| |
| |
| |
Jongere dichters
Albert Vermeire
Aspecten
Met gesloten ogen waken over wat u eigen is:
Een eeuwig verlangen en wat wrok in uw hart.
Wegen hoe zwaar de dagen zijn en de geheimenis
om het leven verder te beminnen.
En zonder hoop opnieuw beginnen.
Rust en vrede vinden in de vrouw die u behoort,
- Verworvene rechten als gunsten aanzien -
verwend door weelde reiken naar meer en van op de boord
breken in de baren en verzwinden
en zoeken om haar beeld nog gaaf te vinden.
Nimmer vragen om de band te breken die u snoert
aan bloedrode dagen en aan de ijdele nacht
waarin gij leeft. De drakenkop kussen die u beloert:
Weten dat die dingen niet verkeren
en toch aan anderen te leven leren.
| |
Fernand Handtpoorter
Nachtregenlied
Onder de regen, zij aan zij,
liepen wij samen, ik dacht:
de regen ben ik, de nacht
| |
| |
troosteloos zonder elkander,
troosteloos zingen wij samen
ontdaan van een eigen gebied,
word ik tot plassen gedreven,
word van uw polsen het bloed,
waar straks, na de regen, tevreden
de zwijgende maan ons begroet.
| |
Simon Vanloo
Droomdoodhuis
Ik zie je weer in een bestaan van straten
op een huisgevel, zweetdoek van de tijd.
Uw wezen heeft hij onbevlekt gelaten,
want woorden hebben U gebenedijd.
Een stenen scherm, waarin erosie bijt,
en muren, lege hoge honigraten,
toneel voor 't lijdensspel der eeuwigheid,
van mijn bestaan de stad, de desolate.
De monoloog der eenzaamheid begint.
Geen echo hoor ik na dit lied, het leed
in elke nacht de dag weer te verliezen.
Hoor op de wegen van het licht het kind
dat uit de lucht zijn dromenhuizen sneed.
Je naam is énig sterrenbeeld, Elise.
| |
| |
| |
Fernand Florizoone
Bezoek aan Nieuwpoort
Daar, waar het voor een uur nog zee was, strijken
de wulpen een na een voor 't avondmaal;
weer zal een moede dag de nacht ontwijken
en wordt de vlakte eenzamer en schraal.
Wie nodigt mij hier in het avondgrauw
te kijken naar de lichten van de haven?
Mijn God, wat ben ik, weet ik wat ik wou?
Ik zoek toch leven; moet ik dieper graven
zoals de stroom met diepe bedding zich
in zee bevrijdt? De wulpe vindt de oever,
de sloep de haven, maar ik ril en lig
bedolven onder vragen en word droever.
| |
Maurits van Vossole
Kinderspel
Kinderen, korenbloemen, wolken:
Hun onzichtbare herder is de wind.
Een moeder roept. Koeien, gemolken,
zoeken de nacht onder geurig gebint.
En dan de paarden, huiswaarts gaan ze:
Luiden de klokken niet, alle gelijk?
De bomen: Duizendpotig staan ze
diep in de grond, in een pikdonker rijk.
De paarden gaan, kinderen spelen,
de paardenhoeven vallen in de grond,
vermoeid wellicht. Boeren bevelen.
Kinderen spelen het wijzertje rond.
| |
| |
| |
Frans Geysen
Wij
Geweldig leven bloeit in mij
en ik beweeg mij naar zijn groeien
zoals de schepen naar de tij.
Bij eigen traag en moeilijk bloeien
staan vele vreemden aan mijn zij,
die schijnbaar altijd met mij stoeien.
Hun wereld leeft gerust en blij
terwijl wij langzaam moeten roeien
met zware spanen, die we bij
't verschijnen vonden. Met de boeien
om gloeiende enkels maar weer vrij
in 't kiezen van de wegen. Groeien
en moeilijk bloeien gij... ik... WIJ.
|
|