deel. Maar voor zijn vrienden en medestanders kwam hij op door dik en dun. Veel vrienden had hij niet, ook niet onder zijn partijgenoten. De Zwijger werd aanhoord, gevolgd en gevreesd, maar men ging hem uit de weg.
In 1924 werd hem een grootse hulde gebracht in het Hippodroompaleis. Wie van Puymbrouck van nabij kende, wist dat de lof hem niet kon benevelen. Hij diende zijn overtuiging en bleef op het politiek achterplan. Een gevuld leven! Even trouw aan zijn schooltaak, zijn leidersschap en zijn journalistieke arbeid voor ‘De Schelde’. Wie de jaargangen van het nationalistische dagblad raadpleegt, zal versteld staan over de talloze degelijke artikelen van zijn hand, die er in opgenomen werden.
Maar de literatuur moest het ontgelden. Nog verscheen in 1924 ‘Het ontluikend licht’, dit broze sprookje van de heilige nacht...
Een reisbeschrijving ‘Roode Rotswanden, blauwe Meerspiegels’, van een tocht over Salzburg, naar Wenen, de Dolomieten, Engadin, Zürich (1931).
In 1929 bezorgde hij nog een tweede druk van ‘Cyriel Buysse en zijn Land’, waarvan de eerste uitgave in 1921 verscheen.
Dan volgt een tijd van innerlijke verdeeldheid. Herman Vos gaat over naar de socialistische partij, waar hij naar geestelijke geaardheid en sociale inzichten thuis hoorde. Ik herinner me een bijeenkomst met vrienden, die Vos wou raadplegen vóór hij een beslissing nam. Van Puymbrouck begreep hem volkomen, maar zelf zou hij blijven, ‘waar zijn taak niet ten einde was’. Elk ging zijn eigen weg. Velen, ontnuchterd, namen ontslag, sommigen volgden Herman Vos, anderen bleven, sommigen bleken verzadigd van de politiek.
De jaarlijkse vakantie werd steeds aan een lange reis besteed. In 1935 ging hij op rust. Over politiek werd nooit in de familiekring gesproken. We waren ver van elkaar afgedwaald.
Wel wist ik, dat het in zijn eigen politiek midden zeer gespannen was. Zo is hij gaan geloven in de nieuwe wereldorde en toen in 1940 ons land bezet werd, verscheen van hem ‘Vlaanderen in de nieuwe Wereldorde’.
De teerling was geworpen. Zijn leven had voortaan geen keer. De oorlogsjaren dreven hem voort, maar hij bleef de grijze Eminentie. Geen enkele poging om op het voorplan te treden. Men noemde hem hard, onverbiddelijk, maar onkreukbaar eerlijk en belangloos.
Wat boosaardigheid sprak er niet uit het door vijandige medestanders tentoonstellen van zijn portret met als onderschrift: de vaderlandslooze jood..
Er gebeurde veel wat zijn goedkeuring niet verwerven mocht. Met Dr. Jacobs kwam hij, toen de vervolging tegen de loge aan gang was, bij Dr. Delius op voor de vrijmetselaars. Jodenvervolging zat hem dwars. Eens, toen een jong mens prat ging op zijn ‘heldendaden’, zei hij koel: ‘Daar zou ik maar niet fier over zijn’.
Wat hij nog te doen had, toen hij meende dat zijn taak niet ten einde was, heeft hem verder en verder gedreven.
Bij verstek werd hij op 13 juli 1945 ter dood veroordeeld.
Een paar dagen vóór de Engelsen Antwerpen innamen is hij uitgeweken.