| |
| |
| |
De laatste ronde
Literaire enquête in Zuid-Afrika
De heer Louis Vandenbrande, de zeer ijverige secretaris van onze Ambassade in Zuid-Afrika, heeft een literaire Gally-poll georganiseerd. Volgende vragenlijst werd verstuurd aan 600 Zuidafrikanen, letterkundigen, critici, literatuurprofessoren, bibliothecarissen, enz. waarvan aangenomen werd dat zij een hoge graad van belezenheid hebben:
1. | Verstrek, in u opinie, 'n lys van die twaalf beste Afrikaanse romans. |
2. | Watter is, volgens u, die twee beste Noordnederlandse romans? |
3. | In u opinie, watter is die twee beste Vlaamse romans? |
4. | Wie behoor volgens u, onder al die Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse skrywers gesamentlik, aangewys te word as 'n kandidaat vir die Nobelprys vir die Letterkunde? |
In totaal werden 116 antwoorden ontvangen. Op de eerste vraag werden niet minder dan 103 titels van 60 verschillende schrijvers opgegeven. De meeste voorkeur genoten de twaalf volgende romans: (in alfabetische volgorde van de auteursnamen):
W.A. De Klerk ‘Die Uur van Verlange’ |
G.H. Franz ‘Moeder Poulin’ |
D.F. Malherbe ‘Hans die Skipper’ |
Mikro ‘Toiings’ |
H. Smit ‘Sy kom met die Sekelmaan’ |
J. Van Bruggen ‘Ampie’ |
C.M. Van den Heever ‘Laat Vrugte’ en ‘Somer’ |
J. Van Melle ‘En ek is nog hy’ |
F.A. Venter ‘Geknelde Land’, ‘Swart Pelgrim’ en ‘Man van Cirene’. |
Voor de twee beste Nederlandse romans bekwamen de meeste stemmen: ‘De kleine Johannes’ door Frederik Van Eeden en ‘Het Fregatschip Johanna-Maria’ door Arthur Van Schendel. De keus kon slechter geweest zijn, al is ze blijkbaar door het onderwijs beïnvloed. In het geheel werden 52 titels van 28 schrijvers vermeld. Daaronder komen de namen van Bordewijk, Coolen en Vestdijk voor. Zelfs ‘De donkere kamer van Damocles’ van W.F. Hermans is bekend.
Bij de Vlamingen waren de uitverkorenen: ‘De Vlaschaard’ door Stijn Streuvels en ‘Pallieter’ door Felix Timmermans. Hier werden 42 titels van 16 schrijvers aangeduid. Meest genoemd werden Gijsen, Elsschot en Timmermans. Ook Daisne en Claus blijken tot Zuid-Afrika doorgedrongen te zijn.
Bij de Nobelprijsvraag verenigde N.P. Van Wyk Louw het grootst aantal stemmen op zijn naam, gevolgd door F.A. Venter, S. Vestdijk, M. Gijsen, St. Streuvels, W.A. De Klerk en C.M. Van den Heever, die doordat hij overleden is, toch niet in aanmerking zou komen.
Op de Rand Easter Show, die van 10 tot 23 april plaatsgreep, werd door de Vereeniging tot Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen, in samenwerking met onze Ambassade te Pretoria en het Departement van Economische Zaken een tentoonstelling van ca. 300 Vlaamse boeken ingericht. Na Johannesburg reist de expositie naar Pretoria (4 tot 18 mei) en wellicht nog naar andere steden. Zij zal ongetwijfeld haar nut opleveren. Meteen mag aangestipt dat er thans in Vlaanderen een vertegenwoordiger is, die alle Zuidafrikaanse boeken rechtstreeks aan de boekhandel kan verschaffen. Dat zal ongetwijfeld, en wij verheugen ons daarover, de verspreiding van de Zuidafrikaanse literatuur ten goede komen.
A. DEMEDTS.
| |
| |
| |
Dagboek van een romancier
Toen Graham Greene in 1941 op weg was naar West-Afrika, waar hij later een van zijn beste romans, The Heart of the Matter, zou situeren, hield hij, zo maar voor zijn plezier, een dagboek bij. Onder de titel ‘Convoy to West Africa’ verscheen het in 1946 in The Mint, een periodieke verzameling van allerlei artikels over kunst en literatuur, waarvan slechts een paar nummers zijn gepubliceerd. In 1959 vertrok Greene naar Belgisch-Kongo om er materiaal te verzamelen voor zijn roman A Burnt-Out Case en weer hield hij, ditmaal gedurende de ganse duur van zijn verblijf, een ‘Congo Journal’ bij. Beide dagboeken zijn thans in boekvorm verschenen onder de titel In Search of a Character (London, The Bodley Head, 123 p.).
‘Convoy to West Africa’ beslaat amper dertig bladzijden en is wel het minst belangrijke stuk van de twee. In de rake typeringen van zijn reisgenoten zien we zijn scherpe observatiegeest aan het werk en deze zijn wel het lezen waard. Ook de lijst van boeken die hij meegebracht heeft om tijdens zijn verblijf in Afrika de tijd te doden is interessant, omdat het enig inzicht kan brengen in de literaire smaak van de auteur. Maar revelaties brengt dit dagboek niet en het verband met The Heart of the Matter is zeer los, vermits hij pas vijf jaar later aan de roman begon.
De ‘Congo Journal’ is een heel ander geval: het is een dagboek dat Greene welbewust schreef met de latere roman A Burnt-Out Case voor ogen. Het onderwerp speelde al in zijn geest, maar hij kon er geen vaste vorm voor vinden. De eerste kiemen waren voorhanden: een bepaald karakter en een bepaalde situatie in een Kongolese leprozerie. Een verblijf ter plaatse en het nauwgezet optekenen van allerlei observaties moesten die oorspronkelijke conceptie helpen uitwerken tot een roman. In zijn inleiding bekent Greene dat hij slechts weinig visuele verbeelding en een kort geheugen heeft. Grote revelaties van algemeen interesse brengt ook dit dagboek eigenlijk niet, maar voor wie belang stelt in het werk van Greene, of in het literaire scheppingsproces als zodanig, is het toch een buitenkans. Men kan hier werkelijk de worsteling van de romancier met zijn stof van dichtbij volgen. Zeer openhartig geeft de schrijver toe, dat geen enkele roman hem zoveel moeite heeft gekost als A Burnt-Out Case. Zeer getrouw ook beschrijft hij van dag tot dag de moeizame groei van het verhaal en de zenuwslopende jacht op de persoonlijkheid en de betekenis van het hoofdkarakter. In zijn dagboek onthult Greene echter minder over het innerlijk leven van zijn hoofdkarakter, dan over de uiterlijke omstandigheden van dat leven. Over de diepste zin van Querry, over de kern van de zaak dus, laat hij niet veel los. Dat is maar goed ook, want het zou de roman zelf gedeeltelijk overbodig maken. Greene vond trouwens dat er een element van onoplosbaar mysterie in dit karakter moest blijven. Van bijzonder belang zijn de voetnoten die hij later aan zijn dagboek heeft toegevoegd: ze geven zijn reacties weer, wanneer hij nu zijn roman vergelijkt met de oorspronkelijke grondstoffen die hij ervoor verzameld had. En voor wie het nog niet wist herhaalt hij nog eens, dat hij niet een schrijver is van katholieke romans, maar een schrijver die als materiaal voor
vier of vijf van zijn romans karakters genomen heeft met katholieke ideeën. In Search of a Character is beslist een zeer nuttig boek.
MAURITS ENGELBORGHS.
| |
De vlerkjes
In een huis waar geen beesten wonen, zijn geen mensen
Aanvankelijk had hij er maar weinig aandacht aan geschonken. Twee kleine puistjes waren het, die precies op dezelfde plaats, elk op het uiteinde van een schouderblad, zijn rug ontsierden. Ze deden niet eens pijn, alleen jeukten ze soms.
Hij had wel eens meer puistjes, en voor de zoveelste keer nam hij zich voor een leverkuur te volgen.
| |
| |
De puistjes zworen echter niet, ze bleven gaaf, en ze werden altijd groter. Op de duur kreeg hij de indruk, vooral op straat en tussen mensen, dat ze dwars door zijn jas staken.
Hij vond het gek en ging ermee naar de dokter. De brave man had nooit iets dergelijks gezien, wist er geen raad mee.
- Misschien gaan ze wel weer vanzelf weg, twijfelde hij, maar u gaat er toch eens best mee naar Dr. Leunen, aan het Vijverplein. Zegt u maar dat ik u stuur.
Geld wilde hij niet aannemen.
- Goede moed, zei hij nog bij het buitenlaten. En hij sloot vlug de deur.
De zon scheen warm.
Hij wist niet precies waarom hij toen een café was binnengestapt en een telefoonboek gevraagd had. Hij stelde vast dat die Leunen een dokter was in de veeartsenijkunde. Toch ging hij naar hem toe. Beschaamd zat hij in de wachtzaal tussen een dame met een poedel en een andere met een kat. Zij discussiëerden over stambomen. Gelukkig vroegen ze hem niets.
Toen was het zijn beurt.
- Ik kan ze wel wegnemen door een operatie, zei de veearts, terwijl hij zijn handen onbewogen onder een kraan hield, maar het zal toch weer bijgroeien. U zult echter tot zolang niet meer kunnen vliegen.
- O nee?
Meer had hij er niet over gezegd. Hij had betaald en hij moest er nog eens over nadenken. De veearts vond dit normaal.
Een tijdje later - hij had het toch maar niet laten opereren - kwam er dons op de aanwasjes. Het was een heel vervelende plaats om te scheren. Hij kon er niet bij. Spoedig werden de kleine veertjes echte pluimen. Hij moest op de duur zelfs de pluimen in een bundel samenbrengen en dan een doek rond zijn borst snoeren, en dan leek het nog of hij wat bulterig werd. Het doek was een oplossing, maar het bezorgde hem hinder, en soms deed het zelfs pijn. Vooral als hij zich haastte.
Einde april, op een dinsdag, vertoonde hij voor de eerste keer neiging om te kakelen. De eerste keer had hij het geen kakelen genoemd, maar na zes dagen had een buurman hem gevraagd of hij er kippen op nahield. Toen drong het tot hem door dat hij kakelde. De buurman vroeg ook naar verse eieren, maar daarop had hij niet geantwoord.
Het werd zeer vervelend, want ook overdag kwam de kakelneiging soms op. Hij moest dan vlug doen of hij onpasselijk werd en moest braken, en vlug ergens binnenlopen om zijn gekakel de vrije loop te geven. Maar niet altijd was er iets om binnen te vluchten. Eens was het hem zelfs overkomen in een kinemazaal, in het midden van een politiefilm. Iedereen had luid gelachen. Men had het licht aangedaan, maar geen kip gevonden. Hij was te beschaamd om buiten te gaan. Toen het licht weer uit was, schoof hij traag weg. De hele tijd had hij een nieuwe kakel moeten onderdrukken. In de hall kon hij niet meer. Gelukkig meenden de mensen, die het zagen, dat ze met een zwakzinnige te doen hadden.
Twee dagen na dit voorval legde hij zijn eerste ei. Hij kon niet zeggen dat het hem erg verwonderde. Hij had het min of meer verwacht. Belangrijker was wat hij ermee ging aanvangen. Opeten durfde hij niet. Even dacht hij aan de buurman, maar dat bleek ook geen oplossing. Hij zou het dan maar op een plaats leggen waar niemand het kon vinden en waar het toch niet kon breken. Anders kon hij het evengoed dadelijk weggooien. Maar dat durfde hij niet. Hij stopte het in de doos, waarin zijn moeder vroeger de overschotjes van lapjes en garen bewaarde, en die hij toch niet meer gebruikte. Een soort relikwie.
Traag kropen de dagen. Zijn voorgevoelen kwam uit. Op een morgen van de volgende week hoorde hij piepgeluidjes in de kast. En toen hij de doos opende zat er een geel kuiken.
Intussen had hij al drie andere eieren.
Het eerste kuiken stierf na twee dagen. Hij begroef het in de tuin en betrapte er zichzelf op dat hij weende. Van de andere drie bleven er twee in leven. Er waren echter weer nieuwe eieren. Hij telde ze zelfs niet meer.
Ten einde raad begaf hij zich naar de
| |
| |
veearts en vertelde zijn wedervaren. Voorlopig wilde deze de kuikens wel in bewaring nemen, en ook de eieren. Hij zou het laboratorium van de universiteit opbellen. De veearts beloofde voor het kuiken in afwachting te zorgen.
Een beetje opgelucht, maar toch met een zondig besef van lafheid in zijn hart, ging hij terug naar huis. Om zijn geweten te sussen behield hij het eerste kuiken. Hij ging er 's middags mee in de tuin wandelen en verzorgde het goed. Het werd een tam diertje dat op zijn schoot zat terwijl hij at. 's Morgens kakelden ze samen. Hij kon het er goed mee vinden, 's Nachts sliep het naast hem.
Toen het een jaar en twee maanden was liep het onder een wagen. Niemand begreep zijn verdriet. Ook zijn verloofde die zijn liefde tot die kip bepaald afkeurde, vond hem oerbelachelijk en na een theatrale scène nam ze voorgoed afscheid van hem.
Het veranderde hem volkomen, zijn hart werd koud voor de mensen en zijn blik hard.
De verbittering groeide nog toen het laboratorium hem langs de veearts liet weten dat ze verzadigd waren. Gewone kippeëieren konden ze dichterbij ook krijgen, zonder hoge verzendingskosten.
Hij besloot een hoenderhok te bouwen en het breidde zich met de jaren uit. Hij werd een graaggezien, rijk, maar eenzaam en teruggetrokken burger in zijn stad.
De mensen eerden hem.
Daags na Pinksteren vond men hem dood in zijn slaapkamer. Er stond geen bed, er was alleen een vrij smalle houten balk gespannen tussen twee muren.
Maar sober was hij altijd geweest, vonden de mensen. En een beetje vreemd ook.
L. VERBEECK.
| |
Die katholiken in der Niederlandischen literator
In der Aprilnummer von DWB berichtet André Demedts über einen Rapport von Kees Fens in ‘De Tijd-Maasbode’, aus dem sich ergibt, daß die katholischen Schriftsteller der Niederlande kaum in Übersetzungen anzutreffen sind. Einschränkend wäre dazu zu bemerken, daß es sich hier allein um das englische Sprachgebiet handeln kann, da beispielsweise im deutschen Sprachgebiet die katholischen Schriftsteller der Niederlande weit stärker verbreitet sind und innerhalb der Schweizer und Deutschen Presse auch weit mehr Beachtung finden, als die nicht-katholischen Autoren, die aus Holland übersetzt werden.
Ich erinnere hier an den beispiellosen Presseerfolg, den Dick Ouwendijk gerade im deutschen Sprachgebiet kannte, wo er lange Zeit mit Elisabeth Langgässer und Graham Greene in einem Atemzug genannt wurde. Ich erwähne weiter Walter Breedveld, der mit seinem Roman ‘Hexspoor’ in Österreich eine Auflage nach der anderen erlebte und dessen Romane fast alle ins Deutsche übertragen wurden. Nicht zu vergessen der nahezu beispiellose Erfolg, den Robert Franquinet in Deutschland erlebte. Er stand eine Zeitlang an der Spitze der Übersetzungsliteratur aus dem nordnieder-ländischen Bereich. Hinzu kommt Bertus Aafjes, dessen Werke fast vollzählig übersetzt sind. Auch auf dem Gebiet des Volksromans kennen die katholischen Holländer in Deutschland beachtliche Erfolge: Anton Coolen, den weite Kreise in Deutschland als Flame ansehen, wußte seinen Platz durch Jahre hindurch zu behaupten. Toon Kortooms und Arie van der Lught erleben heute Auflagen, um die sie manch ein anderer Autor beneidet.
Wie sieht es dagegen bei den nicht-katholischen holländischen Autoren aus?
Es gibt da eigentlich nur drei, von denen man in Deutschland literarisch spricht: Adriaan Morrien, Harry Mulisch und Jacoba van Velde.
Godfried Bomans und Simon Carmiggelt sind als Feuilletonisten bekannt geworden; und das sowjetisch-besetzte Deutschland hat sich Theun de Vries zum Autor erwählt.
Außerhalb des Buchhandels findet man in den Prospekten der Kosmetik-Versandthäuser dann noch Simon Vestdijk. Damit aber hat sich der Fall.
Auflagenmäßig erreichen die katholischen
| |
| |
Autoren Hollands nach der neusten Statistik etwa das sieben- bis neunfache von dem, was die nicht-katholischen Holländer erreichen.
GEORG HERMANOWSKI.
| |
In memoriam Michel de Ghelderode
Steeds zal ik hem in mijn geest terugzien, zoals ik hem zag bij onze laatste ontmoeting: afwezig, zwijgzaam en ietwat voorovergebogen onder de slagen van het leven.
Hij werd te Elsene geboren op 3 april 1898. Van zijn Brabantse moeder erfde hij een diep-christelijke levenswijze, van zijn franssprekende vader de liefde voor folklore en geschiedenis. Reeds vroeg begon hij verhalen te schrijven, maar het is vooral als toneelauteur dat hij wereldfaam verwierf.
Mijn kennismaking met Michel de Ghelderode dateert van 1925. Op het terras van een café in de hoofdstad werden de jongste richtingen in de kunst, het toneel en de poëzie besproken. Het waren vaak rumoerige avonden. Michel de Ghelderode, Maxim Kröjer, Oscar De Clerck en Maurice Cantens zochten hun eigen weg in een door de hernieuwingswoede aangegrepen wereld. Het Vlaamse volkstoneel vierde zijn eerste triomfen. Johan de Meester had Marieken van Nijmegen gemonteerd en zou ook werk van Michel de Ghelderode voor het voetlicht brengen. Met bewondering keken wij op naar de franssprekende toneelschrijver, die in zijn diepste wezen een Vlaming gebleven was en trots op zijn Vlaamse afkomst.
In zijn jeugd was hij een hartstochtelijke bewonderaar geweest van de poppenspelen in de Hoogstraat. Daarin had hij de stimulans gevonden om aan het schrijven te gaan. Zonder twijfel bezat hij een sterk gevoel voor het volkse en het pittoreske en voor de Brabantse folkloristische gebruiken. Maar de Ghelderode zou geen groot dramaturg geworden zijn indien hij zich beperkt had tot het pittoreske.
Al herinneren veel van zijn personages aan de poppen uit de kelder van Tone, aan deze personages heeft Michel de Ghelderode een ziel gegeven, zij hebben iets meegekregen van zijn rijke cultuur, van zijn grootse historische visie, van zijn soms bijtend sarcasme en van zijn diep-menselijk en religieus gevoel.
De evolutie van Michel de Ghelderode is niet los te denken van de toneelhernieuwing, die reeds vóór de eerste wereldoorlog door Dr. Oscar De Gruyter werd ingezet en later door Herman Teirlinck en Johan de Meester werd voortgezet. Het Vlaamse Volkstoneel gaf aan het toneel een nieuwe levenskracht. Het was strijdvaardig, agressief en volks. De anti-oorlogsgeest, de miskenning van de Vlaamse noden en het geloof in een betere gemeenschap, vormden de dankbare motieven waarop de toneelhernieuwing opgebouwd werd. Het toneel wilde uitdrukking geven aan de diepste verzuchtingen van het volk. Er werd dan ook beroep gedaan op onze eigen toneelschrijvers.
Jan Boon gaf opdrachten en stimuleerde de auteurs tot het schrijven van toneelstukken waarin het volk iets van zijn eigen wezen terugvond. Hieruit ontstond het beste werk van Michel de Ghelderode: de Beeldekens van Sint Franciscus, Barabbas, Een onnozel hart in de wereld en De Sterrendief. Zij werden in het Nederlands gecreëerd. Maar ook in zijn later geschreven werken komt zijn Vlaamse oorsprong tot uitdrukking. Ik denk aan De Verzoeking van Sint Antonius. Ik denk aan Escuriaal, Magie Rouge, Sir Halewijn en Don Juan. Ik denk vooral aan het groots opgevatte openluchtspel Lenneke Mare. De talloze vondsten waardoor de toeschouwer verrast en soms overrompeld werd, schiepen een sfeer die ons nu eens aan Breugel, dan weer aan James Ensor en Maurice Cantens, aan Tyl Ulenspiegel en Hieronymus Bosch deden denken en waarin de Brabantse folklore, de reuzen en de stoeten, de bedelaars en de blinden op schitterende wijze in beweging werden gezet.
Al vond Michel de Ghelderode niet altijd de erkenning waarop hij recht had, in de jongste tijd heeft zijn werk ook in het buitenland, in Amerika en Frankrijk, in Duitsland en Engeland, grote bekendheid verworven.
Steeds zullen wij aan hem blijven terugdenken als aan de voorname, ietwat vermoeide en door de slagen van het lot ietwat
| |
| |
voorovergebogen figuur, die in de geest van Charles De Coster, op het toneel gestalte gegeven heeft aan onze diepste noden en zwakheden, aan onze tegenstellingen en verzuchtingen. Met hem verdween een dramaturg, die met de zwier van Tyl en de bittere spot van de nar onze eigen tragiek heeft onthuld.
P.G. BUCKINX.
| |
Werd de Ghelderode in het nederlands vertaald?
In de boodschap over het Vlaamse Volkstoneel, die elders in dit nummer wordt afgedrukt, getuigt de Ghelderode hoe hij bij deze toneelbeweging was betrokken. Hij heeft er trouwens nooit een geheim van gemaakt dat zijn werk bij het Vlaamse Volkstoneel voor hem als toneelschrijver een buitenkans is geweest. Zo getuigt hij o.m. in ‘Les Entretiens d'Ostende’ (L'Arche, Paris, 1956): ‘Surtout, et ce me devait être la grande leçon, j'ai eu la bonne fortune de rencontrer en Flandre un véritable théâtre populaire, avec sa troupe, avec son public, ses grâces et disgraces. Théatre populaire dont je suis devenu Ie dramaturge, un peu comme à l'époque du Roman comique’ (p. 80).
In hetzelfde boek vertelt hij hoe Johan de Meester hem vroeg voor het Vlaamse Volkstoneel te schrijven. De afspraak was dat de Ghelderode zijn stukken in het Frans zou schrijven en dat ze dan onmiddellijk in het Nederlands zouden worden vertaald om door het Volkstoneel opgevoerd te worden. De Ghelderode werd aldus verplicht uit noodzaak en volgens de behoeften van de troep toneel te schrijven. Zo werden verschillende werken o.m. Barabbas in het Nederlands gecreëerd en ook gedrukt vóór ze in het Frans beschikbaar waren. Zijn eerste werkstuk voor het Volkstoneel ‘Beeldekens uit het leven van Sint Franciscus van Assisi’, dat door Willem Doevenspeck in het Nederlands werd vertaald, is zelfs nooit in het Frans verschenen. Ook ‘Pantagleize’ heeft hij voor het Volkstoneel geschreven en speciaal voor Renaat Verheyen, voor wie hij een grote verering had. Deze acteur, die zoals men weet op 26-jarige leeftijd overleed, ging volledig op in het werk van de Frans-Belgische schrijver: in zijn doodsstrijd deklameerde hij hele fragmenten van de rollen, die hij gecreëerd had: Franciscus, Judas (in Barabbas) en Pantagleize, zijn laatste rol. Zijn dood heeft de Ghelderode trouwens geïnspireerd voor de drie bedrijven van ‘Sortie de l'Acteur’, het meest verwarrende van zijn stukken, dat tevens bedoeld was als zijn afscheid aan het actief toneel in 1930 en waarin hij de verantwoordelijkheid van de schrijver tegenover acteur en publiek als probleem stelt.
De Ghelderode heeft ook nooit zijn sympathie verheeld voor ‘cette nation flamande, d'où je tire mes origines’ en vaak sprak hij van ‘chez nous, en Flandre et en Brabant’. Zijn betrekkingen met het Vlaamse Volkstoneel leken altijd overbekend maar blijkbaar toch niet in die mate dat iedereen het zou weten. Toen de Frans-Belgische radio op 1 april het bericht van zijn dood meedeelde wist de omroeper alleen te vermelden dat het werk van de Ghelderode in het Engels en in het Duits vertaald werd. Dat hij het Zweeds daarbij vergat lijkt onvergeeflijk!
J. FLORQUIN.
| |
Ons weekend
Op zaterdag 16 en zondag 17 juni belegt ons tijdschrift zijn jaarlijks weekend, te Dworp in het moderne hotel van het K.A.J.-domein (gelegen naast het domein van de provincie Brabant te Huizingen).
De deelnemers worden verzocht zo mogelijk aanwezig te zijn voor het uur van het souper, 18 uur.
Rond 20 u. begint de avondzitting, die wordt gevuld door een spreekbeurt van André Demedts: Problemen van de katholieke schrijver en zijn publiek. Deze spreekbeurt kan gevolgd worden door discussie.
Zondagvoormiddag te 11 u. leest de dichter Paul Snoek voor uit eigen werk. Daarna spreekt Anton van Duinkerken over Antoon Coolen.
| |
| |
Het aandeel in de onkosten beloopt 275 F per persoon voor het volledige weekend: logies, maaltijden en fooi inbegrepen.
Diegenen onder onze lezers die dit weekend willen meemaken zijn zeer hartelijk welkom; zij dienen wel vooraf hun deelneming te melden aan Joos Florquin, secretaris van het Beheer van D.W. en B., Predikherenberg te Kessel-Lo (Leuven) en het aandeel in de onkosten te storten op zijn P.R. 42.69.91 vóór 14 juni.
Het K.A.J.-domein ligt in een bijzonder schilderachtige streek, aan de rand van de steenweg Alsemberg-Buizingen. Men komt er met de autobus Ukkel-Calevoet-Alsemberg-Halle (zie spoorboekje).
|
|