echte, naakte, harde, met haar konkrete eisen en plichten kan doen vergeten. Niettegenstaande het laatste deel van ‘Christine Lafontaine’ niet op het peil van het eerste staat, een typisch verschijnsel bij Putman, die de inspanning die hij bij het begin opbracht niet kon volhouden, is deze roman toch de beste die hij geschreven heeft. Benevens de Nederlandse uitgave die op tienduizenden exemplaren werd verspreid, bestaat er ook een Duitse en een Franse vertaling.
Na ‘Christine Lafontaine’ is er ongeveer ieder jaar een oorspronkelijk werk van Putman verschenen: ‘Marilou’, ‘Mevrouw Pilatus’, ‘Jeanne D'Arc’, ‘Wij zijn geen Heiligen’, ‘De Hemel boven het Moeras’, ‘Paula van Berkenrode’, ‘De Nacht van Nadine’ en ‘Mijn tweede Leven’. In 1952 schreef hij het Guldensporenspel dat te Kortrijk werd opgevoerd en waar hij later, onder de titel ‘De Leeuwen dansen’ een verhaal over naverteld heeft. Nu hij er niet meer is, worden nog een paar nieuwe boeken van hem aangekondigd, terwijl de roman ‘Wat nu Marilou?’ waaraan hij de laatste maanden voor zijn overlijden gewerkt heeft, op drie hoofdstukken na klaar gekomen is.
Sprekend over zijn kunst, de waardering die wij ervoor voelden en de bezwaren die wij er tegen hadden, heeft hij ons, eerlijk zoals hij was en zeker niet door zichzelf verblind, het volgende gezeid: ‘Je verwijt me dat ik een soort hogere feuilletonliteratuur schrijf, maar je vergeet dat ik moet gelezen worden, om van mijn werk te kunnen leven’. Hij heeft het grote publiek gegeven wat het verlangde, maar dat heeft hij, in tegenstrijd met wat zijn woorden konden doen vermoeden, niet alleen uit berekening gedaan. Hij was zoals hij schreef, een bevoorrechte van de natuur, een verwende knaap die zichzelf alles mocht toestaan omdat hij het nooit slecht bedoelde, een geniale improvisator en charmeur, een kunstenaar begaafd als weinigen en met die uitzonderlijke begaafdheid spelend als een kind. Hij was eigenlijk nog iets meer dan dat, een trouw vriend, een goed mens en een christen, die door de rampspoed van het leven niet kon verbitterd worden en voor anderen deed wat in zijn vermogen lag. Van hoevelen zouden wij hetzelfde kunnen getuigen: dat er geen boosheid, geen nijd, geen kleinheid in hen lag?
Over zijn werk weten wij dat, zoals bij alle schrijvers die niet tot de hoogste spitsen van de literatuur behoren, veel zal vergeten worden, omdat de persoon die het gemaakt heeft en zo vriendelijk kon aanbieden er niet meer is. Niettemin zijn wij de overtuiging toegedaan dat enige van zijn toneelstukken en romans verder gespeeld of gelezen zullen worden. Wij kunnen dat niet allemaal van ons eigen werk verwachten.