en over de dood van dezelfde geit heeft geschreid - dan staan we, zeg ik, in een jeugd en een vriendschap, buiten alle ideologieën om, die niet overgaan. Dan staan we voor een koningsstuk uit ons leven. Voor een koningsstuk uit de stad Gent.
Arm, dierbaar koningsstuk, met zoveel kleur en zoveel stigmaten. Onbehouwen, nooddruftige man, die tegen het arduin van een bittere zelfbegrenzing, van zijn verdoemd en bemind Gent, zoveel builen heeft opgelopen. Als Shimrock zou hij de hemelen bestormen. Laat ik hem noemen een Gentse Icarus, die als levensminnaar hoog is opgestegen en uit zijn neertuimeling nooit zijn vizioenen van verten met een morele radbraking heeft verzoend. Arm, dierbaar koningsstuk. Hij heeft zich, zoals het zo menige Gentenaar past, als een barabbas en scherpschutter voorgedaan. Deze vloeker en sarcast, die met God en cultuur vocht en de diepten van het geslacht heeft gepeild, verkeerde met Tsjechow en Bach, maar was in de Gentse straten de liefhebbende broer van de gekneusden en de pluimgewichten. Arm, dierbaar koningsstuk. Laat ik hem noemen de Belfortman van de eenzaamheid. Hij zuchtte altijd naar solidariteit en lente. Er heeft altijd in hem iets gesteigerd, iets vóór en iets tégen. Iets achteloos en sarcastisch, waardoor hem niets werd wijsgemaakt. Iets tegendraads. En toch, bij alle haat, iets om het leven te vermenigvuldigen met alle liefde.
Daar zit hij thans, in een stadhuiszaal. Van zijn eigen Gent, gelukkig. Zoals ik hem ken is hij geduldig, tevreden bijna, en zou hij er liefst een vloek op zetten, zoals men te Gent vloekt uit geluk. De non-conformist buigt slechts een ogenblik de nek. Om met ons één te zijn.
Er is in Vlaanderen geen werk, dat in het kort bestek als dat van Richard Minne, met dan nog een heleboel brokkeligheden, zo volledig is. Naar zijn eigen woord: ‘Kort en goed, zoals jong bloed’. Zo volledig met de hartslag van een stoere man, een kwetsbare man, een Gentenaar van nu en altijd. Zo volledig en zo eigen. Zo rijk, fijnzinnig en ruw van vorm. Zo buiten de mode en de tijdgeest. Zo geheel van hem en niet na te bootsen, terwijl er zo veel kunst thans geen nationale wortelen meer heeft. Ik zie schrijversgezichten verbleken, hun trekken invallen. De zijne worden met de jaren scherper. Zijn vrienden zeiden toen hij vijftig werd: ‘Dit wordt, na Gezelle en Van de Woestijne, een der drie aangrijpendste dichters van Vlaanderen’. Hij is zonder nog één kleur aan zijn werk toe te voegen in volle wording. De jonge en scherpe dichter-criticus Jos De Haes schrijft nu, op Minne's zeventigste jaar iets als: ‘Vriendschap is een gewantrouwde waardemeter, maar in de grond: zijn vrienden hadden gelijk. Hij groeit voor mijn part boven Paul van Ostayen uit, sterker van kleur en vormgeving, bij zijn Gents en boeiend karakter’. Openlijk of verholen wordt die mening door velen gedeeld.