Nederlands met een hoofdknikje zou weten te waarderen indien een zijner leerlingen ze geschreven had. Maar volstaat dit wel?
En wat gezegd van de gevaarlijke experimenten die er in naverteld worden? Getuigt Jo Stevens van zichzelf niet: ‘ik heb mij als een zuil van licht de hemel nachtelijk ingeschoten’? Dat zo'n kerel zich dan boven al de perikelen van de examentijd verheven voelt, is te begrijpen. En toch vindt hij het nog nodig een mes ‘temidden zijn beangste ribben’ te schuiven. Waarom eigenlijk?
Een zekere Bob geeft ons de goede raad:
Speel schaak met leven en dood,
wacht niet op de hoek van de straat
en loop niet als een kat langs de muur.
met de doedelzakken die juichen,
Hij doet met deze scherp eindende woorden de gedachtenis van Rodenbach allerminst eer aan.
In ‘Oase’ zijn zwoele lippen van de partij, omgeven door ‘zwevende nachtvlinders’, zoals het hoort, en wel in de gloed van ‘karmozijnen lichtfonteinen’. Wat verwacht kon worden, gebeurt, de geliefden ‘zinken op de bodem van elkaars verlangen’.
Dan van Daele schijnt zo deksels veel van het leven te weten dat hij de balans van zijn verloren levensdrift opmaakt in ‘Hymne aan de ondergang’ en ‘Lied tot d'ontbinding’, twee gewrochtjes die naar zeer duistere kroegen ruiken. De Muze is hem echter in deze gebouwen niet gevolgd. En daar deed ze goed aan.
Paul van Oorle noemt zijn meisje, ‘als de avond komt’, Isolde. Welke namen hij haar op andere tijdstippen van de dag geeft, zullen wij wel nooit te weten komen. Het meisje echter verneemt meer. Hij fluistert haar melancholisch toe: ‘je handen zullen wringen om mijn koude baar’. Met dit vooruitzicht kan ze weer een tijdje de baan op.
Jan de Roek stelt hogere eisen aan de uitverkorene zijner dromen. Hij schrijft haar:
ik wil dat gij een goudenregen wordt
in het hol van mijn voorhoofd
over het springtij in mij.
Arm kind! Wordt me dat een gezwoeg tegen de bierkaai! Helemaal alleen een hangbrug maken? Maak het af, men kan niet het onmogelijke doen.
Frans de Crits kan een nette jongen zijn, doch hij is op het verkeerde pad. Hij wil ‘de bomen van hun schors ontdoen’. Laat een gemiddelde gerechtsdienaar die Worp '62 in handen krijgen en de Crits zal wat meemaken. En wellicht laat ook de rectorale raad zich niet onbetuigd. Laat hij oppassen!
W. Quercus ‘wil de blauwe bergen zien’. Een lovenswaardig verlangen, zou ik zeggen. Doch hij wil mordicus ook ‘witte zonnen splijten’ en ‘een bliksem zijn’. Laat hij deze droom uitstellen tot na de examens. dan praten we verder, als hij het dan tenminste niet in Keulen hoort donderen.
Al even erg is is Bob Van Grave er aan toe. Oogluikend murmelt hij:
ik dwaal langs kronkelwegen
en zeg dingen die iedereen gelooft
Laat hij zich niet te veel illusies maken. Een onderschatte lezer is er twee waard.
Tuur De Schepper, die al een paar bundels op zijn actief heeft waarover men zich nauwelijks lovend kan uitlaten, is vergeleken bij zijn collega's een hele heer. Nuchter en ironisch is zijn ‘Dood van de dichter’ een aangename verrassing, al zou ik er niet door een vuur voor lopen.
Voor de rest treffen alleen een paar regels van A. Konovaloff en Werner Abeele. Ook zij dienen nog een lange weg af te leggen indien ze iets willen bereiken.
Als de studenten ooit nog een bundel pennevruchten uitgeven, zullen ze eerst de kopie aandachtig moeten lezen en pas dan naar de drukker dragen. Anders wordt het weer een gezellig onderonsje van maanzieke knoeiers, tot groot leedwezen van de rari nantes die ze in hun vaarwater weten te lokken.
PIET THOMAS