ontving vanwege de tegenwoordig met opdrachten zo gulle minister van O.K. en W. om een uitvoeriger inleiding te schrijven tot die poëzie dan bij zijn bloemlezing kon worden opgenomen. Onverwacht snel is die inleiding gevolgd, een met kleine lettertjes volgedrukt, tamelijk lijvig boek van 281 bladzijden. Het heet, evenals de bloemlezing, ‘Stroomgebied’, waarmee het ook qua uitvoering overeenstemt (Uitg. Holland, Amsterdam).
Den Besten heeft zijn boek in tweeën verdeeld. Het eerste deel heet ‘In het algemeen’ en deelt dus mee wat naar het inzicht van de schrijver voor de hele generatie geldt; het tweede heet ‘In het bijzonder’ en ontwerpt een schets van elk der in de bloemlezing figurerende dichters, wederom gerangschikt naar geboortejaar.
Wat aangaat het eerste deel: als men zich door het struikgewas van veel grote woorden heeft heengewerkt komt men beslist op een aardig plekje, van waaruit men een goed zicht heeft op de moderne dichtkunst en allerlei paadjes gewaar wordt die met vrij grote waarschijnlijkheid uitkomen bij de onderscheiden dichters. Den Besten munt uit door een soort ‘meelevende’ aandacht, eerste eis voor alle critiek volgens hem. Hij verwerpt welk bestaand normenstelsel ook, hij ontkent dat een vooraf geschapen - zij het dan ook uit vroeger kunst gewonnen - ijkmethode geschikt is voor de benadering van nieuwe kunst. De eerste beweging die de criticus moet maken is, op grond van een moeilijk te verantwoorden, geheimzinnig snel reageren op het voorhanden werkstuk, nader te onderzoeken welke menselijkheid er zich in poogt uit te drukken.
En dan valt te onderzoeken welke mate van overeenstemming is bereikt tussen wat men dan gemakshalve, hoewel huiverend, inhoud en vorm kan noemen.
Benadert men op deze wijze de jongere dichters van na de oorlog dan vervalt bijna ogenblikkelijk de opmerking, dat de onderlinge overeenstemmingen tussen traditionelen als Schulte Nordhot, Van den Plas, Laurey enerzijds en experimentelen als Lucebert, Andreus, Kouwenaar anderzijds zo gering zijn, aldus Den Besten. Wat voor een literair-critische methode uiteenspattende verschijnselen zijn, krijgt samenhang in de toetsing van levenshouding.
Een en ander vergde dat de schrijver van Stroomgebied tot een definitie van zijn litteraire critiek zou komen. Het is dan ook inderdaad geworden een les in poëzie-lezen, meer speciaal een les in moderne poëzie. Wat Den Besten - namens de moderne kunstenaar - vergt van de kunst, is dat ze de werkelijkheid zal bloot leggen. ‘Wanneer de dichter zijn levenswerkelijkheid ontvlucht, misschien juist via de poëzie, moge hij nóg zo schone voortbrengselen produceren, maar heeft hij zijn eigenlijke opdracht, zijn roeping verloochend.’ Dichten wordt er opnieuw een existentiële opgaaf, dat is: ‘een bestaansvorm’ door. Dichten is middel van bestaan, soms het hele bestaan zelf.
De inleiding van Ad den Besten is ‘In het bijzonder’ een inleiding tot de jongste dichters, het is ‘In het algemeen’ een inleiding tot de moderne poëzie en krachtens zekere voortreffelijkheden van de moderne poëzie, een inleiding