| |
| |
| |
Stephanie Claes-Vetter
Martine
(vervolg)
XI.
In de restauratie-wagen Parijs-Amsterdam kruimelde Martine in gedachten haar broodje stuk.
Ze was over Frankrijk teruggekeerd en nu blij naar huis te gaan. Ten eerste, al zou ze het niemand bekennen, was ze bang geworden onderweg. Er waren nu dit jaar al over de veertig vliegrampen gebeurd en telkens zonder reden, en telkens van zoveel verschillende maatschappijen, ook de K.L.M. en de Sabena hadden een zware tol betaald, en telkens waren er zoveel mensenlevens bij ingeschoten. Maar er had voor haar natuurlijk geen sprake kunnen zijn van terugkeer over zee, te veel tijdverlies. Nu was ze toch geruster, nu ze de vaste grond van het continent weer onder de voeten had, al kon er straks bij Aulnoye of Bergen evengoed een botsing of ontsporing plaats grijpen, met noodlottige afloop.
Word ik oud, dacht ze, begin ik te zeuren, te kniezen, bang te worden, hersenschimmen te ontwaren, spoken te zien? Waarom voel ik me sedert dat telefoongesprek met Fred, nu al weken geleden, zo bezorgd over mijn dochter? Rosalys heeft toch enige dagen nadien, en dan zoals gewoonlijk tweemaal per week geschreven. Per luchtpost ben je altijd vlug op de hoogte, en uit haar brieven bleek duidelijk, dat het ongeval aan de Hallepoort voor haar weinig had betekend. Het leek me zelfs of ze de laatste tijden opgewekter was. Misschien was ze onbewust blij dat eentonige en tamelijk onsmakelijke werkje in de kinderkribben met goed fatsoen te kunnen opzeggen en geniet ze nu wat meer van haar jongemeisjesleven. Ze gaat veel uit, ook met Blanche, ofschoon Blanche mij eigenlijk de minst sympathieke van haar kennissen is. Misschien gepaste reactie voor Rosalys, Blanche doet nog al mondain. Rosalys schreef ook dat Guy voor onbepaalde tijd naar het buitenland was vertrokken en ze niet veel meer van hem had gehoord. Nu, des te beter, allemaal des te beter.
Doch diep in haar bleef de onrust, woelde een knagende onzekerheid, bleef een bijna martelende gewisheid dat er thuis iets niet in de haak was.
Ik ben beslist dat ongeregelde zwerversleven beu, peinsde ze. Ik moest Fred's raad opvolgen, met hem trouwen, aan de hoek van de haard of op
| |
| |
het balcon gaan zitten pullovers breien, romans van Daphne du Maurier lezen, een goede man voor Rosalys trachten te vinden en me dan voorbereiden op de geneugten van het grootmoederschap.
Een paar uur later stak ze de sleutel in het slot en betrad haar flat.
Het was er ongewoon stil, niemand thuis, Rosalys blijkbaar afwezig. Ze had geen juiste dag noch uur van haar aankomst bepaald, maar wel gemeld dat het in de loop van de week zou zijn. Ze nam de huistelefoon, en riep de concierge.
Betteke's man kwam aan het toestel. O, was mevrouw Nieuwersluys al thuis. De juffrouw en zijn vrouw hadden haar pas op het einde der week verwacht. Zeker een vergissing. Van juffrouw Rosalys wist hij niets, ze was Zaterdag weggegaan zoals gewoonlijk. Zijn vrouw was op bezoek bij haar zuster en keerde morgen terug. Of hij mevrouw Nieuwersluys met iets behulpzaam kon wezen?
Teleurgesteld bedankte Martine, keek om zich heen. Ze had alleen haar valiesje bij zich, de bagage stond nog aan het station. Ze liep de vertrekken rond, bleef aarzelend staan in de kamer van Rosalys.
Alles was wel ordelijk en opgeruimd, maar zag er volstrekt niet uit of het door haar dochter verlaten was.
Ze begaf zich naar de keuken. Er stond geen afwas, maar wel was er beschuit, boter en kaas in de koelkast.
Misschien is ze voor een paar dagen er uit. Misschien is ze na Zaterdag al weer terug geweest en nu maar voor de middag naar de stad. Ze moet me toch min of meer verwachten.
Martine ging terug naar haar zitkamer, belde het redactiebureau op en daar Fred Bouwman juist met de grote baas aan het confereren was en eerst even in diens plaats geantwoord had, vroeg ze na afloop van het zakengesprek aan de patroon of Bouwman over een uurtje in de Taverne de la Scala kon komen. Ze zou zelve morgen op de redactie zijn, tegen tien uur, vandaag was ze te moe en had geen lust om verder verslag uit te brengen.
De baas antwoordde zo opgetogen over haar ingezonden correspondenties, wachtte met zoveel nieuwsgierige belangstelling op haar grotere artikelen, was hoorbaar zo ingenomen met haar thuiskomst, en drong er zo op aan dat ze dan de volgende middag met hem zou lunchen in het Restaurant Directoire, dat Martine, denkend aan het zure gezicht van Fred Bouwman die dit alles mede moest aanhoren, overtuigd was hoe ferm hij straks in de Scala weer zijn mopperhengst zou bestijgen.
Maar de begroeting van de beide journalisten, was als altijd na langere afwezigheid, wederzijds hartelijk en ongedwongen.
- Ik heb je gemist Martine, maar jij ziet er goed uit. Amerika is je tenslotte toch meegevallen.
- Ja, erkende ze, dit maal ging het beter dan vroeger. De wereld evolueert en wij mensen blijkbaar ook.
| |
| |
- Waarom is Rosalys niet met je meegekomen? De eerste dag is ze. gewoonlijk niet van je weg te slaan.
- Ze was niet thuis, ik heb haar nog niet gezien.
- Hè, deed Bouwman verbaasd, hoe is dat mogelijk, je hartelijke dochtertje. Gewoonlijk staat ze al een uur te vroeg aan de plaats van aankomst, vliegveld of station, en zijn er bloemen en pralines en allerlei prettige. dingen voor Moeder's terugkeer. Het kind trekt haar mooiste jurkje aan en is meestal verdrietig, dat jij dat alles niet eens merkt, direct naar je schrijftafel loopt, je actentas leeghaalt en het redactiebureau of nog een paar andere lui opbelt. En nu was ze niet eens thuis!
- Rosalys is blijkbaar ook geëvolueerd, antwoordde Martine droog.
Ze wilde niet toegeven dat ze teleurgesteld was, zelfs tegenover Fred Bouwman niet. Ze had te dikwijls haar misnoegen te kennen gegeven omdat Rosalys zoveel beslag maakte over kleinigheden en haar zakenreizen opvatte als lange beproevingen, waarin de scheiding en de eenzaamheid zowel haar-zelve als haar moeder erg gedrukt hadden, terwijl het toch doodgewoon om het alledaagse werk ging en ze beiden genoeg te doen hadden om elkander niet zo te missen.
Fred Bouwman dronk zijn glas bier in één teug leeg.
- Ik vind er haar anders op vooruit gegaan de laatste tijd. Dat ongeval met de tram heeft voor haar niet veel te betekenen gehad. Gelukkig, dat je zo wijs waart naar mijn raad te luisteren.
- Had Rosalys misschien verwacht dat ik terug zou zijn gekomen?
- Neen, helemaal niet, en ik ben blij dat je 't niet gedaan hebt. Ze was er niet op gesteld en toonde me dat duidelijk. Ik geloof dat ze de liefdeszaak met het jonkertje uit heeft gemaakt in die tijd en nu eens gaarne op eigen gezag wilde handelen.
- Heeft ze je dat allemaal gezegd?
- Welneen, volstrekt niet, Rosalys is niet zo vertrouwelijk met me, al schijnt ze me nu veel beter te kunnen lijden dan vroeger. Ik ben haar natuurlijk een paar keer gaan bezoeken, toen ze rust moest houden, want ze had bij die gelegenheid ook haar enkel verzwikt. Daarna moest ik toch naar Wenen, zoals je weet.
- Ja, dat schreef je me. Maar Rosalys...?
- Ocharme, bezorgd moedertje, spotte Bouwman. Wel Rosalys heeft de snotneusjes en piskousjes in de Kinderkribbe laten drijven zoals Mozes in zijn biezenmandje en is nu erg druk met nieuwe kennissen die ze gemaakt heeft, een familie in Linkebeek. Ze gaat er bijna alle weken heen. Maar de man is wat oud voor haar, dunkt me.
- Is er een man in 't spel? Iets ernstigs, denk je, iets wat haar over Guy de Wevelghem heenhelpt? Als 't maar niet uit balorigheid is, Rosalys is een kalm persoontje, maar ze kan soms zo impulsief handelen, ineens. Ze moet zich de liefdesgeschiedenis met die lummel toch hebben aangetrokken. Ik ken haar.
| |
| |
- Nu, dit is geloof ik zo maar wat kameraadschap. Een knappe, bijna te knappe vent, zeer innemend. Ik heb hem eens ontmoet toen ik bij haar opliep. Hij had van het ongeluk in de krant gelezen en was komen informeren hoe het gesteld was met de dochter van de bekende journaliste, vertelde hij me toen we samen afscheid hadden genomen.
- Maar hoe komt ze daar ineens zo druk mede, en met zijn familie, om er zo maar heen te gaan, op week-ends nog wel. Niets voor Rosalys, die is nooit zo toeschietelijk. Hoe heten ze, wat doen ze, wat zijn 't voor soort mensen?
Haar collega haalde de schouders op.
- Ik weet er verder niets van. Rosalys stelde mij voor als een goede vriend van haar moeder en hem als een goede vriend van haarzelve. Wacht eens, hoe heette hij ook weer, o ja, de kunstschilder Charles Van Aken.
- He-è? vroeg Martine ontdaan. Wat zeg je daar? Charles Van Aken?
- Hemel ja, Martine, ik geloof dat hij zo heette, maar ik kan me vergissen. Wat is daar voor bijzonders aan?
- Niets, niets, ze schudde zenuwachtig het hoofd. Niets, het verraste me alleen maar.
Doch ze was doodsbleek geworden, en 't was zichtbaar. Martine gebruikte geen rouge, ze had een matte gelaatskleur.
Ze staarde verwezen voor zich uit. Fred Bouwman, ziende dat er iets aan haperde, aarzelde tussen zwijgen, stil blijven wachten, even heengaan om sigaren te kopen, en dan afscheid nemen als ze zich weer wat hersteld had, of uitleg vragen.
De trams gleden heen en weer, de mensen drentelden op het voetpad vlak langs hen heen, een mist kwam tussen Martine en al het overige, een dikke sluier, waardoor het leek of de gestalten van Guy en Rosalys arm in arm op haar toetraden, met nog een andere gedaante naast hen.
De ogen van de vrouw vulden zich met tranen.
- Is er iets, Martine? vroeg de man naast haar voorzichtig. Ben je ziek of vermoeid? Wil je liever naar huis?
Ze schudde het hoofd, bleef zwijgen.
- Martine, vervolgde hij, zich tot haar overbuigend, je weet wat ik je vroeger gezegd heb, dat ik je enige ware vriend ben.
Ze knikte.
- Ik ben niet onbescheiden, althans nu niet. Maar zeg het me liever, wat scheelt er op eens aan?
Ze keek langs hem heen, gemaakt aandachtig, naar een boulevard-madeliefje dat een tegenstribbelend pekineesje met moeite voorttrok aan een witlederen leiband, en antwoordde dof:
- Charles Van Aken is de vader van Rosalys.
Fred Bouwman sloeg beide handen met een smak op zijn knieën:
- Wel potverblomme... dat mankeerde er nog aan.
| |
| |
| |
XII.
Vader en dochter stonden samen in de voortuin waar de anjelieren geurden en de rozen bloeiden.
- Het is juist zoals ik het altijd voor me heb gezien in mijn dromen, Papa, altijd, van kindsbeen af. Het ouderlijk huis, een echt tehuis, het huis van vader en moeder. Een vierkante witte woning midden in een tuin, vóór bloemenhof en achter moestuin en boomgaard. Er loopt een kiezelpad aan weerszijden langs het huis, en onder de fruitbomen is er een kleine bleek. De kamers zijn gezellig en antiek gemeubeld, allemaal met familiestukken. De keuken is wat ouderwets, heel iets anders dan in onze moderne woningen; er is zelfs nog een pomp. Is er ook een put achter en houden jullie kippen?
Charles Van Aken glimlachte.
- Ja, er is een oude putkuip en een ren vol kippen, die eieren leggen als ze goedgeluimd zijn. Maar ze mogen niet loslopen, want dan scharrelen ze te veel rond in de tuin of kruipen door de haag. Kom nu gauw naar binnen, je grootmoeder zal zo blij wezen je eindelijk te zien.
Op de drempel aarzelde ze. Ik zal Grootmama zeggen, peinsde ze, ik zeg ook Papa. Niet vader of grootmoeder, neen, dat niet.
De oude dame zat in een leunstoel bij het raam. Rosalys boog zich tot haar over:
- Grootmama, fluisterde ze ontroerd, ik heb toch zo verlangd.
- Wij ook kindlief, wij ook, antwoordde deze hartelijk. Kom laat ik je eens goed bekijken.
Ze nam Rosalys' gelaat tussen haar handen, beschouwde aandachtig het spitse gezichtje, de vioolkleurige ogen, het lichtblonde haar.
- Je lijkt op ons dochtertje, sprak ze aangedaan, ons enig dochtertje, dat we zo vroeg verloren hebben.
Het was ook de grootmama harer dromen, een oud dametje in een halfsleten zwart faillekleed met, o toppunt van verleden glorie, een zijden schortje door kant omzoomd en met kanten tussenzetsels. Ze zat in een voltaire bij het raam, 's winters zou ze zeker bij de kachel zitten, geen doorbrander, geen Jaarsma of Germaine, maar een potkachel, die je voortdurend moest opvullen. Ze breide voor de komende dagen wollen onderlijfjes, een model dat men in de Bon Marché, in de Innovation of de Beurs, of eender welk Brussels magazijn tevergeefs zou zoeken. Rosalys wist nu al dat Grootmama ook voor haar aan het breien zou gaan, zachte witte wol, en dat ze dit ondergoed zou dragen, desnoods 's nachts als het niet paste onder haar moderne kleren. Maar dat ze het prettig zou vinden om aan te trekken en met de handen te beroeren, daar het met zorg en toewijding voor haar persoonlijk gemaakt was, en niet vlug kant en klaar gekocht.
Ze moest het hele huis zien, het ouderlijk huis was nu ook haar huis,
| |
| |
zegde Papa. Ze ging al de kamers rond en haar vader toonde haar, door een tussendeur met die zijner moeder verbonden, het vertrek dat het heiligdom zijner vroeg gestorven zuster was geweest en dat altijd in dezelfde staat was gehouden en onderhouden. Er lag een vloerkleed met reseda en mauve bloemen doorweven, en voor het raam hingen sitsen gordijnen met een klein patroontje er in. Het was een geluk, dat het sits was dacht Rosalys, dan kon het niet door licht of mot vergaan zijn. Met dezelfde stof waren ook de stoelen overdekt en er stond een kleine vouwzetel. Boven het Engelse ledikant, koperen spijlen met dikke bollen op de vier hoeken, hing een kruisbeeld en tegen de andere wand de reproductie van een Raphaëlse madonna. Op de schoorsteenmantel stonden portretten van Grootpapa en Grootmama, twee jongens, en dan nog een grotere foto van een omstreeks veertienjarige knaap en zijn zusje, het meisje in een geborduurde jurk bevallig op een rotsblok gezeten terwijl haar broer half achter haar staat met de hand op haar schouder, zeer parmantig in zijn eerste colbertpak.
Rosalys voelde de tranen in haar ogen schieten: het was allemaal zo liefelijk, zo innig, zo huiselijk en gemoedelijk.
- Waren er vier kinderen, en is dat haar laatste portret? vroeg ze.
- Het is gemaakt tijdens een vacantie, mijn zusje is gestorven op haar zestiende verjaardag, maar ze zag er toen nog bijna zo uit als hier. Mijn vader heeft die slag slechts een paar maand overleefd. Er waren nog twee zoons, ouder dan Maria en ik, maar die zijn beiden overleden.
- Arme Grootmama, peinsde Rosalys hardop. Toen bleef ze zwijgend naast hem staan.
- Waar denk je aan, kindlief?
- Ik zou het eigenlijk niet moeten vragen, maar... is u nooit getrouwd geweest?
- Jawel. Drie jaar lang, nu zien we elkaar niet dikwijls meer, al zijn we feitelijk niet gescheiden.
- O pardon, stamelde ze onthutst en verlegen. Ik had het niet mogen vragen. U hebt er nooit over gesproken.
- Neen, dat is waar, ofschoon we elkaar zoveel hebben verteld. Ik heb meestentijds in Frankrijk gewoond, nu nog. Mijn vrouw is een Spaanse, zij is teruggekeerd naar haar familie in Barcelona.
Rosalys wendde zich naar de deur. De stemming was verbroken.
Haar vader was getrouwd. Zijn vrouw was een Spaanse. Het ging niet goed tussen hen. Zij was naar haar familie teruggekeerd. Haar vader was dus getrouwd, wie weet hoe lang al. Tussen hem en Moeder kon het nooit meer goed worden. Nooit meer.
De ijskoude hand legde zich weer om haar hart, juist als in The Pimpernel.
Maar beneden in de kraakheldere keuken, waar Irma de dienstbode haar de butagas-inrichting liet zien en waar de zwengel van een heuse handpomp
| |
| |
boven de grijze gootsteen haar grappig toescheen, even als de rijen potten en pannen in de rekken, alsof er dagelijks voor zes man gekookt moest worden, week de treurigheid. In de goed onderhouden moestuin, de putkuip met de ijzeren emmer aan de linkerzijde, de kleine boomgaard met bleek aan de rechterkant liep ze daarna opgetogen rond om lachend voor het kippenhok te blijven staan, waar de fiere haan met zijn rode lellen haar wantrouwend aankeek, de kippen naar haar toetroepten en de snavel door het gaas staken. Ze ging bij Irma een paar korsten brood halen en die gaf haar ook maïs, ofschoon het nog geen tijd voor het voeren was.
- Kom Rosalys, nu gaan we weer naar binnen, ik denk dat mijn moeder al op ons zit te wachten voor het avondeten en dan breng ik je terug.
- O, het is nog vroeg. Ik ben gewend laat uit te blijven.
Dat was eigenlijk geen antwoord om aan je vader te geven, in de groententuin tussen de worteltjes en de slabedden, evemin als voor, waar ze vergeetmijnietjes en lavendel kweekten, dacht ze inwendig lachend. Het was hier niet de plaats waar een jong meisje beweerde, dat het er niet op aan kwam hoe laat ze huiswaarts keerde.
Voor haar beeld stonden twee kamers: het ouderwetse vertrek met de sitsen gordijnen, alles in pastelkleuren, en haar eigen studio bij Moeder, dat ze voor haar achttiende verjaardag had gekregen, citroenhout met amandelkleurig fluweel, het laatste snufje op het gebied van binnenhuisinrichting.
- Een volgende keer blijf ik hier overnachten, als u 't goed vindt, ik bedoel als Grootmama...
- Goedvinden, maar Rosalys, ze zal niet beter vragen.
Het werd zachtjes aan een vast gebruik. Rosalys kwam iedere Zaterdagmiddag en bleef tot Maandag of Dinsdag. Om de veertien dagen deed Irma de kleine was - grappig, een huishoudentje waar van grote en kleine was werd gesproken - en dan knoopte Rosalys er een paar dagen bij aan, en kookte zo goed en zo kwaad als het ging. Grootmama en Irma vonden er plezier in het haar te leren, en niemand oefende critiek als het een beetje minder goed uitviel. Voor het gewone huiselijke werk was Rosalys heel geschikt, ze had bij Moeder ook altijd de handen geroerd en het onderhoud dikwijls van Betteke overgenomen, voordat ze zich aan kinderverpleging wijdde.
Die dag waren ze alle drie wat minder spraakzaam dan gewoonlijk. Rosalys had haar vader gezegd, dat ze misschien een week of zelfs langer zou overslaan. Moeder kwam thuis en er zou van alles te doen zijn. Nu ze niet meer op de Kinderkribbe werkte, kon zij Moeders kleren en reisgoed nazien, en er waren altijd artikelen over te typen na lange reportage-reizen en verschillende boodschappen te doen, links en rechts.
- Natuurlijk Rosalys, dat begrijp ik. Je moeder zal ook wel vermoeid zijn, wat rust nodig hebben en dan moet je haar gezelschap houden.
| |
| |
- Neen, Moeder is nooit zo vermoeid. En als ze het is, dan slaapt ze een hele of een halve dag en dan is 't over.
- Vertel je alles, van hier en zo? polste Charles Van Aken voorzichtig.
Rosalys keek hem verbaasd aan. Natuurlijk zou ze alles vertellen. Hoe kwam men op de gedachte iets verborgen te houden, en dat voor Moeder die in alles zelve zo klaar en duidelijk was, zo doorzichtig als glas en zo helder als bronwater. Toen bedacht ze, dat ze toch niet gesproken had over haar bezoek aan The Pimpernel en niets geschreven over de kennismaking met haar vader. Ook dat ze hem al weken had teruggevonden en het geduurd had tot ze hier was in het witte huis, eer hij haar gesproken had over zijn huwelijk en de Spaanse vrouw. Hoe heetten Spaanse vrouwen? Gewoonlijk Carmen of Pepita of Mercedes.
Alles versomberde weer en ze keek wrevelig naar buiten. Hoe had Moeder toch haar eigen leven en dat van Papa en haar dochter bedorven door die voortvarendheid in haar jeugd. Als ze samen waren gebleven, als ze dan mettertijd getrouwd waren, als alles gewoon was gegaan, het gebeurde toch zo dikwijls dat een baby werd geboren als de ouders nog niet lang in de echt verbonden waren, daar kraaide later geen haan over.
- Je ziet toch niet tegen de terugkomst van je moeder op, Rosalys? Het zou me zo vreselijk spijten als je er last of...
- Of onaangenaamheden door zou krijgen, bedoelt u dat? Neen, volstrekt niet, dat ligt niet in Moeders aard. Ik zie helemaal nergens tegen op, wees daaromtrent maar gerust.
Voor de tweede keer steeg de kilte tussen hen op. Rosalys loog en haar vader voelde het. Ze zag wel tegen Moeders terugkeer en de onvermijdelijke uitleg op. Ze verheugde zich natuurlijk op het weerzien, maar met de prettige tijd, hier zo ongedwongen in het witte huis, het eigen ouderlijke huis, was het toch min of meer gedaan, ook al wist ze dat ze vrij zou wezen terug te keren en hier zo dikwijls te komen als zijzelve verkoos.
| |
XIII.
Het was de andere dag een gedwongen wederzien. Rosalys toonde niet die uitbundige vreugde zoals gewoonlijk bij dergelijke gelegenheden, en er was bij Martine ook geen spoor van de hartelijkheid, die ze na lange afwezigheid meer aan de dag legde dan in gewone omstandigheden. Ze stonden tegenover elkander niet als moeder en dochter, maar als twee vrouwen, die van plan waren goede kameraden te blijven, elkanders leven niet te beïnvloeden, of op elkaars vrijheid inbreuk te maken.
- Het spijt me, dat je dit alles voor me verborgen hebt gehouden, Rosalys, maar nu ja, het was je recht. Vanaf het ogenblik dat ik je de naam van je vader had gezegd, moest ik verwachten, dat je nasporingen zoudt
| |
| |
gaan doen. Gelukkig dat deze zijn meegevallen. Denk er echter over na eer je voor goed ginder bij je grootmoeder wilt gaan.
- Maar Moeder, daar is toch geen sprake van!
- Waarom niet? vroeg Martine koel. Het mens komt op leeftijd. Ik heb mijn werk, jij hebt het jouwe opgegeven, ofschoon je de Kinderkribbe en de daaraan voorafgaande studie met zoveel geestdrift begonnen waart. Als je nu een andere loopbaan of een andere levenswijze verkiest, mits het maar een nuttige loopbaan en een eerbare levenswijze is, dan moet je het tenslotte zelf weten.
- Maar Moeder, staat u me dan zomaar af? vroeg ze teleurgesteld.
- Wel neen, arm schaap, overdrijf nu niet. Je grootmoeder is oud en zal hulp of althans gezelschap nodig hebben binnenkort. Je hebt gezegd, dat Irma, het veelgeprezen dienstmeisje, ging trouwen en ze jou al had leren koken. Wel, dan zullen ze natuurlijk vragen of jij daar althans voorlopig wilt komen, tot ze personeel gevonden hebben waar ze op kunnen vertrouwen.
- En u dan?
Martine haalde de schouders op.
- Toen je op kostschool waart en later in Zwitserland was ik immers ook alleen. Trouwens, je komt thuis als je wilt.
Thuis, thuis, je komt thuis als je wilt! Waar is nu mijn eigenlijke, mijn echte tehuis, dacht Rosalys en met tranen in de ogen wendde ze zich af.
Het was vervelend dat ze zo huilerig was. Van kind af hadden de waterlanders altijd klaar gestaan, zoals Moeder dat noemde, en ze wist dat deze haar zulks als karakterzwakte verweet.
- Was u gisteren niet verdrietig, toen u hier zo eenzaam binnenkwam, Moeder?
- Och, wel een beetje teleurgesteld. Maar ik had de juiste dag niet gemeld, dus begreep ik, dat het onredelijk zou wezen het je kwalijk te nemen als je er uit waart. Trouwens, ik had wel gemerkt uit de toon van je brieven dat er iets veranderd was. Ik ben toen maar met Fred Bouwman in de stad gebleven.
Rosalys dacht aan de flensjes die ze gisteren voor het avondmaal had gebakken. Het had net een afscheidsfeestje geleken. Grootmama beweerde dat zij beter flensjes kon bakken dan zijzelve of Irma. Papa had er vier genomen, dik met bruine suiker bestrooid, dat was veel te veel. Zijn dochter had hem geplaagd dat hij er 's nachts last van zou hebben, hij had haar uitgelachen en nog een vijfde willen nemen, maar ze had de schaal weggetrokken.
Het gebeurde zoals Martine gedacht had. Irma zou trouwen, Charles Van Aken moest voor een paar weken, misschien langer, terug naar Frankrijk, er waren ernstige zaken te regelen met zijn deelgenoot, en er werd gevraagd of Rosalys een poosje bij Grootmama kon komen, omdat de oude dame
| |
| |
's nachts niet gaarne alleen bleef. Ze beschikten iedere dag over een flinke werkster en met twee personen zou het huishouden niet vermoeiend wezen voor Rosalys.
- Vind u het heus wel goed, diep in uw hart, Moeder?
- Natuurlijk, kind, waarom niet, was het bedaarde antwoord en het meisje betrapte er zich op, dat ze ofschoon verheugd over de toestemming, inwendig op tegenkanting had gehoopt en de verklaring dat Moeder haar enig dochtertje, vlak na haar terugkeer, onmogelijk zo lang kon afstaan.
Maar Moeder, practisch als altijd, betreurde alleen dat er te Linkebeek aan huis geen telefoon was, en de verbinding met de autobussen ook niet zo gemakkelijk. Ze ried Rosalys aan, haar twee maal in de week op een vaste dag 's morgens vroeg op te bellen, dan was ze zeker thuis, en eindigde met de verklaring, dat Rosalys om zak- of kleedgeld niet bekommerd behoefde te wezen.
Trouwens, als ze er genoeg van kreeg, of haar eigenlijke werkkring in de Kinderkribbe wilde hervatten, dan moest ze maar terugkomen naar Brussel.
De laatste nacht voor haar vertrek naar Linkebeek kreeg Rosalys weer dat gevoel van hopeloze verlatenheid, waar ze in haar kinderjaren zo onder geleden had.
De laatste avond voor haar vertrek zat Martine met Fred Bouwman in hun gewone hoekje. Ze hadden licht gesoupeerd na een ontzettend drukke, vermoeiende werkdag en Martine was afgetrokken en ontstemd.
- Ik denk dat je Rosalys toch zult missen, Martine.
Tegen zijn verwachting in antwoordde ze toestemmend.
- Waarom heb je het dan toegelaten?
- Fred, vertel nu geen onzin. Aan een grote meid van twee-en-twintig jaar ga ik niet voorschrijven wat ze doen en laten moet. Hij is haar vader, de oude dame is haar grootmoeder, en zij hebben de banden weer aangeknoopt. Trouwens, het is mijn eigen schuld, ik heb nooit kunnen liegen.
- Behalve in het vak.
- Dat hoort bij de journalistiek. Maar als ik kort en bondig had verklaard, dat haar vader al lang overleden was, dan was die hele zaak af, amen en uit geweest. Maar ik was zo geërgerd door het sentimentele gezeur van mijn dochter over een jongen, die zich notabene zo indelicaat gedroeg tegenover haar, dat ik het me heb laten ontvallen. De enige keer dat Rosalys een hartstochtelijke scène heeft opgevoerd is dit de aanleiding geweest tot vèr dragende gevolgen.
- Kom, kom, Charles Van Aken trekt weer op. Als ze een vaste dienstbode gevonden hebben dan komt Rosalys terug en het leed is vergeten. Allemaal de schuld tenslotte van dat stuk adel met zijn rotpretentie. Toen is het spel begonnen.
Martine schudde het hoofd.
- Neen Fred, het is begonnen drie-en-twintig jaar geleden, op een
| |
| |
mooie najaarsavond aan de Seine. Je weet hoe het najaar in Parijs kan wezen. Charles was verdrietig omdat hij naar huis moest komen, geen geld had om langer te blijven, en ik was trots omdat ik mijn eigen kost verdiende en mijn eigen leven leefde ondanks mijn familie in België. We zaten samen lang in een klein café aan de Quai Voltaire en keken naar de overzijde, naar het Louvre en de Tuilerieën, en voelden ons vrij en gelukkig, bleven dan ook als vrije en gelukkige mensen voor de eerste keer de hele nacht samen.
- Hemelse goedheid, als ik moest gaan nadenken over de vele keren, dat ik vrij en gelukkig met een mooi meisje of een jonge vrouw in de schemer heb zitten dromen om nadien de droom uit te leven! Martine, waarom wil je nog altijd niet met me trouwen? Je bent nu van je dochter af en haar vader heeft een vrouw in Spanje zitten, beweert hij immers, dus niets houd je tegen. De Place de Brouckère is mijns inziens net zo poëtisch als de Quai Voltaire. Waarom wil je niet?
- Misschien alleen maar omdat ik geen mooi meisje en geen jonge vrouw meer ben, Fred. Sommige mannen zijn te goed om ze een overschot aan te bieden.
- Het eerste is misschien enigszins waar, maar het laatste is onzin.
- Ik heb nooit beweerd dat ik altijd verstandig handelde, Fred.
- Dank je Martine, misschien kom je nog eens ooit tot een beter inzicht.
- Dat denk ik niet.
| |
XIV.
Het najaar met zijn weemoed en zijn regenvlagen. De wind die de laatste weelde van goudgeel, roodbruin, donkerroest van de bomen jaagt en de tuin, die kaal en als een droef stukje verlatenheid achter het huis ligt.
Voor geven de aucuba's en palmranden nog wat groen, maar achter is het een troosteloze aanblik.
Rosalys stond in de keuken, en maakte twee kruiken voor haar grootmoeder.
Het was kil in huis, uit zuinigheid werd er maar in één kamer gestookt, de steenkolen waren zo vreselijk duur, beweerde Grootmama. Rosalys had alleen verstand van oliestook en kon dat misschien niet zo beseffen. Het was ook erg tochtig; op de bovenste overloop waren met de laatste storm twee ruiten door een afbrekende boomtak stukgeslagen en de glazenmaker liet op zich wachten. Verscheidene deuren en ramen sloten niet heel goed meer, en het trok door kieren en reten. Het lekte boven ook op vele plaatsen, het dak was erg versleten, moest eigenlijk al sedert jaren helemaal vernieuwd worden, in oude huizen was er altijd zoveel reparatie, zuchtte haar grootmoeder. Ook de dakgoot en de regenbuis langs de keuken waren doorzeefd en als er een harde bui kwam, stroomde het water langs de gevel
| |
| |
en alles liep over en onder. Dat hadden ze altijd gedaan, beweerde grootmoeder. Het was wel lastig, maar toch alleen bij erge regenvlagen in de zomer en in het voor- en najaar. Bij goed weer had men er geen hinder van.
Rosalys trachtte dit alles als kleinigheden op te vatten. Maar ze had haar hele leven gewoond in moderne goed onderhouden gebouwen, met centrale verwarming, stromend water, warm en koud, en liften, waaraan de minste stoornis onmiddellijk in orde werd gebracht. Waar men verplicht was de concierge in kennis te stellen van ieder gebrek, van de geringste kleinigheid om grotere last te voorkomen. Rosalys was gewend aan radio als de schemer begon te vallen, zodat men niet meer kon lezen of naaien en het nog te vroeg vond om het electrisch licht aan te knippen. Rosalys was gewend aan de telefoon, zodat men bij slecht weer of als men er geen lust toe had, niet behoefde uit te gaan voor boodschappen. Rosalys was gewend aan stofzuigers, aan glazenwassers die regelmatig de ruiten kwamen schoonmaken, en vooral was Rosalys er aan gewend, ofschoon haar moeder niet van overmatige weelde hield, dat al wat kapot of defect was dadelijk werd hersteld, dat al wat heel of half versleten was werd opgeruimd, dat al wat noodzakelijk, nuttig of aangenaam in het gebruik was, werd vernieuwd of aangeschaft.
Natuurlijk was het een prettig gevoel hier onmisbaar te zijn. Papa was voor een paar maanden naar Frankrijk vertrokken, schreef wel vrij regelmatig, maar sprak niet van overkomen. De werkster had hen in de steek gelaten toen het slechte jaargetijde inviel en het was moeilijk andere hulp te vinden, ze kende ook de mensen en de toestanden in de streek niet zo. Bovendien was Grootmama aan het sukkelen geraakt, lag nu met bronchitis te bed. Als Rosalys er uit moest voor de boodschappen of naar de apotheker, dan was het eerst een heel eind door de modder baggeren over het zandpad eer ze aan de straatweg kwam. Ze had nog nooit in haar leven zoveel dienst gehad van regenmantel en overschoenen als sedert ze buiten woonde.
Eerlijk gezegd: als ze het allemaal vooruit geweten had! Maar ze was blij geweest haar vader te hebben teruggevonden en zijn moeder, dus haar familie, en ze had gaarne er in toegestemd een paar weken hier te komen, een paar maanden desnoods, doch er was ontegenzeggelijk een groot onderscheid tussen haar zomerse bezoeken in het lichte gezellige huis, toen men de ongemakken niet bemerkte, geen koude voelde en Irma het werk deed, en haar verblijf nu. Ze had deze taak echter vrijwillig aanvaard, meestal viel een werkkring enigszins tegen als men er goed en wel in zat, dat had ze bij de kinderverpleging immers ook ondervonden. Trouwens, ze moest het nu volhouden, terwille van haar zieke grootmoeder, van haar afwezige vader die op haar rekende, en om haar eigen eer te redden tegenover zichzelve en tegenover Moeder. Moeder zou het nooit aannemen, dat men iets, wat men eenmaal begonnen was, halverwege liet steken.
Jammer dat Moeder zo weinig van zich liet horen. Ze zat op het
| |
| |
ogenblik weer in Tel Aviv en ze was van plan over Athene terug te komen als dat mogelijk bleek, maar ze wilde eerst nog trachten voor enige tijd naar Jeruzalem te gaan.
Plotseling rees er in Rosalys een tot nu toe ongekend en zeker kinderachtig verlangen op, terug te zijn in Brussel, op hun ruime warme flat, waar Betteke deed waar zij zelf geen zin in had. Om het gerinkel van de trams te horen en het zoeven van de auto's. Om een van haar kennissen op te bellen en 's middags naar de stad te gaan boodschappen doen, theedrinken in de Bon Marché, een modeshow bij te wonen, een hoed of een handtas te kiezen. Om eens binnen te lopen in de Kinderkribbe en te zien hoe het daar stond, Le Soir te kopen om de lijsten van cinema en theater in te kijken. Zelfs om Fred Bouwman tegen het lijf te lopen en deze keer niet te weigeren met hem op een terras te gaan zitten, als het maar een gesloten terras was bij dit natte weer. Vooral had ze lust om een paar artikels van Moeder te lezen over verre streken en vreemde toestanden.
Het water kookte, Rosalys maakte de kruiken en trok rillerig door de koude gang de trap op naar boven.
- Mijn lieve kind, sprak de oude dame met haar zachte stem, juist dezelfde stem als Papa, je zoudt morgen eens naar de Bank moeten gaan en horen hoe het er eigenlijk mee staat. Je weet dat ze iedere maand een mandaat zenden, maar de vorige maand is het uitgebleven en deze maand is er ook nog niets gekomen. Ik denk dat er wat aan hapert. Met het geld van mijn pensioen zul je niet lang meer toekomen, wel?
Och hemel neen, dacht Rosalys, dat onnozel kleine pensioentje. Gelukkig dat Moeder haar, voordat ze op reis ging, een chequeboekje had gegeven en gezegd over welke som ze beschikken kon, maar ze had reeds zulke grote happen in het taartje gedaan, dat er niet veel meer van overgeschoten was en ze nu het laatste had opgebruikt.
- Dan moet u mij uw eenzelvigheidskaart geven, Grootmama, en me de papieren van uw Bank eens laten inkijken, dat ik wat op de hoogte geraak. Ik zeg natuurlijk wel dat ik uw kleindochter ben en u op het ogenblik te ziek zijt om zelve uw zaken te regelen, maar u weet waarschijnlijk, dat ze tegenover vreemden erg terughoudend moeten wezen, en terecht. Moeder noch ik zijn klanten van uw Bank, dus ken ik daar de weg niet zo goed.
- Och kind ja, daar dacht ik helemaal niet aan. Wat heerlijk dat je van zulke dingen zo goed op de hoogte bent, ik had dat eigenlijk niet verwacht. Toen wij meisjes waren bemoeiden we ons niet met geldzaken en zelfs later, na de dood van mijn man, heb ik alles altijd maar aan mijn zoons overgelaten.
Rosalys wist dat ze zulks een jaar geleden een ideale toestand gevonden zou hebben: de dochter een lief meisje, de vrouw een flinke huishoudster, maar het werk buitenshuis, de zorgen en geldzaken het domein van de man. En nu dacht ze ineens aan de belastingsbiljetten, die beneden lagen en haar
| |
| |
niet in orde schenen, maar waar ze de zieke dezer dagen niet mee wilde lastig vallen.
De volgende dag ging ze naar Grootmama's Bank. Ze had 's avonds te voren de papieren en berichten van het laatste halfjaar nagekeken. Ze lagen netjes in een grote omslag geborgen, sommige ervan niet eens opengemaakt. Van geldzaken had Rosalys nu wel niet zo heel veel verstand, maar Moeder had haar toch altijd wat op de hoogte gebracht en gehouden, omdat zoals zij beweerde, er een mens altijd onverwachts iets kon overkomen en men zijn nabestaanden niet in moeilijkheden mocht laten zitten. Dit leek haar nu de stelregel van Moeders leven. Haar plicht doen, nooit iemand iets vragen, er voor waken dat je een ander geen last bezorgde, nooit schulden maken.
Grootmama's zaken leken haar niet rooskleurig. Tamelijk verwaarloosd.
Er moest wel een zeker vermogen geweest zijn, maar in de loop der voorgaande jaren was alles omgezet, verkocht, overgeschreven naar andere banken en de laatste grote bedragen schenen voor zijn vertrek uitbetaald te wezen aan de heer Charles Van Aken. Waarschijnlijk was er slechts een klein overschot op Grootmama's rekening geplaatst en had zij daarvan gedurende enige maanden de nodige sommen ontvangen.
En wederom was daar de koude hand, die op Rosalys' hart werd gelegd en het vast omsloot.
Ze zou om nadere en juiste uitleg verzoeken en dan dadelijk aan Papa schrijven en vragen wat ze doen moest. Stel je voor dat er weinig of geen geld meer op Grootmama's rekening stond, ze had het overzicht daarvan nergens kunnen vinden. Maar in dat geval moest Papa er onverwijld voor zorgen, dat het noodzakelijke geregeld werd om Grootmama een behoorlijk inkomen te bezorgen.
Natuurlijk had Papa schikkingen getroffen, het kon niet anders. Misschien waren het zaken waarvan hij Grootmama niet in kennis had gesteld. Misschien moesten er van andere banken of verzekeringen bedragen uitbetaald worden, misschien had Papa stortingen gedaan, en zouden er uitkeringen moeten volgen, die wat vertraagd waren. Natuurlijk nam ze volstrekt niet aan, dat Papa zorgeloos en onverantwoord..., neen dat niet!
... Je durft niet doorredeneren, Rosalys. Hij is een charmante mens, iedereen komt onder zijn bekoring, juist als ik indertijd. Maar voor de ernst en de last van het leven deugde hij niet, en deugt hij waarschijnlijk nog niet, daar laat hij ons mee zitten.
Het was weer de koele spottende stem van de vrouw, die onzichtbaar in hun zitkamer heen en weer schreed tijdens haar laatste onderhoud met Guy.
(Vervolgt).
|
|