nu eindelijk naar het moederland terugkeerde’. Sindsdien hebt ge onder uw korte vacantie die toevallige vergissing hersteld. Ge hebt een kort afscheidsbezoek afgelegd aan de naburige missie waar een oude Nederlandse pater - drie termijnen van samen veertig jaar - op zijn post bleef, bijgestaan door twee jonge Italiaanse kloosterzusters. Waren zij dan niet de laatste vrouwen? Zoals gijzelf en uw confraters - gedurende een korte tijd, een heel korte tijd! - zijt opgesloten en afgeranseld geweest, is haar missiehuis bestormd en één, de kleinste en schrielste, had zich verdedigd op een manier, die voor u allen een raadsel gebleven is. Zij heeft vóór een deur tot manshoogte koffers opeengestapeld, die geen van u allen opheffen kon. Tegen één ontroering is zij, al evenmin als haar kloostervriendin, opgewassen geweest: tegen de ontroering van het voorgenomen afscheidsbezoek van u en uw confraters. Gij hebt een geschreven bericht gevonden: - ‘Wij blijven. Gaat u gerust. Wij zien u wel als ge terugkomt. Nu liever niet’.
Het was menselijk zo goed te begrijpen. Als in de tropen een streek kantelt, zoals een kapseizend schip, waar nog twee vrouwen besloten zijn aan boord te blijven, is het te hard om zeggen: - ‘De groeten aan Europa, aan ons Italië, aan al wie ons nastaan’. Zij hebben enkele maanden geen andere blanke geloofsgenoot meer gezien dan de oude pater, alleen, in de zwarte tuin der Oliveten, verzoend met het zwarte volk, dat hen in een beschaamde roes heeft aangevallen.
En nu uw bericht, dat mij met ontroerde dankbaarheid vervult. Zij hebben een jaar niet versaagd en, beloning of beroving, zij zijn door vijf Spaanse kloosterzusters afgelost. Geen enkele van haar allen komt in de actualiteit, tenzij als het haar beschermlingen in rampspoed te bar wordt en men van die rampspoed terloops eens een beeld wil geven. Al de andere dagen van het jaar vervullen zij haar duistere taak.
Wel, mij dunkt dat haar en uw bestaan een zin heeft. De liefde heeft u allen uitverkoren. Met al ons speelgoed vergaan wij van verveling en angst. Bij u: werk en betrouwen. Onder uw kleine berichten lees ik: ‘Onze dokter, een oud-koloniaal, zegt dat er wel meer malaria zal komen en bij de zwarten meer dysenterie, maar voor de rest vreest hij niets speciaals... Maak u dus vooral geen zorgen. En wordt het nieuws nog tien keer slechter, denk dan maar dat het een beetje minder goed gaat, maar dat wij ons toch uit de slag trekken’.
De mens in het Westen verveelt zich licht. Misschien is het slechts dof heimwee naar een menselijke waardigheid, die hem ten dode bedroeft. Inmiddels leven en werken onopgemerkt stervelingen, die in het donker met licht gekleed gaan.