een belangwekkend theoretisch opstel over non-significatieve poëzie werd opgenomen.
Het geheel biedt een boeiende, vlot en stijlvol gepresenteerde en, indien men figuren als Lucebert en Vinkenoog buiten beschouwing laat, ook vrij volledige, kritische kennismaking met de hedendaagse Noordnederlandse dichtkunst, vooral dan met diegene die het dichtst bij de jongste explosie staat.
Uit al deze kronieken, ook uit diegene die aan niet-experimentelen gewijd zijn - en dat is wel merkwaardig -, blijkt Vestdijks grote belangstelling voor dit revolutionaire fenomeen, dat hem ten zeerste boeit en dat hij steeds als maatstaf van ‘explositiveit’ in zijn beschouwingen betrekt. Hij spreekt van pre-experimentelen als Nijhoff, van para-experimentelen als Vroman, Van der Graft, Achterberg en Chris van Geel, en van niet-experimentelen als de school-loze Wilfred Smit. Waar het experiment niet als zodanig besproken wordt, is het toch doorgaans als term van de vergelijking aanwezig. Nochtans schrijft Vestdijk dat de experimentelen hem wellicht van ‘de gedesinteresseerdheid, zo niet erger, van de nurkse ousider’ verdenken (blz. 181), en dat hij zelf inzake explosief experiment veeleer ‘deskundige’ dan wel ‘ingewijde’ is (blz. 199). Inderdaad, uit deze opstellen blijkt dat de criticus Vestdijk aan de experimentelen wel een zeer groot belang toekent in de ontwikkeling van de jongste Nederlandse poëzie, maar dat hij ze anderzijds noch onbezonnen verdedigt noch ongenadig verwerpt. Wie zich de poëzie-kritiek voorstelt als een superieur monkellachend schiften van goede en slechte en dwaze verzen, zal verrast opkijken bij de lectuur van Vestdijks kritisch proza, waarin heel wat meer mild begrip van een belezen kenner tot uiting komt dan strenge waarde-oordelen van een overstelpt recensent.
Men verlieze nochtans niet uit het oog dat deze geselecteerde opstellen Vestdijks kritische activiteit slechts ten dele weerspiegelen. In de grond werden slechts kronieken over vrij bekende en doorgaans belangrijke dichters weerhouden. Het ontbreken van een waarderende uitspraak - ongetwijfeld óók een basiselement van literaire kritiek - verleent aan Vestdijks opstellen wel een neutraal en hoofdzakelijk beschrijvend karakter, maar zijn eruditie en historisch doorzicht wekken onmiddellijk de sympathie die men graag voor elke ‘deskundige’ gids betoont, en verlenen hem als puntje bij paaltje komt toch ook een niet te versmaden autoriteit. Hij is immers geen nurkse outsider, noch minder een pedante betweter, maar een ruime, erudiete en scherpzinnige geest, een poëziekenner met intellectuele standing, een persoonlijkheid in de Nederlandse kritiek.
Overigens is zijn behandeling van het experimenteel avontuur niet zo