lijk medium, waarlangs De Haes deze toestand vertolkt, is het beeld. Vreemde beelden en bizondere beeld-associaties, die wij hier niet verder kunnen ontleden, moeten het ‘unheimliche’ van zijn dichterlijke ervaring suggereren. Zij roepen in ‘De Pool’ een sfeer van verijzing en verschrikking op, die men soms bij benadering traumatisch zou kunnen noemen. Dit betekent o.m. dat het noodlot, dat het geestelijk bewustzijn wurgt, zijn onttakeling, zich uiten moet in een wereld van hallucinerende beelden, die gemeten met de maat van de gewone observatie minder samenhang vertonen, en dat de desaggregatie van de geest zich vertolkt in de desaggregatie van de taal.
De ‘gedaanten’ van De Haes, in deze afdelingen van zijn bundel, zijn voor mijn gevoel dus geen fantasieën, doch doorleefde metamorfozen van zijn psychische en geestelijke levensaanvoeling. Het gaat hier om beeld-ervaringen. Zij vertolken, op de beeldende wijze van de dichter, vooral zijn weerzin voor het monsterachtige der passies, zijn wanhopig beleven van de gebondenheid aan de tijd, zijn weerloos inzicht in de eeuwige apathieke kringloop der natuur, zijn verlangen (indien het woord niet te actief klinkt) naar de ijlte van het louter geestelijk bewustzijn, en meestal zijn angstig staren in die ijlte; soms gaat zijn deemoedig verlangen naar de verre verlossing in God.
De dichterlijke uitbeelding van deze ervaringswereld is niet enkel écht maar ook oorspronkelijk. De Haes is een jong dichter, die zich van de ‘literatuur’ heeft genezen. Zijn beste gedichten getuigen van een uiterst gewogen gebruik van het woord. Elk woord dat hem over de lippen komt is afgedwongen van het zwijgen. Het ritme is karig maar zuiver afgemeten. Sommige strofen zijn zelfs bizonder treffend en enkele regels zal ik zeker nog enkele jaren in mij houden.
Is de poëzie van zijn laatste ervaring - vooral in ‘De Pool’ - van aard om vele lezers te treffen? Is ze m.a.w. in haar menselijkheid algemeen-menselijk genoeg, om als inhoud en adekwate vorm, velen te overtuigen, te ontroeren, aan te grijpen? Ik meen het niet. Ze is bovendien nog te weinig openbaring van een wereldbeeld, m.a.w. nog te veel experiment, ontwerp, om de weinigen, die zich in zijn psychische ervaring en dichterlijke verbeelding kunnen inleven, ten volle te bevredigen.
De poëtische wereld van Jos de Haes blijft voorlopig nog fragmentair. Moge hij tijd en vooral kracht vinden tot het scheppen van een vollediger, totaal dichterlijk wereldbeeld. Zal hij het in die poolgebieden van naakt-ijzige vertwijfeling ooit bereiken? Ik betwijfel het, al moet anderzijds gezegd dat, van Rimbaud tot Achterberg, dergelijke avontuurtochten buiten het ‘menselijke’ tóch een en ander hebben opgebracht - hoe weinig ook, té weinig wellicht voor zoveel waagspel. De Haes moet ten slotte zélf kiezen. Wat wij voorlopig kunnen zeggen is: dat hij iets heeft gewaagd; hij heeft gewaagd eerlijk en kritisch te leren staan tegenover het woord, - iets waartoe slechts weinige poëten komen -, en hij heeft gewaagd zich zelf te zijn. Hij heeft ook gewonnen, al is deze winst voorlopig nog fragment. In de poëzie van de jongere generatie sinds de oorlog, is hij met zijn bundel ‘Gedaanten’, een dichter van eerste rang geworden.