spanningsmotief, nl. de voortdurende dreiging van een gewapende infiltratie door Indonesische guerilla's.
Dit alles beschrijven de auteurs ons - als in een film - met korte sequenties, die de actie voortdurend verschuiven van de ene spanningshaard naar de andere. Werd het lange verhaal met vaardige hand opgebouwd, dan kon m.i. in de stijl hier en daar eventjes gesnoeid worden. Men wordt soms gestoord door de indruk dat de auteurs het héél mooi wíllen zeggen. (Ik noteer in de proloog kort na mekaar: ‘het zee-oppervlak als een vuilwitte spiegel, de modderrivier als een lichtbruine rups, de nederzetting als een schurftige plek’.) Over het algemeen echter tonen de auteurs zelf dat men er zonder opsiering heel wat meer van terechtbrengt. Wat tenslotte de vingerafdrukken van God betreft, meen ik dat het contrast tussen farizeeërs en tollenaars wel wat té scherp werd getekend en aan de gaafheid van deze jungle-roman afbreuk doet. Niettemin is de religieuze inslag in het verhaal een ingrediënt te meer, dat de aantrekkelijkheid van deze technicolor nog verhoogt.
M. JANSSENS.
| |
Proces om vader
Bij Desclée de Brouwer verscheen onder de titel Proces om Vader een keurige vertaling door Louis Thijssen van de roman Perdu van de Sardeense auteur Paride Rombi. De gebeurtenissen spelen zich af in de buurt van Cagliari, in een verzengde uithoek van het al zeer armelijke en achterlijke Sardinië, waar P. Rombi opgroeide en waar hij nu het ambt van rechter uitoefent. De auteur kent bijgevolg zeer goed de arme drommels waarover hij schrijft, en hij houdt er ook van met een groot, mild hart. Herhaaldelijk komt hij in zijn verhaal tussen om tot de lezer te zeggen: ja, zo leven wij nu eenmaal, verpauperd, onwetend, maar mateloos-driftig, in die plooi op de wereldkaart, Sardinië. Over dit sombere verhaal van uiterste armoe en ontaarding, dat men als onwaarschijnljik zou aanzien ware het niet door zo'n eerlijk insider verteld, ligt dan ook de milde deernis van een begrijpend mens. ‘Dit is een roman van ons’, had P. Rombi kunnen zeggen, maar dan met bitter weinig fierheid in de stem.
De eerste twee hoofdstukken van Proces om Vader wekken de indruk dat de auteur er een picareske grap zal van maken. Men leze de allereerste zin: ‘Perdu's geschiedenis begint op de dag, dat zijn moeder Angiuledda Vargia, trouwde met Efisio Manzella. Het was een dag midden in de maand mei, en Perdu was toen precies zeven en een half jaar oud’. Het relaas van de huwelijksplechtigheid in het tweede hoofd- | |
| |
stuk steekt vol goedlachse humor. Daarna echter versombert de hemel en weldra ratelt de ene donderslag na de andere. Het jongetje Perdu wil kost wat kost achterhalen wie zijn vader is en of hij nog leeft. Na een reeks explosies van helse driften, waarbij heel Perdu's sibbe uitgemoord wordt of zich aan manslag schuldig maakt, wordt hem door zijn grootvader de verpletterende waarheid geopenbaard. De kleine kan deze waarheid niet torsen, ze maakt hem uitzinnig en drijft hem in de dood.
P. Rombi begrijpt wellicht beter dan wij hoe een twaalfjarige knaap tot de dood toe getormenteerd kan worden door twijfels nopens de identiteit van zijn vader. Ook is de morele verwildering daar, ‘bij ons in Sardinië’, zo ontzettend groot, dat een beschaafd mens zich afvraagt of Christus - zoals Carlo Levi gezegd heeft - naast Eboli ook Cagliari links heeft laten liggen. Toch dient hieraan toegevoegd, dat de auteur de sensatie niet gezocht heeft. Hij nam voldoende afstand van zijn stof en milderde zijn realistische zedenschildering met een menselijke toets. Daarenboven is Rombi, die uit hoofde van zijn ambt naar zoveel verhalen moet luisteren, zelf een geboren verteller.
M. JANSSENS.
|
|